Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 27/04/2006
Interpellatie van mevrouw Tinne Rombouts tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de werkwijze bij de herbevestiging van agrarische gebieden
Vraag om uitleg van mevrouw Hilde Crevits tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de rechtsonzekerheid in de zogenaamde niet-herbevestigde gebieden
De voorzitter: Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 3 juni 2005 legde de Vlaamse Regering de werkwijze vast voor een versnelde procedure tot herbevestiging van de agrarische gebieden op het gewestplan.
Mijnheer de minister, deze procedure was er volgens u op gericht om consensusgebieden snel aan te duiden en op die manier op korte termijn rechtszekerheid te geven aan de landbouwsector voor een belangrijk deel van de agrarische structuur. Een belangrijk uitgangspunt voor deze werkwijze en voor consensus, is dat de verschillende actoren of belangengroepen naar elkaar toe groeien en effectief een akkoord over de gebieden bereiken. Helaas merk ik op het terrein een alom sterkere polarisering tussen de verschillende belangen. Enkele wijzigingen in de gevolgde procedure en overlegstructuur zijn dan misschien ook raadzaam.
In een landbouwdagblad lees ik dat enkele van mijn collega´s?beloond werden voor hun tussenkomsten bij minister Van Mechelen in verband met de afbakening van agrarische gebieden. Er werd niet minder dan 95.200 hectare landbouwgrond planologisch verankerd in de zone Kust-Polders-Westhoek.´ Ik ben blij met de herbevestiging van deze agrarische gebieden, maar indien dit bericht klopt, schort er toch wel iets aan de gevolgde werkwijze bij de herbevestiging van de agrarische gebieden. Vanuit mijn ervaring in de diverse regio´s, denk ik dat er inderdaad een aantal bijsturingen wenselijk zijn.
De afbakening van het buitengebied wordt voorbereid in overleg met de basis, met name de provincie, de gemeente en de belangengroepen. Dat lijkt mij een goede manier van werken. Tijdens de verschillende adviesrondes blijkt echter dat enkel gesproken kan worden over de gebieden die door de administratie voorafgaandelijk aangeduid werden en dat over de uitbreiding van de consensusgebieden niet gesproken kan worden. Indien er dus op lokaal niveau consensus bestaat over bijkomende gebieden, die voorafgaandelijk niet werden opgenomen door de afdeling Ruimtelijke Planning (ARP), kunnen deze blijkbaar niet worden toegevoegd aan de herbevestiging. Of is deze situatie inmiddels gewijzigd?
Blijkbaar werd na de pilootprojecten voor de andere regio´s in een aantal gevallen gekozen voor bilateraal in plaats van multilateraal overleg. Is daar een bijzondere reden voor? Doordat de verschillende actoren niet meer samen rond de tafel zitten, voel ik het wantrouwen op het terrein alleen maar toenemen. Men meldt mij ook dat voor sommige deelgebieden wel in multilateraal overleg wordt voorzien, maar ook hier bepaalt ARP voor welke zones en met wie rond de tafel wordt gezeten.
Om het vertrouwen tussen de partners te ondersteunen, lijkt het me raadzaam om het afbakeningproces in overleg te laten plaatsvinden, waarbij alle partners samen rond de tafel zitten en dit voor de totale oppervlakte van het gebied dat wordt besproken. Misschien is het interessant om voor het multilateraal overleg voor alle regio´s dezelfde basissamenstelling te regelen, waar natuurlijk de personele invulling voor de verschillende partners kan wijzigen op basis van de expertise of terreinkennis binnen de regio.
Ik wil ook nog even de aandacht vestigen op de complexiteit van de materie. Ik heb al meermaals aangehaald dat de overvloed aan terminologieën en de vage visies en kaarten vaak zorgen voor een sterk verzwaarde procedure. De mensen die thuis zijn in de materie - de administratie - goochelen met termen en plannen, terwijl de mensen die advies moeten geven met de gevolgen geconfronteerd worden en vaak niet kunnen volgen. Op die manier ontstaat niet echt een vertrouwensband en is het moeilijk om te discussiëren.
Bovendien hebben de adviesverleners vaak het gevoel dat hun adviezen niet echt gehoord worden. Men kan niet nagaan hoe met de adviezen wordt omgegaan, hoe ze verwerkt worden of hoe men wel of niet een invulling geeft aan bepaalde adviezen. Dat is blijkbaar niet terug te vinden in de loop van de procedure of in de teksten. Deze opmerking is zowel bij verschillende gemeenten, belangengroepen als provincies te horen.
Ten slotte valt het de gemeentebesturen, maar ook de belangengroepen en de provincie vaak moeilijk om binnen de gestelde korte termijnen een advies uit te brengen, want de gemeentebesturen willen meestal zelf een, formeel, informatiemoment voor hun bewoners organiseren. De adviesprocedures mogen vanzelfsprekend geen grote vertraging opleveren voor de afbakeningsprocessen, maar het lijkt me dat een goede planning de gemeentebesturen kan toelaten iets meer tijd te nemen voor hun advies.
De gemeenten merken ook op dat de voorgestelde plannen soms sterk afwijken van de al bestaande gemeentelijke structuurplannen. In deze gemeentelijke structuurplannen is al veel tijd en geld ge?nvesteerd. Er werden vaak al moeilijke knopen doorgehakt of evenwichtige beslissingen genomen. Het lijkt mij dan ook logisch dat hier maximaal rekening mee wordt gehouden, wil men het draagvlak voor de ruimtelijke planning behouden.
Mijnheer de minister, klopt het dat ARP zelf bepaalt welke gebieden - herbevestigd of niet-herbevestigd - kunnen worden bediscussieerd en wie aan deze gesprekken mag deelnemen? Op welke manier wordt die beslissing genomen?
Kan er gewerkt worden met een gelijkaardige samenstelling voor overleg over de verschillende regio´s heen, maar met een verschillende personele invulling? Klopt de berichtgeving dat voor de herbevestigde gebieden in de overlegrondes enkel gesproken kan worden over die gebieden of delen van gebieden die ARP vooraf aanduidt en dat de herbevestigde gebieden niet kunnen worden uitgebreid? Op welke wijze of op welk moment in de procedure kunnen wel gebieden worden toegevoegd, zoals zou blijken uit de berichtgeving in een landbouwdagblad?
Om welke reden werd afgestapt van multilateraal overleg met de volledige regio´s? Wanneer wordt er overwogen om wel multilateraal overleg te plegen?
Zijn er mogelijkheden om de betrokkenen meer te informeren en hun de nodige expertise bij te brengen zodat het proces op een eerlijkere en vlottere manier kan verlopen?
Kunnen de adviezen en de mogelijke oplossingen duidelijker verwerkt worden in de teksten, zodat op het einde van de procedure iedereen weet welk advies waar en onder welke vorm werd meegenomen of waarom aan bepaalde adviezen geen gehoor werd gegeven?
Is het mogelijk om de gemeentebesturen en de belangengroepen iets meer tijd te geven om een advies te formuleren, zodat de gemeenten tijdig informatiemomenten kunnen inlassen? Kan er vanaf het beginproces meer rekening gehouden worden met keuzes die reeds gemaakt werden in de verschillende gemeentelijke structuurplannen? Wat moet er gebeuren met de gemeentelijke of provinciale structuurplannen indien ze op het einde van het proces sterk afwijken van de afbakening op Vlaams niveau?
Klopt het dat vogelrichtlijn- en habitatgebieden niet herbevestigd kunnen worden als agrarisch gebied? Wat is de reden hiervoor?
Op welke wijze wordt in de procedure van herbevestiging omgesprongen met verbindings- en verwevingsgebieden?
Ik heb nog een specifieke vraag over het Neteland. Daar blijkt dat de herbevestigde gebieden slechts 30 percent uitmaken van het agrarisch gebied dat nu in gebruik is. Dat is heel weinig. Een groot deel van mijn vragen en opmerkingen is gebaseerd op overlegrondes met belangengroepen en met gemeenten, ook in het Neteland. Als het klopt dat er maar 30 percent herbevestigd gebied zou zijn, bent u er dan ook van overtuigd dat een en ander is misgelopen of dat een en ander beter kan? Bent u bereid om de situatie recht te zetten zodat ook de mensen in dit gebied hun verdiende rechtszekerheid krijgen? Zo ja, hoe denkt u dit te doen?
De voorzitter: Mevrouw Crevits heeft het woord.
Mevrouw Hilde Crevits: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag is niet volledig identiek aan de interpellatie van mevrouw Rombouts, maar sluit er wel bij aan. Mevrouw Rombouts heeft gewezen op een aantal pijnpunten en knelpunten in de gevolgde procedure van herbevestiging. Mijn vraag heeft betrekking op wat overblijft, met andere woorden op de gebieden die niet werden herbevestigd en op de rechtsonzekerheid die daar bestaat.
Ik ben zelf juriste en ik meen dat het antwoord op een aantal van mijn vragen vrij eenvoudig is, maar op het terrein blijft men met vragen zitten. Het kan dus van belang zijn dat u ter zake voor een lange termijn duidelijkheid schept.
Twee regio´s op dertien werden afgebakend. In het totaal werd 136.000 hectare landbouwgebied herbevestigd. In het niet-herbevestigd agrarisch gebied in die twee regio´s en in de regio´s die nog afgebakend moeten worden, zullen er uiteraard nog heel wat wijzigingen zijn in afwachting van de op te maken uitvoeringsplannen. Het al dan niet verlenen van bouw- en milieuvergunningen, de duurtijd van de vergunningen en de randvoorwaarden van de vergunningen hebben een belangrijke impact op de ruimtelijke, economische en agrarische ontwikkelingen van een gebied. Zolang er geen wijziging is aan de bestemming op het gewestplan, lijkt het niet meer dan normaal dat in de adviezen de bestaande bestemming, namelijk agrarisch gebied, onverminderd wordt gerespecteerd en dat geen andere beperkingen worden opgelegd in de bedrijfsvoering of in de termijn van de vergunning, dan in de herbevestigde agrarische gebieden.
Op het terrein blijken een aantal problemen te bestaan. Gemeentebesturen, individuele ondernemers of landbouwers worden geconfronteerd met bemerkingen dat de aangevraagde milieuvergunningen een tijdelijke duurtijd zullen hebben omdat er nog niet werd herbevestigd. Dat kan uiteraard niet. Ook inzake BPA´s blijven bepaalde dossiers aanslepen omdat er RUP´s op komst zijn.
Mijnheer de minister, welke rechtszekerheid biedt de Vlaamse Regering aan de betrokken burgers en bedrijfsleiders in de niet-herbevestigde agrarische gebieden? Welke instructies krijgen de administraties inzake adviesverlening op bouw- en milieuaanvragen in de niet-herbevestigde agrarische gebieden?
Een aantal gemeenten heeft reeds ruim ge?nvesteerd in het ontwikkelen van een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan en enkele zijn reeds bezig met een ruimtelijk uitvoeringsplan. Kunnen die gemeenten rustig verder werken, ook binnen de niet-herbevestigde gebieden? Kunnen lokale besturen garanties krijgen dat goedgekeurde en gepubliceerde GRUP´s van kracht zullen blijven?
Bent u bereid om, uiteraard in overleg met uw collega´s, de beperkende regels inzake het aankoopbeleid en de aankoopsubsidiëring zoals omschreven in de omzendbrief, ook in de niet-herbevestigde gebieden toe te passen tot de opmaak van effectieve RUP´s afgerond is?
De voorzitter: De heer Callens heeft het woord.
De heer Karlos Callens: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de landbouwers, de verenigingen en de vakbladen stellen zich vragen. De vragen die vandaag worden gesteld zijn trouwens voor een groot stuk gebaseerd op de publicaties. Ik heb dus bewust die vragen niet gesteld, omdat ik wist dat ze hier zouden worden gesteld. Mijnheer de minister, ik wil me echter wel aansluiten hierbij en wil horen wat u gaat zeggen als antwoord op de bezorgdheid van die mensen.
De heer Frans Wymeersch: De heer Sintobin was van plan zich aan te sluiten. Wegens een overlijden kon hij hier vandaag echter niet zijn, maar hij heeft me zijn tekst overgemaakt, en ik zal trachten die hier zo goed mogelijk te debiteren.
Mijnheer de minister, voor onze fractie blijft de landbouw een van de belangrijkste, zo niet de belangrijkste gebruiker van de open ruimte. De landbouw heeft dan ook nood aan geschikte en voldoende ruimte om zich te handhaven. Gelet op de aanzienlijke economische waarde van de landbouw en aanverwante sectoren is dit een rechtmatige eis.
Omgekeerd heeft de open ruimte nood aan de landbouw, die onze landschappen modelleerde en de open ruimte vrijwaart. Dat de landbouw dit steeds meer doet in partnerschap met of naast andere functies in de open ruimte, doet hier geen afbreuk aan. We stellen echter vast dat de lopende planningsprocessen voor de afbakening van de agrarische, natuurlijke en bosstructuur ondertussen moeizaam verlopen. Eind 2004 was er, na de eerste fase van het VEN, nog steeds geen begin gemaakt van de gelijktijdige afbakening van de agrarische en natuurlijke structuur. De toenmalige minister van Leefmilieu, mevrouw Dua, vond het in de periode 2001-2003 veel belangrijker dat de natuurlijke structuur zou worden afgebakend. Meer dan 75 percent van het VEN werd toen wel afgebakend en via gewestelijke RUP´s vastgelegd, terwijl het landbouwareaal nog moest wachten op gebieden die opnieuw moeten worden herbevestigd als zuiver agrarisch gebied waar de landbouw de hoofdactiviteit is en blijft. Landbouwers zijn er altijd van uitgegaan dat de gewestplannen uit de jaren zeventig hun heel wat rechtszekerheid gaven, maar merken nu al jaren dat steeds meer gebieden als ecologisch belangrijk worden aangeduid, waarbij dan uiteraard hun activiteit aan banden wordt gelegd.
Met een gelijktijdige afbakening werd pas begonnen na de beslissingen van de Vlaamse Regering van 17 december 2004, met de indeling in vijftien buitengebiedregio´s, en 3 juni 2005, namelijk de beslissing tot het herbevestigen van de huidige bestemming in die gebieden waarover geen discussie is.
Wij hebben de beslissing van 3 juni 2005 uitdrukkelijk ondersteund en zullen er nauwlettend op toezien dat bestemmingswijzigingen in deze agrarische gebieden niet meer kunnen. De beloofde te herbevestigen 500.000 hectare van de in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen vastgelegde 750.000 hectare moeten zo snel mogelijk planologisch worden veiliggesteld.
Voor het Vlaams Belang bestaat het consensusgebied uit het actuele landbouwgebruik gelegen binnen de agrarische bestemming volgens het gewestplan verminderd met de gebieden gelegen binnen het gewenste VEN die nog in landbouwgebruik zijn. Dit consensusgebied bestaat uit 668.000 hectare, wat betekent dat bijna 90 percent van de vooropgestelde oppervlakte meteen zou moeten kunnen worden afgebakend.
Het is wel een verkeerd signaal dat vogelrichtlijngebieden, Ramsar- en habitatgebieden, worden uitgesloten van herbevestiging en dus blijkbaar min of meer worden opgegeven voor een volwaardige landbouwbedrijvigheid. Bovendien moeten de gebieden waarover geen consensus bestaat, nog worden aangepakt. Normaliter moeten de keuzes worden voorbereid via een visievorming, waarbij de diverse actoren worden geraadpleegd.
Tot enkele weken geleden slaagde de Vlaamse Regering er nog maar in om één buitengebied vast te leggen, namelijk de regio Haspengouw-Voeren. De afbakening blijkt dus een echte loopgravenoorlog te zijn, en tegen 2007 zal de afbakening van natuur en landbouw via gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen naar alle waarschijnlijkheid niet klaar zijn.
De Vlaamse Regering besliste op 31 maart 2006 dan toch over de afbakening van de agrarische en natuurlijke structuur in Kust-Polders-Westhoek en herbevestigde 95.200 hectare van de huidige 124.000 hectare landbouwgebied in deze regio. Wat de regering er niet meteen bij vertelde, was dat er, naast de herbevestigde 95.200 hectare, wel is besloten is tot 15.000 hectare natuurverwevingsgebied. Bovendien bevat ook het herbevestigde gebied nog stukken waarvoor RUP´s met overdruk natuurverweving zullen moeten worden gemaakt.
Van de 150.000 hectare natuurverwevingsgebied is nog niet 1 percent in onderhandeling. Verwevingsgebieden zijn agrarische gebieden waar ten aanzien van de landbouw stimulerende maatregelen voor natuurontwikkeling kunnen worden uitgewerkt. Belangrijk voor mijn fractie is dat dit enkel op vrijwillige basis kan gebeuren. Enkel indien de boer er zelf mee instemt, kunnen er natuurmaatregelen worden uitgewerkt.
In het buitengebied Kust-Polders-Westhoek blijft het voor de landbouwsector in West-Vlaanderen alleszins bang uitkijken naar het uiteindelijke resultaat. De belangrijkste discussiegebieden zijn en blijven de Handzamevallei, de kustpolders in Blankenberge, Vlissegem, Meetkerke en Damme, en de West-Vlaamse Scheldemeersen.
Namens mijn fractie en vooral dan de heer Sintobin zou ik alleszins duidelijkheid over deze materie willen hebben.
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, geachte leden, gezien de hoeveelheid vragen en de toegevoegde commentaren, zult u het me niet kwalijk nemen dat ik zal proberen zo uitvoerig mogelijk in te gaan op deze problematiek. Ik verontschuldig me bij voorbaat mocht mijn betoog af en toe wat technisch zijn.
Mevrouw Rombouts, de grieven van de landbouwverenigingen, en vooral dan de Boerenbond, zijn me welbekend. Mijn administratie, meer specifiek de afdeling Ruimtelijke Planning, heeft ter zake een drietal weken geleden een delegatie van de Boerenbond ontvangen. Maandagochtend 24 april 2006 heb ik om 8 uur een zeer ruime delegatie van de Boerenbond ontvangen waaronder de voorzitter van de Boerenbond. Ik ben dan ook op de hoogte van al hun grieven.
Op 8 mei zal om 14.30 uur een nieuwe overlegvergadering plaatsvinden. Ik zal een debat organiseren en modereren met onder andere de heer Noël Devisch, de heer Roger Liekens, afdelingshoofd van ARP, de heer Ward Deneckere van het communicatiebureau CIBE. Via deze vergadering wil ik nagaan in welke mate we de lopende processen kunnen bijsturen zodat kan worden tegemoetgekomen aan de bekommernissen en verzuchtingen van de Boerenbond.
Het uitwerken van de ruimtelijke visie, het voeren van overleg met de actoren en het formuleren van de afbakeningsvoorstellen is een taak van een administratieoverschrijdend projectteam dat voor elke buitengebiedregio is samengesteld. Dit projectteam bestaat uit vertegenwoordigers van de landbouwadministratie, meer bepaald van de afdeling Duurzame Landbouw van de administratie Land- en Tuinbouw (ALT), de leefmilieuadministratie, waaronder de afdelingen Water, Natuur, Land en Bos en Groen van AMINAL, en mijn administratie, meer specifiek de afdeling Ruimtelijke Planning en de afdeling Monumenten en Landschappen van AROHM.
De werking van de projectteams wordt inhoudelijk ondersteund door de Vlaamse Landmaatschappij en het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. De afdeling Ruimtelijke Planning waarvoor ik verantwoordelijk ben, co?rdineert deze administratieoverschrijdende projectteams. Het gaat hier echter om een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de verschillende betrokken Vlaamse administraties.
De werking van de projectteams in de verschillende buitengebiedregio´s wordt gestuurd door een strategische stuurgroep bestaande uit de betrokken administraties, de kabinetten van de ministers bevoegd voor Leefmilieu, Landbouw en Ruimtelijke Ordening, de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten en de Vereniging van Vlaamse Provincies. Het is de strategische stuurgroep die mij adviseert over de definitieve resultaten, meer specifiek over het voorstel voor de herbevestiging van de agrarische gebieden, het eindvoorstel van gewenste ruimtelijke structuur en het operationeel uitvoeringsprogramma.
Om te begrijpen hoe bepaald wordt waarover en met wie specifiek bi- of multilateraal overleg wordt gepleegd, is het nodig het procesverloop te kennen. Dat wordt trouwens uitvoerig beschreven in de leidraad die alle actoren bij de aanvang van het proces hebben ontvangen.
Het planningsproces in een buitengebiedregio verloopt in drie stappen. In de eerste stap wordt gewerkt aan een verkenningsnota. In de verkenningsnota wordt een eerste integratie en een onderlinge afweging van de verschillende elementen en de bestaande visies van de diverse besturen en belangengroepen gemaakt. De verkenningsnota wordt opgemaakt op basis van elementen uit verschillende invalshoeken. Bij de aanvang van het proces krijgen gemeenten, provincies en belangengroepen immers de kans om een aantal elementen aan te reiken vanuit hun visie op landbouw, natuur en bos. Via een vragenlijst en een aantal gesprekken met sleutelfiguren binnen de regio wordt getracht een zicht te krijgen op die elementen waarvan gemeenten, provincies en belangengroepen vinden dat ze zeker aan bod moeten komen in het planningsproces voor landbouw, natuur en bos op gewestelijk niveau. Gemeenten en provincies weten immers op basis van hun eigen structuurplanningsprocessen wat de bestuurlijke en maatschappelijke draagkracht is van bepaalde ingrepen. Ook in die zin geven zij een belangrijke aanzet voor de te ontwikkelen gebiedsvisie. Parallel hiermee voert het administratieoverschrijdend projectteam een voorbereidend onderzoek uit naar de visie-elementen vanuit het Vlaamse niveau op landbouw, natuur en bos. De verkenningsnota wordt toegelicht op een informatievergadering en voor formeel advies voorgelegd aan de gemeenten, de provincies en de belangengroepen. Na de verwerking van deze schriftelijke adviezen wordt het eigenlijke overleg opgestart.
In de tweede stap van het planningsproces maakt het administratieoverschrijdend projectteam op basis van de schriftelijke adviezen van de gemeenten, de provincies en de belangengroepen inzake de verkenningsnota, een programma op voor uitvoering en onderzoek. Dit programma vormt de basis voor een gerichte gespreksronde met de gemeenten, provincies en belangengroepen. Het programma voor uitvoering en onderzoek deelt de regio op in twee types van gebieden.
De gebieden waarover algemene overeenstemming bestaat over de ruimtelijke opties op gewestelijk niveau voor landbouw, natuur en bos worden opgenomen in het programma voor uitvoering. Op basis van de adviezen inzake de verkenningsnota gaat het administratieoverschrijdend projectteam er immers van uit dat specifiek overleg over deze gebieden in principe niet vereist is. Dit komt in de praktijk neer op het voorstel ter herbevestiging van de gebieden van de agrarische structuur. Het betreft grote aaneengesloten landbouwgebieden of delen ervan waarvoor aan de Vlaamse Regering wordt voorgesteld de bestemming van de bestaande gewestplannen te herbevestigen volgens de methode die de Vlaamse Regering hiervoor vastlegde op 3 juni 2005. Daarover werd ook een omzendbrief RO/2005/01 gepubliceerd op 23 december 2005. Dit voorstel van het administratieoverschrijdend projectteam wordt voor advies voorgelegd aan de betrokken gemeenten, provincies en belangengroepen, zodat alle actoren zich formeel al dan niet akkoord kunnen verklaren met de herbevestiging van de gewestplanbestemming voor deze gebieden.
Gebieden waarover verder onderzoek of overleg vereist is inzake de ruimtelijke concepten en de beleidsdoelstellingen, worden opgenomen in het programma voor verder onderzoek. Op basis van de opmerkingen op de verkenningsnota, wordt de ruimtelijke visie voor deze gebieden bijgesteld. Opmerkingen op het niveau van de ruimtelijke visie worden via bi- of multilateraal overleg besproken. Opmerkingen op niveau van detailafbakeningen in de uitvoeringsplannen, vormen in deze fase niet het voorwerp van overleg. Deze opmerkingen komen later in de uitvoeringsfase van het planningsproces aan bod indien voor het betrokken gebied effectief een ruimtelijk uitvoeringsplan wordt opgemaakt.
De agenda´s voor het bi- en multilateraal overleg worden uitgewerkt door het projectteam. De essentie van deze overlegronde is dus dat het een zeer gerichte overlegronde is, met aandacht voor drie elementen. Ten eerste worden de agendapunten bepaald op basis van de opmerkingen verstrekt door de actoren. Dat is enerzijds een kwestie van efficiëntie en anderzijds een gevolg van de vraag waarmee we permanent worden geconfronteerd - ook vandaag in deze commissie - naar het versnellen van de processen.
De ervaring met de pilootregio´s leerde ons dat het weinig zinvol is om telkens met iedereen over alles te willen overleggen. Dat kost niet alleen organisatorisch heel veel tijd en werk en is in de feiten praktisch onhaalbaar, maar levert bovendien - met het oog op het beoogde eindresultaat - bitter weinig concreet resultaat op. Op dergelijke overlegsessies met 20 tot 30 aanwezigen wordt immers zelden of nooit een zinnig gesprek gevoerd. In de meeste gevallen worden telkenmale dezelfde algemene en principiële discussies gevoerd en harde standpunten ingenomen. Het laat het projectteam bovendien niet toe om de standpunten van de verschillende actoren beter te leren kennen.
Ten tweede wordt de discussie gefocust op de ruimtelijke concepten of principes die als basis moeten dienen voor de op te maken afbakeningsplannen. Wat zijn de uitgangspunten voor aanduiding van landbouwgebieden of bijkomende natuur- of bosgebieden? De discussiepunten worden aangebracht door de actoren zelf, via hun advies op de verkenningsnota. Aan het programma voor uitvoering en onderzoek wordt een zeer uitgebreide verwerking van de uitgebrachte adviezen toegevoegd, waarbij voor iedere opmerking aangegeven wordt op welke manier ze in het proces al dan niet verder aan bod zal komen.
Ten derde komen zowel de gemeenten en de provincies als de belangengroepen landbouw, natuur en bos in deze bi- en multilaterale overlegronde aan bod. De belangrijkste natuur- en landbouworganisaties worden telkenmale bij het overleg betrokken, met dien verstande dat de belangengroepen die geen advies formuleerden op de verkenningsnota of slechts zeer algemene standpunten innamen niet worden uitgenodigd voor het bi- of multilateraal overleg, omdat dat eenvoudigweg geen feitelijke meerwaarde oplevert ten opzichte van de schriftelijke adviezen.
Als derde stap van het planningsproces verwerkt het projectteam de resultaten van het bi- en multilateraal overleg en formuleert een eindvoorstel van gewenste ruimtelijke structuur voor landbouw, natuur en bos. Bij dit eindvoorstel wordt een uitvoeringsprogramma gevoegd met alle noodzakelijke uitvoeringsacties op gewestelijk niveau. Het gaat in eerste instantie over de op te maken ruimtelijke uitvoeringsplannen, maar ook suggesties voor inrichtings- of andere projecten kunnen worden opgenomen. Het eindvoorstel van de gewenste ruimtelijke structuur en het uitvoeringsprogramma wordt toegelicht op een informatievergadering en uiteindelijk voor formeel advies voorgelegd aan de gemeenten, de provincies en de belangengroepen.
Mevrouw Rombouts, er kan inderdaad gewerkt worden met een gelijkaardige samenstelling voor overleg over de verschillende regio´s heen, met een verschillende personele invulling. Noteer evenwel dat dit nu al het geval is.
De vermelde berichtgeving in het landbouwdagblad is niet correct. Binnen het proces is het trouwens een algemeen vastgesteld probleem dat - naast de documenten en nota´s die door de administratie worden verspreid en op informatievergaderingen worden toegelicht - nogal wat landbouworganisaties met eigen kaarten, eigen interpretaties en zogenaamde feiten de pers of de lokale besturen benaderen. Mijn administratie wordt immers maar al te vaak geconfronteerd met gemeentebesturen die blijkbaar de inhoud van de overgemaakte documenten onvoldoende kennen, maar wel in hun vragen aan de administratie of in hun adviezen voortgaan op de soms niet volledige berichtgeving vanuit landbouworganisaties. Zo wordt onder meer gesteld dat landbouwbedrijven die niet in herbevestigd agrarisch gebied gesitueerd zijn, geen milieuvergunning meer zouden krijgen en dat alle landbouwgebieden die in het programma voor verder onderzoek zitten, natuur of bos zullen worden. Voor alle duidelijkheid: dat is klinkklare nonsens.
De indeling in gebieden voor uitvoering of onderzoek gebeurt in eerste instantie op het schaalniveau van de hele buitengebiedregio. Dat impliceert dat het telkenmale gaat over grote ruimtelijke eenheden van enkele duizenden hectare, bijvoorbeeld een riviervallei, die wordt afgebakend op een schaal van 1 op 50.000. Omdat het telkens over zowat een halve provincie gaat en om duidelijk interpreteerbare kaarten te kunnen maken, worden in deze fase de grenzen tussen de gebieden zo veel mogelijk gelegd op wegen of op duidelijke grenzen tussen de gewestplanbestemmingen. Omdat er vanuit de landbouwsector vooral een snelle afbakening van een eerste pakket agrarische gebieden gevraagd werd, kan dit logischerwijze evenmin een afbakening zijn tot op perceelsniveau. Het is juist dat de afbakeningsgrenzen af en toe een perceel doorsnijden, maar in essentie proberen we duidelijke grenzen aan te duiden.
Het voorstel ter herbevestiging van de agrarische gebieden is dan ook slechts een tussentijdse voorafname op de uiteindelijke afbakening, waarbij geprobeerd wordt op een snelle manier een concrete inhaalbeweging voor de afbakening van de agrarische structuur te realiseren. De bedoeling van deze herbevestiging is dan ook de afbakeningsdiscussie tussen landbouw, natuur en bos op korte termijn af te ronden en gedurende het verdere proces te focussen op de gebieden waar wel bestemmingswijzigingen aan de orde kunnen en zullen zijn. Dat zal alleszins op een gedetailleerder schaalniveau gebeuren indien overleg en terreinonderzoek vereist is. Op basis van de oefening die gebeurde in de pilootregio´s werd gesteld dat het de ambitie is om grosso modo twee derde van het agrarisch gebied in Vlaanderen binnen een relatief aanvaardbare tijdspanne - dus zo snel mogelijk - herbevestigd te zien. Voor alle duidelijkheid: voor deze uitdaging gaan we nog steeds.
De aangegeven werkwijze, met het oog op een snelle herbevestiging van de agrarische gebieden, is er onder meer gekomen op vraag van de landbouworganisaties, want men wenste niet langer te wachten tot alle discussies uitgeklaard zijn en men wou een inhaalbeweging ten opzichte van de eerste fase van de afbakening van het Vlaams Ecologisch Netwerk.
Op 3 juni 2005 heeft de Vlaamse Regering over deze werkwijze beslist. Op dat ogenblik was het overlegproces over de ruimtelijke visie in de pilootregio´s Haspengouw-Voeren en Kust-Polders-Westhoek al afgerond en werden in de regio´s Hageland, Neteland en Veldgebied Brugge-Meetjesland de verkenningsnota´s voor advies voorgelegd aan de actoren. In het plan van aanpak - een beslissing die dateert van 17 oktober 2003 en werd herbevestigd in de beslissing van 17 december 2004 -, op basis waarvan de vijf eerste regio´s zijn opgestart, was er van een dergelijke herbevestiging van het agrarisch gebied nog geen sprake. De eerste beslissing van de Vlaamse Regering inzake de herbevestiging van agrarisch gebied in de pilootregio Haspengouw-Voeren is er gekomen op 2 december 2005. Op dat ogenblik is dus concreet duidelijk geworden op welke wijze, onder welke vorm en met welke bijzondere aandachtspunten de Vlaamse Regering over een dergelijke herbevestiging zou beslissen. Op datzelfde ogenblik waren de voorstellen voor de herbevestiging van agrarische gebieden in de regio´s Hageland, Neteland en Veldgebied Brugge-Meetjesland al uitgewerkt door de administratieoverschrijdende projectteams en werden ze voor advies voorgelegd aan de gemeenten, de provincies en de belangengroepen.
Mevrouw Rombouts, de bi- en multilaterale overlegronde gaat in eerste instantie over de gebieden van het programma voor verder onderzoek. Als uit dat overleg blijkt dat er in deze gebieden betekenisvolle landbouwgebieden zijn die bijkomend in deze tussentijdse fase herbevestigd kunnen worden, kunnen die gebieden uiteraard aan het voorstel ter herbevestiging worden toegevoegd. Het gaat in dat geval om gebieden die volgens de betrokken actoren niet ter discussie staan. Dat kan ertoe leiden dat de begrenzing van de te herbevestigen gebieden verruimd wordt. Noteer ter zake wel dat het in principe een oefening op het schaalniveau van de buitengebiedregio blijft en bijgevolg een oefening op het niveau van de grote ruimtelijke eenheden.
Anderzijds wordt er een schriftelijk advies gevraagd over de gebieden in het programma voor uitvoering, dus over het voorstel ter herbevestiging van de agrarische gebieden. Bezwaren van de gemeenten, de provincies of de belangengroepen kunnen aanleiding geven tot het voorlopig uitsluiten van delen van deze gebieden. Dat impliceert dat in betreffend geval voor deze gebieden het planningsproces nog niet wordt afgerond en verder zal worden onderzocht of al dan niet een bestemmingswijziging vereist is. Indien uiteindelijk blijkt dat er geen bestemmingswijzingen nodig zijn, kunnen deze gebieden alsnog worden herbevestigd of als agrarisch gebied bestemd worden in een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan dat voor dat gebied wordt opgemaakt.
Voor de regio´s Hageland, Neteland en Veldgebied Brugge-Meetjesland werd aan de gemeenten, de provincies en de belangengroepen gevraagd hun adviezen te formuleren tegen 1 april 2006. Het gaat hier dus om een adviesperiode van ruim drie maanden. Deze adviezen worden, samen met de elementen die aan bod zijn gekomen op het bi- en multilateraal overleg, verwerkt door het administratieoverschrijdend projectteam, om zo tot een nieuwe kaart te komen. Voor een aantal gebieden zal dit effectief resulteren in een verruiming van het voorstel over het te herbevestigen agrarisch gebied. Voor andere dan weer niet. Zoals gesteld, is een en ander dus volkomen afhankelijk van de eensgezindheid die er op het terrein bestaat.
Na advies van de strategische stuurgroep, zal ik dit voorstel ter bespreking voorleggen aan de Vlaamse Regering. Het is de Vlaamse Regering die over eventuele discussiepunten de knoop zal doorhakken of zal beslissen al dan niet een aantal wijzigingen aan het voorstel door te voeren.
Mevrouw Rombouts, bij de aanvang van het proces werd aangegeven dat er, na de verkenningsfase, per gebied zal worden bepaald wat de meest zinvolle overlegvorm is. Met wie en hoe vaak er overleg zal worden gepleegd, kan vooraf immers niet worden vastgelegd. Het hangt samen met de inhoud van de uitgebrachte schriftelijke adviezen, de complexiteit van het gebied, de aard van de problematiek enzovoort.
Bij de evaluatie van de overlegronde in de pilootregio´s werd vastgesteld dat multilateraal overleg niet in alle gevallen even zinvol is. Er werd immers vastgesteld dat betreffend overleg bitter weinig resultaat opleverde en eigenlijk geen meerwaarde bood ten aanzien van de informatie vervat in de schriftelijke adviezen over de verkenningsnota.
Anders dan in de pilootregio´s werd voor de tweede reeks regio´s beslist een bijkomende informatievergadering te organiseren voor alle gemeenten, provincies en belangengroepen. Dat gebeurde naar aanleiding van het programma voor uitvoering en onderzoek. Op die informatievergadering werd het procesverloop nogmaals uitvoerig toegelicht en was er ruimte voor algemene discussies en vragen. De projectteams proberen het bi- en multilateraal overleg zo gericht mogelijk te organiseren, met het oog op het opstellen van een ruimtelijke visie. Het is de bedoeling om, op basis van de elementen uit de adviezen, een meer genuanceerd inzicht te krijgen in de standpunten van de verschillende actoren over heel specifieke knelpunten of deelgebieden.
Dit bleek onmogelijk met de overlegvorm zoals die gehanteerd werd in de pilootregio´s. De overleggroepen waren gewoonweg te groot waardoor niet alle actoren op een fatsoenlijke manier aan bod konden komen en de discussie absoluut niet gericht kon verlopen. Na het overleg was er bijvoorbeeld onvoldoende zicht op de standpunten van de gemeentebesturen, vandaar dat de projectteams thans een afzonderlijk bilateraal overleg met deze besturen absoluut nodig achten.
Na afronding van de eerste reeks bilaterale gesprekken, wordt telkens geëvalueerd in hoeverre voor specifieke gebieden bijkomend bilateraal overleg, dan wel een multilateraal overleg zinvol is in functie van het verdere procesverloop. Dat is dan ook voor een beperkt aantal gebieden op die manier gebeurd.
Ik wens op te merken dat de permanente vraag tot?versnelling´ van het afbakeningsproces, waaraan we trachten tegemoet te komen, mijns inziens bezwaarlijk compatibel kan worden geacht met het organiseren van overvloedig multilateraal overleg met alle partners over alle gebieden. Ook hier moeten keuzes worden gemaakt.
Ik meen te mogen stellen dat het om een zeer open proces gaat, waarbij alle actoren op verschillende ogenblikken zowel via overleg als via schriftelijke adviesprocedures geconsulteerd worden. In tegenstelling tot de eerste fase, worden de gemeenten, de provincies en de belangengroepen nu vanaf het begin bij het proces betrokken en bepalen ze dus mee wat de krachtlijnen van de later op te maken afbakeningsplannen zullen zijn. Ik stel enkel vast dat indien we, zoals in de eerste fase, onmiddellijk concrete afbakeningsplannen voorleggen, we de kritiek krijgen dat niet alle actoren betrokken werden bij de globale visievorming en er op dat niveau dus geen inspraak is. Betrekken we alle actoren van in het begin bij het proces, zoals in de tweede fase geschiedde, dan krijgen we de kritiek dat er enkel over vage structuurschetsen gesproken wordt en dat er geen concrete afbakening op perceelsniveau voorgelegd wordt. Mede in die optiek heb ik het initiatief genomen tot het organiseren van een overlegvergadering met onder meer de Boerenbond om nu voor eens en voor altijd een keuze te maken.
Er worden heden zeer veel inspanningen gedaan om de betrokken organisaties degelijk te informeren. Bij aanvang is er een startvergadering voor alle actoren waarop een?leidraad´ verspreid en toegelicht wordt. Daarin staat het volledige procesverloop en wordt de wijze van overleg helder beschreven. De leidraad bevat ook het antwoord op een hele reeks?vaak gestelde vragen´. Op een tweede informatievergadering wordt de verkenningsnota inhoudelijk toegelicht, waarna aan de actoren gevraagd wordt om ter zake een schriftelijk advies te formuleren. Op een derde informatievergadering worden de verwerking van de adviezen en de programma´s voor uitvoering en onderzoek toegelicht. Tijdens ieder bi- en multilateraal overleg wordt het hele procesverloop bij aanvang van het overleg opnieuw toegelicht. Op een vierde informatievergadering wordt het eindvoorstel van de gewenste ruimtelijke structuur en het uitvoeringsprogramma toegelicht. Ik zie eerlijk gezegd niet in op welke manier de actoren nog meer ge?nformeerd kunnen worden, maar vanzelfsprekend hoop ik om op 8 mei bijkomende, liefst constructieve suggesties te mogen ontvangen.
Een deel van het probleem bestaat er volgens mijn administratie in dat de landbouworganisaties er veelal voor opteren om individuele landbouwers af te vaardigen op het bi- of multilaterale overleg. Dit werd maandag tegengesproken door de Boerenbond, die zegt dat de individuele landbouwers leden zijn van overkoepelende besturen en geacht worden een goede kennis te hebben van het terrein. Vandaar dat een tegensprekelijk debat meer dan ooit op zijn plaats zal zijn.
De landbouwers zijn uiteraard voor een groot deel ge?nteresseerd in wat de concrete gevolgen zouden kunnen zijn voor de gronden die deel uitmaken van hun of aanverwante bedrijfszetel - het zou tegennatuurlijk zijn mocht dit niet waar zijn - en bijgevolg zijn ze niet steeds de meest aangewezen personen om een discussie op het niveau van een ruimtelijke visie voor een ruim gebied, een halve provincie, te voeren. Ik denk dat eerder van de professionele krachten binnen deze organisaties kan worden verondersteld dat ze relatief goed op de hoogte zijn van de geldende regelgeving en de beleidskaders, en dat ze ook de ruimtelijke problematiek van de landbouw binnen hun regio terdege kennen. We verwachten dus vooral een sterke inbreng van de consulenten op het terrein. Misschien is het raadzaam om hen in betreffende overlegfase af te vaardigen. Ook dit probleem zal op 8 mei worden besproken en er zal worden bekeken waar een juist evenwicht kan worden gevonden zodat we met de best mogelijke delegaties een correct gesprek kunnen aangaan.
Ik kan melden dat in het programma voor uitvoering en onderzoek een zeer uitgebreide verwerking van alle elementen uit de verschillende adviezen werd opgenomen. Per inhoudelijk element werd er immers geantwoord op welke manier er al dan niet rekening gehouden kan of zal worden met de opmerking. Iedere vraag die gesteld werd, werd daarin beantwoord. Iedere actor kan daarin lezen hoe met de verschillende elementen uit zijn advies in het verdere procesverloop omgegaan zal worden.
Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen: opmerkingen of vragen bij de plannings- en afbakeningsmethodiek, opmerkingen of vragen bij het inspraak- en overlegproces, opmerkingen of vragen over bestaande regelgeving, beleidsplannen of andere planningsprocessen, opmerkingen of vragen bij de kwantitatieve randvoorwaarden, opmerkingen of vragen bij de beleidsdoelstellingen en opmerkingen of vragen bij de gewenste ruimtelijke structuur van de verschillende deelruimten.
Er wordt daarbij aangegeven welke opmerkingen of vragen voorwerp zijn van verder overleg op niveau van de ruimtelijke visie en die aan bod komen tijdens het bi- of multilateraal overleg, en welke opmerkingen pas aan bod kunnen komen tijdens de verdere uitwerking van ruimtelijke uitvoeringsplannen op perceelsniveau.
Na verwerking van de schriftelijke adviezen en de standpunten ingenomen op het bi- en multilateraal overleg, wordt een eindvoorstel van gewenste ruimtelijke structuur opgemaakt. Dit is een herwerkte en meer verfijnde versie van de gewenste ruimtelijke structuur uit de verkenningsnota, waarover opnieuw schriftelijk advies wordt gevraagd. Op dat ogenblik kunnen de verschillende actoren vaststellen wat er gewijzigd is en aangeven in hoeverre zij akkoord gaan met de doorgevoerde wijzigingen en in hoeverre wordt tegemoetgekomen aan hun opmerkingen.
Binnen de tweede reeks regio´s werd substantieel meer tijd ingebouwd voor de gemeenten, de provincies en de belangengroepen, om hen toe te laten met kennis van zaken adviezen te formuleren. Zo werd de verkenningsnota in mei 2005 ter advies voorgelegd en konden er adviezen worden uitgebracht tot oktober 2005. Zo werd het voorstel voor de te herbevestigen agrarische gebieden begin december 2005 overgemaakt aan alle organisaties en er werd aan hen gevraagd om tegen 1 april 2006 te adviseren. Zoals u merkt, werd er elke keer naar gestreefd om minstens drie maanden tijd te geven voor het formuleren van een schriftelijk advies, wat volgens mij toch voldoende zou moeten zijn.
Noteert u eens te meer dat de vraag naar meer multilateraal overleg er vanzelfsprekend toe leidt dat er meer tijd nodig is voor het formuleren van een advies en dat een nog uitgebreidere verwerking van alle adviezen haaks staat op de vraag naar een?versnelling´ van de processen. Het is het een of het ander. De administratieoverschrijdende projectteams stellen alles in het werk om de vooropgestelde timing te halen met een zeer scherpe en concrete werkplanning van week tot week. Natuurlijk wordt daarbij van alle betrokken actoren een inspanning gevergd. De minste vertraging bij een van de processtappen heeft dan ook onmiddellijk consequenties voor de globale timing. Meer en uitgebreider overleg en meer tijd voor advies, impliceert dan ook noodzakelijkerwijze dat het globale tijdspad van de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur wordt vertraagd. Een aantal mensen uit de projectteams stapt immers over van project op project en van deelgebied op deelgebied. Als voor een bepaald deelgebied meer tijd wordt gevraagd, vertraagt natuurlijk de globale timing - waarover trouwens politieke afspraken werden gemaakt in de Vlaamse Regering.
Opties uit goedgekeurde gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen worden in principe niet in vraag gesteld. Wel geldt dat het afbakenen van de gebieden van de natuurlijke en de agrarische structuur een gewestelijke planningstaak is, die bijgevolg een afweging op gewestelijk niveau vergt. Uitspraken in gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen inzake het afbakenen van landbouw, natuur en bosgebieden van gewestelijk belang, kunnen in die optiek dan ook slechts als een suggestie aan de Vlaamse overheid worden beschouwd. Tijdens het overlegproces zal dan ook duidelijk worden in hoeverre de gemeentelijke suggesties ter zake gevaloriseerd kunnen worden in het gewestelijk afbakeningsproces. Ik ga ervan uit dat dit in de meeste gevallen wel degelijk het geval zal zijn. Indien de uitkomst van het gewestelijk planningsproces en de vertaling ervan in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen anders zou zijn dan hetgeen in een gemeentelijk structuurplan opgenomen is, primeert vanzelfsprekend, gelet op de subsidiariteit binnen het RSV, het gewestelijke plan.
Het is inderdaad correct te stellen dat de vogel- en habitatrichtlijngebieden niet herbevestigd kunnen worden als agrarisch gebied. De Vlaamse Regering heeft immers beslist dat de speciale beschermingszones in deze voorafname niet in aanmerking komen voor opname binnen de herbevestiging van de gewestplannen. Voor de speciale beschermingszones wordt er dan ook van uitgegaan dat er per definitie bijkomend onderzoek vereist is naar wat de meest passende bestemming is. Die zal te gepasten tijde in een ruimtelijk uitvoeringsplan vastgelegd worden, met inachtname van de Europese regelgeving omtrent de instandhouding en passende bescherming van de soorten en de habitats waarvoor deze gebieden aangewezen werden.
Wat betreft de procedure ter herbevestiging van verbindings- en verwevingsgebied, het volgende. Het afbakenen van de natuurverbindingsgebieden betreft, zoals u weet, een provinciale planningstaak. Binnen de herbevestigde agrarische gebieden is er beleidsmarge voor de provincies om een provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan inzake natuurverbinding op te maken. Wanneer het duidelijk is dat er in een agrarisch gebied enkel een differentiatie van het agrarisch gebied als agrarisch gebied met overdruk natuurverweving, aan de orde is, en er geen discussies zijn met betrekking tot bijkomende natuur- of bosgebieden, dan kunnen dergelijke gebieden opgenomen worden in het voorstel van de te herbevestigen agrarische gebieden.
De Vlaamse Regering heeft binnen die context een aantal bijkomende agrarische gebieden herbevestigd in de regio Haspengouw-Voeren en Kust-Polders-Westhoek, met daaraan gekoppeld een concrete taakstelling voor de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan voor natuurverweving. Nu er uitsluitsel is met betrekking tot de ter zake te volgen werkwijze, zal ook voor de voorstellen ter herbevestiging van de agrarische gebieden in de regio´s Hageland, Neteland en Veldgebied Brugge-Meetjesland nagegaan worden in hoeverre er gebieden zijn die in aanmerking komen om herbevestigd te worden als agrarisch gebied en waarbij er tegelijkertijd beslist kan worden over de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan voor het natuurverwevingsgebied.
Mevrouw Crevits, specifiek inzake de rechtszekerheid die de Vlaamse Regering biedt aan de betrokken burgers en bedrijfsleiders in de niet-herbevestigde agrarische gebieden, kan ik meedelen dat de ruimtelijke structuurplannen en de ruimtelijke visie op landbouw, natuur en bos die uitgewerkt wordt in het afbakeningsproces inzake de natuurlijke en de agrarische structuur, geen beoordelingsgrond voor vergunningsaanvragen vormen. De gewestplannen blijven met andere woorden onverkort gelden tot ze worden vervangen door een ruimtelijk uitvoeringsplan. Dit impliceert dat er zowel in de herbevestigde als in de niet-herbevestigde agrarische gebieden ten aanzien van het vergunningenbeleid in feite niets wijzigt ten opzichte van de huidige situatie. Er kunnen dus geen vergunningen verleend of geweigerd worden op basis van een al dan niet herbevestiging van het gewestplan. De bestaande bepalingen blijven dan ook onverkort van kracht.
Binnen de herbevestigde agrarische gebieden moet, zoals wordt aangegeven in de omzendbrief, vanzelfsprekend terughoudend worden opgetreden ten aanzien van andere gemeentelijke en provinciale planningsinitiatieven. Gemeentelijke en provinciale planningsinitatieven mogen dan ook geen betekenisvolle afbreuk doen aan de ruimtelijk-functionele samenhang van de agrarische macrostructuur. De Vlaamse overheid zal de gemeentelijke en provinciale planningsinitiatieven die een planologische aanpassing van de beleidsmatig herbevestigde agrarische gebieden inhouden, met een?voldoende terughoudendheid´ beoordelen. Dit betekent dat de gemeentelijke of provinciale opties steeds zullen worden getoetst aan de ruimtelijke doelstellingen inzake de samenhangende landbouwgebieden op Vlaams niveau. Ze mogen daar zeker niet mee in tegenstrijd zijn.
In de herbevestigde gebieden worden de planningsprocessen voor landbouw, natuur en bos als afgerond beschouwd. Binnen deze herbevestigde gebieden bestaat dus de zekerheid dat er geen gewestelijke planningsinitiatieven voor de uitbreiding van natuur- of bosgebieden zullen worden genomen. Met betrekking tot de overige gebieden zal het afbakeningsproces, via verder overleg en verder onderzoek, uitsluitsel moeten geven. Net met het oog op het zo snel mogelijk creëren van een zo groot mogelijke rechtszekerheid, wordt er heden in een eerste fase prioritair overgegaan tot het herbevestigen van het agrarisch gebied waarover geen discussie meer bestaat.
De opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen voor gebieden waarover wel discussies bestaan met betrekking tot landbouw, natuur en bos, zal in tweede orde aan bod komen. Het zou immers niet correct zijn om ook deze gebieden op te nemen in de herbevestigingfase. Op die manier komt immers de gelijktijdige en gelijkwaardige afbakening van landbouw, natuur en bos, waarop door verschillende partijen en regeringsleden wordt toegekeken, in het gedrang. Ik begrijp echter volledig dat de landbouworganisaties een zo groot mogelijk deel van het agrarisch gebied nu al in de herbevestiging willen laten opnemen. Noteer echter dat, indien op basis van de adviezen van de gemeenten, de provincies en de belangengroepen zou blijken dat de voorgestelde discussiegebieden te groot zouden zijn, de te herbevestigen gebiedsomschrijving kan en zal worden verruimd.
Gelet op het antwoord dat ik u zonet heb verstrekt, zou het volkomen onlogisch zijn dat er bijkomende bijzondere instructies zouden worden gegeven inzake de adviesverlening van bouw- en milieuaanvragen in de niet-herbevestigde agrarische gebieden. Er verandert immers niets aan de verordende plannen door het al dan niet herbevestigen van gebieden. De bestaande verordende plannen blijven dan ook onverkort van kracht.
Gemeenten kunnen uiteraard gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen opmaken in uitvoering van goedgekeurde gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen. Ze hebben evenwel vooral planningstaken inzake wonen, werken en recreatie op lokaal niveau en zullen in eerste instantie voor die onderwerpen ruimtelijke uitvoeringsplannen moeten opmaken. Binnen dit kader wordt in de omzendbrief een onderscheid gemaakt tussen de verschillende types van gemeentelijke plannen, namelijk gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen, gemeentelijke plannen van aanleg en gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen.
Summier geschetst zullen de opties in gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen in opmaak of in herziening binnen de herbevestigde agrarische gebieden, zoals gesteld, met een grote terughoudendheid worden beoordeeld ten aanzien van elke mogelijke planologische aanpassing van de beleidsmatig herbevestigde agrarische bestemmingen. Net dat zorgt volgens mij voor de bescherming van deze zones.
Voor herzieningen van gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen zal in alle redelijkheid rekening worden gehouden met het al afgelegde planningsproces op het ogenblik van de beslissing van de Vlaamse Regering over de herbevestiging van de gebieden van de agrarische structuur. Gemeenten die nog niet over een goedgekeurd gemeentelijk ruimtelijk structuurplan beschikken, kunnen binnen deze gebieden enkel en uitsluitend bijzondere plannen van aanleg opmaken voor: agrarische bedrijvenzones van lokaal belang, zoals gebieden voor het bundelen van glastuinbouw; natuur- en landschapselementen van lokaal niveau die geen deel uitmaken of kunnen uitmaken van de natuurlijke structuur op provinciaal of gewestelijk niveau; toerisme en recreatie op lokaal niveau, zoals hoeve- en plattelandstoerisme en het herbestemmen van markante gebouwen; dringende openbare nutsvoorzieningen van lokaal niveau, zoals waterzuivering; zonevreemde woningen, bedrijven en recreatie, op basis van de uitgangspunten in de omzendbrieven en de decretale bepalingen ter zake; specifieke uitbreidingsvragen van bedrijven op basis van goedgekeurde planologische attesten.
Gemeenten die wel over een goedgekeurd gemeentelijk ruimtelijk structuurplan beschikken, kunnen gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen opmaken in uitvoering van dit gemeentelijk ruimtelijk structuurplan voor onder meer agrarische bedrijvenzones van lokaal belang; differentiatie van het agrarische gebied in functie van de bebouwingsmogelijkheden; natuur- en landschapselementen van lokaal niveau; natuur in de bebouwde omgeving; wonen; werken; openbaar nut; toerisme en recreatie op lokaal niveau; en lokale wegen. Of ze kunnen gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen opmaken in uitvoering van goedgekeurde planologische attesten.
Voor het overige ben ik zo vrij te verwijzen naar wat ik zonet heb verklaard in antwoord op de vraag van mevrouw Rombouts. In essentie heb ik zonet immers gezegd dat de opties vervat in een goedgekeurd gemeentelijk ruimtelijk structuurplan in principe niet in vraag worden gesteld. Hoewel het afbakenen van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur een gewestelijke taakstelling is, en een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan dus sowieso primeert, begrijpt u dat dit in principe nooit in tegenspraak zal zijn met een gemeentelijke structuurvisie. In een overgrote meerderheid van de gevallen zal er dus geen verschil zijn met wat in het gemeentelijke structuurplan is opgenomen. Het zou me erg verbazen, mocht er daar sprake zijn van een grote discrepantie.
Indien er al een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan zou bestaan voor een landbouw-, natuur- en bosgebied van gewestelijk niveau waarvoor nadien toch een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan zou worden opgemaakt, zal dan ook moeten worden nagegaan in welke mate de bepalingen van het gemeentelijk plan daarmee verenigbaar of strijdig zijn en desgevallend moeten worden opgeheven. Nogmaals, ook hier denk ik dat de uitzondering de regel zal bevestigen, en dat dit dus niet het geval zal zijn.
Tot slot wil ik in antwoord op uw laatste vraag stellen dat het beleid inzake de aankoop en de subsidiëring in agrarische gebieden volledig behoort tot de bevoegdheden van minister Peeters. Als begrotingsminister beoordeel ik alleen of dit gebeurt binnen de krijtlijnen van de beschikbare begrotingskredieten. Het staat u vanzelfsprekend vrij ter zake ook veertien vragen te stellen aan minister Peeters.
Louter ter informatie kan ik u tevens meedelen dat de strategische stuurgroep die me, zoals gezegd, adviseert inzake resultaten van de planningsprocessen, in principe op 11 mei 2006 zal bijeenkomen, ter bespreking van de voorstellen ter herbevestiging van de agrarische gebieden in de regio´s Hageland, Neteland en Veldgebied Brugge-Meetjesland.
Ter conclusie hoop ik de commissieleden met dit summiere antwoord te hebben overtuigd van het feit dat ik, in functie van het streven naar een snelle en maximale rechtszekerheid voor de landbouwsector, daadwerkelijk de nodige maatregelen heb genomen. Ik zou u willen uitnodigen de processen in de praktijk te volgen. Dit is een immens werk. We doen dit zonder de ruimteaanspraken inherent aan de natuurlijke structuur en de bosstructuur te hypothekeren. Het hoeft dan ook geen betoog dat er, wanneer we dit vergelijken met de goedbedoelde, maar enigszins mislukte pogingen om in Vlaanderen de groene hoofdstructuur af te bakenen, nu al heel wat daadwerkelijk is gepresteerd en verwezenlijkt. Net als bij de stedelijke afbakeningsprocessen is er ook hier sprake van een domino-effect: zodra de eerste blokjes vallen, komt het proces in een versnelling.
Dit impliceert echter helemaal niet dat de huidige werkwijze niet voor verbetering vatbaar is. Ik wil heel uitdrukkelijk stellen dat ik met een open oor heb geluisterd naar de opmerkingen die ik maandagochtend heb gekregen vanwege de landbouworganisaties, en ook van de mensen uit de sector zelf, waarvan ik er trouwens vele kende. Ik heb eveneens met een open oor geluisterd naar de opmerkingen die ik dinsdagochtend heb gekregen van mijn eigen administratie over deze problematiek. Dit is dus voor verbetering vatbaar.
In de overlegprocessen moet er alleszins een akkoord zijn tussen de grote spelers. Ofwel wordt er gekozen voor een versnelde afbakening, met een strakke timing en deadlines. Een van de opmerkingen die ik maandagochtend kreeg met betrekking tot Neteland was dat, hoewel er een adviesprocedure is van 3 maanden, de documenten slechts 1 week op voorhand werden verschaft. De adviezen moeten immers worden verwerkt en ter discussie voorgelegd op een nieuwe, uiteindelijke informatievergadering. Misschien krijgen de gemeente- en provinciebesturen en de landbouworganisaties, maar ook de natuurorganisaties, te weinig tijd om te bekijken hoe die adviezen werden verwerkt in de nieuwe documenten. Misschien betekent dit dat we de adviestijd moeten beperken tot 2 maanden, waarna er 1 maand kan worden besteed aan het verwerken. Vervolgens zou dit kunnen worden meegedeeld en zou na een drietal weken die informatievergadering kunnen plaatsvinden, waarbij we de uiteindelijke discussie kunnen aanvatten. Zo wordt de totaaltermijn van 4 maanden niet overschreden, maar wordt die termijn anders ingedeeld.
Dit is een keuze die ik tot stand wil laten brengen aan de hand van de vergadering op 8 mei en de bijeenkomst van de stuurgroep op 11 mei. Ik hoop dat u begrijpt dat we de voorbije 24 maanden met een zeer complex proces bezig zijn geweest. We werken op basis van de ervaringen in de sector en het multilaterale overleg. Dat was immers het uitgangspunt. Als dit echter uitmondt in gekrakeel, als in die overlegvergadering iedereen zich terugplooit op zijn fundamentele standpunten, zodat er niets wordt beslist, dan heeft dit geen zin. Daarom zullen we meer een beroep doen op bilateraal overleg. Als dit niet de juiste formule blijkt te zijn, zal ik dat graag op 8 mei vernemen en bespreken, zodat we daar maximaal rekening mee kunnen houden bij de drie planningsprocessen die nu hun eindfase bereiken en de planningsprocessen die we nadien zullen opstarten voor de acht resterende deelgebieden.
In bepaalde gevallen wordt vanzelfsprekend getracht grote eenheden af te bakenen. Om historische redenen werken we bijvoorbeeld echter in het Neteland met veel kleinere landbouwgebieden als cluster. Het ene blijkt haaks te staan op het andere. We moeten dus bekijken hoe we een en ander beter in overeenstemming kunnen brengen. Ik heb immers vernomen dat er voor het Neteland slechts sprake zou zijn van 30 percent herbevestiging, wat zeer ver verwijderd is van de beoogde taakstelling van 66 percent. Ook daarover zullen we ons op 8 en 11 mei buigen. We zullen alle initiatieven nemen om te proberen dat te verbeteren. Het enige wat ik vraag, is dat we samen zouden proberen te voorkomen dat er met betrekking tot dit thema en deze werkwijze opnieuw een polarisatie zou ontstaan. Anders zal dit, zoals bij de groene hoofdstructuur, leiden tot een mislukking. Ik stond in het begin ook zeer kritisch tegenover deze oefening, maar we zijn er allemaal mee gebaat dat die succesvol zou worden. Natuurlijk zal niet iedereen steeds alles krijgen wat hij of zij verlangt.
De voorzitter: Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreide antwoord. Het verheugt me dat u zeker een aantal elementen mee in overweging zult nemen en dat u ook een aantal bezorgdheden kent.
Ik wil nog kort wat verduidelijking geven over een aantal punten. U stelde in het begin dat er een versnelling wordt gevraagd. Ik heb zeker geen versnelling gevraagd. In het hele debat over de timing van het RSV heb ik uitdrukkelijk gezegd dat het zeer belangrijk is een draagvlak te creëren en te behouden tijdens dit planningsproces. Het is vooral daarmee dat we rekening moeten houden. U haalde zelf aan dat mensen slechts 1 week de tijd krijgen om te reageren. Dat is inderdaad heel kort. Zoals u zelf aangeeft, kan dit worden opgelost door enkele verschuivingen of een aantal duidelijke richtlijnen.
Mijnheer de minister, u zegt dat het projectteam aanduidt over welk gebied kan worden gediscussieerd. Wanneer de mensen die aan de basis liggen van het proces, vragen om over een bepaald gebied te discussiëren, dan zou dat ook moeten kunnen, en dus niet alleen op vraag van het projectteam.
Het klopt dat er altijd een gelijke samenstelling is. Wanneer echter met bilateraal overleg wordt gewerkt, dan wordt dit enigszins omzeild. Op die manier heeft niet elke betrokkene het gevoel dat hij met al zijn opmerkingen terecht kan.
Ik ben heel blij dat u hebt bevestigd dat een uitbreiding van de herbevestigde gebieden mogelijk is. Er kan in overleg worden gediscussieerd over de discussiegebieden. De discussiegebieden zijn de gebieden die van tevoren zijn vastgelegd. In principe kan via advies nog worden gediscussieerd over de herbevestigde gebieden. Als verschillende partijen vragen om ook over andere gebieden te discussiëren, dan hoop ik dat die gebieden ook worden opgenomen bij de herbevestiging. Ik ben blij dat u die opening laat.
Ik heb in het Neteland een vergadering georganiseerd met de verschillende mandatarissen van de gemeenten omdat ik aanvoel dat zij vaak nog vragen hebben bij heel het proces. Het communicatiebureau CIBE kan daar een belangrijke rol in spelen.
Wat de timing betreft, worden de adviezen opgenomen in de teksten. De vraag is echter hoe dat gebeurt. Het vergt veel tijd wanneer men die zelf in de teksten moet gaan zoeken.
Mijnheer de minister, ik wil u tot slot bedanken dat u rekening houdt met de bekommernissen van het Neteland. Op het terrein moet een aantal bijsturingen gebeuren. Ik heb begrepen dat u het daarmee eens bent.
De voorzitter: Mevrouw Crevits heeft het woord.
Mevrouw Hilde Crevits: Mijnheer de minister, u hebt terecht op mijn eerste en tweede vraag geantwoord dat het gewestplan blijft gelden en dat het al dan niet herbevestigen geen invloed kan hebben op de milieu- of stedenbouwkundige vergunningen. Het zou nuttig zijn om de gemeentelijke administraties ter zake nog eens aan te schrijven. Er wordt immers heel wat verkeerde berichtgeving rondgestuurd.
De voorzitter: De heer Callens heeft het woord.
De heer Karlos Callens: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid en duidelijk antwoord. Er zijn niet veel ministers die op die manier een vraag beantwoorden.
De landbouw vraagt al gedurende jaren de bevestiging van 750.000 hectare landbouwgrond. Dat is een moeilijke oefening die u als minister hebt opgestart en die u wellicht tot een goed einde zult brengen. Het verbaast me echter dat een aantal organisaties die vragende partij zijn voor die 750.000 hectare landbouwgrond, berichten rondsturen die niet juist zijn. De bedenkingen die er waren over het overleg, waren totaal verkeerd. Ik heb contact gehad met verschillende gemeenten en landbouwers die bij dat overleg betrokken waren. De gemeenten hadden twee maanden tijd om een advies te geven, en dat lijkt me een voldoende lange periode.
Mijnheer de minister, ik ben vooral tevreden over de rechtszekerheid die u geeft. De landbouwers hoeven zich geen zorgen te maken over de mogelijke milieuvergunningen die ze niet zouden krijgen voor de niet-herbevestigde gebieden.
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Mijnheer de minister, ik dank u voor het helder overzicht van de procedure voor de afbakeningsprocessen. We mogen het belang van een multi-actoroverleg en multi-leveloverleg niet onderschatten. Daarbij proberen verschillende overheidsniveaus en maatschappelijk betrokken organisaties in een gezamenlijk proces elkaar te vinden. Ik heb zelf dergelijke processen meegemaakt bij strategische plannen voor zeehavengebieden en de ontwikkelingschets voor het Schelde-estuarium. Ik kan dan ook bevestigen dat de verschillende actoren veel begrip opbrengen voor elkaar. Het is zelden mogelijk om een grote consensus te bereiken, maar dat is ook niet de bedoeling. Je kunt nooit iedereen tevreden stellen. Toch is dit een proces dat het maatschappelijk draagvlak ontegensprekelijk vergroot. Het leidt tot een zekere joint fact-finding, een gezamenlijk inzicht in de voorliggende problematiek.
Mijnheer de minister, u hebt gelijk wanneer u zegt dat op bepaalde momenten bilateraal overleg nodig is. Als je de nodige diepgang wilt krijgen in dergelijke processen, dan kan dat in een bepaalde fase beter gebeuren via bilateraal overleg. Bij multilateraal overleg laat niet iedereen het achterste van zijn tong zien.
Multilateraal overleg is wel nodig bij de evaluatie van het proces, wanneer het gaat over aanpassingen van de werkwijze of van de werkprocessen. Hier en daar zijn nog verbeteringen mogelijk. Er zijn een aantal suggesties gedaan voor verschuivingen binnen de timing zonder de algemene timing te vertragen. Dergelijke beslissingen moeten multilateraal worden genomen. Mijnheer de minister, ik wil u dan ook aanraden om bij het overleg van 8 mei niet alleen de Boerenbond, het communicatiebureau CIBE en de administratie te betrekken maar ook de natuurorganisaties. Bij de evaluatie van dergelijke processen moeten alle maatschappelijk betrokken organisaties op een gelijkwaardige manier de kans krijgen om hun opmerkingen te formuleren en hun ervaringen mee te delen.
Tot slot, mijnheer de minister, hebt u gezegd dat als er nadien gewestelijke uitvoeringsplannen komen voor bevestiging of verdere afbakening van de agrarische structuur en de natuurlijke en bosstructuur, die in principe niet zullen afwijken van goedgekeurde gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen. Ik wil echter opmerken dat er nog een enorme inhaalbeweging nodig is, niet alleen bij de afbakening van de agrarische structuur, maar vooral ook bij de afbakening van de bosstructuur. Van de 10.000 hectare die erbij moesten komen, is nog geen twee derde gerealiseerd. Hetzelfde geldt voor de afbakening en uitbreiding van de natuurlijke structuur. Ik hoop dan ook dat de gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen geen voorafname doen op de afbakening van die openruimtestructuren, zodat de bos- en natuurstructuur effectief kan worden uitgebreid. Ik denk dat er in de praktijk meer afwijkingen nodig zullen zijn dan u suggereert, mijnheer de minister.
De voorzitter: Mijnheer Martens, u dringt erop aan dat bij het overleg op 8 mei ook Natuur en Bos zou worden betrokken. Wat mijn fractie betreft, is dat absoluut niet nodig.
Verder zegt u dat er afwijkingen nodig zijn. Kunt u dat verduidelijken?
De heer Bart Martens: Ik wil alleen zeggen dat er nog een enorme inhaalbeweging nodig is voor de realisatie van de extra bos- en natuurdoelstellingen van het RSV. Bij gebrek aan een eensgezinde gewenste natuur- en bosstructuur en agrarische structuur op gewestelijk niveau, zullen heel wat gemeenten in hun gemeentelijk ruimtelijk structuurplan vooral een bestendiging doorvoeren van de huidige openruimtestructuur. Wanneer de gewestelijke RUP´s daar in principe niet van mogen afwijken, betekent dit dat de extra doelstellingen op het vlak van natuur en bos moeilijk zullen kunnen worden gerealiseerd. De minister zegt dat de gewestelijke RUP´s in principe niet zullen afwijken van de goedgekeurde gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen. Mijn vraag is dan hoe dat extra areaal aan bos en natuur kan worden gerealiseerd.
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Wat de timing betreft, zijn we het eens. We behouden de algemene timing maar we proberen de afspraak te verscherpen waarbij we inkorten en verlengen om een billijk evenwicht te bereiken.
Wat het projectteam en de werking betreft, hebben we al een debat gevoerd naar aanleiding van de eerste beleidsbrief. Ik heb toen gezegd dat ruimtelijke ordening gedeeltelijk co?rdinerend en faciliterend moet zijn. Wanneer het echter nodig is, nemen we de rol op van scheidsrechter zodat een visie kan worden gevormd.
Wat het inbrengen van voorstellen betreft tot bijkomende herbestemming, wordt een voorstel geformuleerd door het multi-administratief projectteam. Het projectteam wordt dikwijls geconfronteerd met vertegenwoordigers van de landbouw die kaarten bij zich hebben over het actuele landbouwgebruik. Voor hen is dat vanzelfsprekend belangrijk, maar dat is niet wat we met de visiedocumenten beogen en dat leidt nogal eens tot misverstanden. Wij proberen een visiedocument tot stand te brengen, maar vanzelfsprekend moet er aan de andere kant luisterbereidheid zijn en de bereidheid om op basis van argumenten na te gaan of bijkomende gronden voor herbestemming in aanmerking komen.
Bij de politieke mandatarissen - gemeente- en provinciebesturen - reageert de ene al wat sneller dan de andere. Er werden nogal wat informatievergaderingen georganiseerd waarop deze mensen werden uitgenodigd, om te worden ingelicht over de manier van werken. Sommigen mistten de boot - en dan druk ik me beleefd uit -, maar zodra over kaarten wordt gepraat, komen de gevoeligheden en ook de politieke gevoeligheden aan de oppervlakte en stapt men onvoldoende ge?nformeerd in het proces. Misschien kunnen we via het communicatiebureau CIBE nog een bijkomende bijsturing organiseren, om degenen aan boord te hijsen die in eerste instantie de boot hebben gemist, zodat ze met kennis van zaken en zonder vooroordelen het debat kunnen voeren, want uit heel wat publicaties en artikels blijkt dat er onduidelijkheid heerst. Het is niet mijn job om te schrappen en toe te voegen. Ik moet oordelen en aan de Vlaamse Regering een voorstel voorleggen.
We hebben de gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen besproken en goedgekeurd. Mijnheer Martens, vanuit die ervaring weten we wat in die structuurplannen staat. Het is mogelijk dat we iets niet hebben gezien tijdens de goedkeuringsprocedure van een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan, maar de taakstelling is duidelijk en we moeten ze halen. Het finale debat moeten we later aangaan. We moeten eerst proberen om deze oefening in pais en vree tot stand te brengen.
Er gebeurde al een bijsturing, maar 30 percent is te weinig. Dat is zoals de afronding van een afbakeningsproces van een stedelijk gebied, waarbij men er slechts in slaagt om 25 percent van de taakstelling voor bedrijventerreinen te realiseren, zoals dat in Mechelen het geval is. Dan moet een deel van de oefening herbeginnen. Ook hier zullen we nagaan hoe men slechts aan 29 percent komt. Het is mogelijk dat er historische redenen voor zijn of dat het niet wenselijk is om meer te doen, maar het moet worden bediscussieerd. De centrale projectwerkgroep, die uiteindelijk het definitieve voorstel doet, zal dit moeten verklaren.
De suggestie om voor het vergunningenbeleid bijkomende informatie te geven aan onze mensen op het terrein en aan de gemeentebesturen is waardevol. Ik zal het afdelingshoofd van de afdeling Stedenbouwkundige Vergunningen uitnodigen op 8 mei, zodat hij kennis kan nemen van de mogelijke problemen. Zo kunnen we alle misverstanden uit de wereld helpen.
De opdracht voor de afbakening staat in het regeerakkoord. Het moet een gelijktijdige en gelijkwaardige afbakening zijn. De eerste fase van het VEN is afgerond. We doen nu een evenwichtsoefening, waarna we in de derde fase de moeilijke oefening zullen doen, maar moeilijk gaat ook.
Over de rechtszekerheid zullen we bijkomende communicatie organiseren. Ik kan hier enkel spreken over de stedenbouwkundige vergunningen, maar ik zal aan minister Peeters zeggen dat het ook geldt voor de milieuvergunningen, zodat men zich niet kan verschuilen achter enige onduidelijkheid.
Mijnheer Martens, we moeten de taakstelling voor bos, natuur en landbouw halen. Op 8 mei organiseren we geen bi- of multilateraal, maar een trilateraal overleg, tussen de landbouworganisaties, de minister en de administratie. Als blijkt dat we ook bijkomend overleg moeten plegen met andere sectoren, staat mijn deur open, maar tot op vandaag werd die vraag niet gesteld.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door mevrouw Rombouts werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.
- De heer Erik Matthijs treedt als waarnemend voorzitter op.