Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 18/04/2006
Interpellatie van de heer Steven Vanackere tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de mogelijke beperking van de reikwijdte van het nieuw opgerichte Cultuurinvest tot culturele ondernemingen binnen het Vlaamse Gewest
De voorzitter: De heer Steven Vanackere heeft het woord.
De heer Steven Vanackere: Deze interpellatie heeft betrekking op één aspect van het nieuw opgerichte Cultuurinvest, namelijk de onduidelijkheid of culturele ondernemingen die niet gevestigd zijn in het Vlaamse Gewest, maar wel bijvoorbeeld in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, wel een beroep kunnen doen op de mogelijkheden die Cultuurinvest ter beschikking zal stellen.
In het begin van de legislatuur werd het tot stand brengen van een culturele-industriebeleid door de minister getypeerd als een "nooit geziene uitdaging", waarbij "het goed vertrouwde instrument van de subsidiëring wordt verlaten ten voordele van een palet aan nieuwe instrumenten". Dit citaat van de minister komt uit de bespreking van de beleidsnota Cultuur van november 2004.
Een van de bedoelingen hiervan was om de druk op de bestaande decreten te verlagen. Het was de bedoeling om voor een stuk communicerende vaten te creëren. Of beter uitgedrukt: zaken die enkel een beroep konden doen op het subsidie-instrument te verwijzen naar instrumenten die nog beter zouden aangepast zijn aan wat hen kenmerkte, namelijk openheid op de markt en commerciële potentialiteit.
Uit deze invalshoek mocht alvast blijken dat alle culturele initiatieven in de Vlaamse Gemeenschap, of ze nu verankerd waren op het grondgebied van het Vlaamse Gewest of van Brussel, potentieel in aanmerking kwamen voor dit nieuwe instrument.
Op een opwerping van collega Stassen, als zou één en ander enkel gaan over economische ondersteuning, risicokapitaal en participatie, en derhalve een gewestmaterie, antwoordde de minister dat het wel degelijk een culturele materie betrof.
In diezelfde bespreking heb ik, in éénklank met de minister, bepleit dat het inderdaad ging over cultureel beleid. In mijn ogen ging het erom een instrument van gemeenschapsbeleid te creëren, weliswaar geïnspireerd door de thans bestaande gewestelijke instrumenten. Deze discussie is van groot belang voor Brussel.
Hoe zou een overheid, die bevoegd is om 1 miljoen euro subsidies te geven aan een Brussels cultureel initiatief, zichzelf het recht ontzeggen om voor eenzelfde bedrag een waarborg te stellen, of een participatie te nemen met een behoorlijke kans op recuperatie van het geld?
Een jaar later, bij de bespreking van de beleidsbrief in november 2005, vatte de minister het nog eens krachtig samen: "Alle culturele projecten, zonder enige uitzondering, met een marktpotentieel, komen in aanmerking om ondersteuning te krijgen."
Het is ongetwijfeld juist dat het een "nooit geziene uitdaging" is om een dergelijk gloednieuw gemeenschapsinstrument te creëren. Het vereist dat men buiten de bestaande paadjes treedt van wat er aan gewestelijk economisch instrumentarium bestaat. Dat is niet eens zo ongebruikelijk in het Vlaams beleid: de nieuwe VIPA-regeling voorziet bijvoorbeeld in het kader van het welzijnsbeleid wel degelijk in een gemeenschapswaarborg.
Als men daarbij instellingen zoals de Participatiemaatschappij Vlaanderen, afgekort PMV, inzet - die traditioneel tot de gewestelijke sfeer worden gerekend - dan moet men creatief zijn. Ofwel moet PMV zijn actieradius uitgebreid zien, ofwel moet men zoeken naar specifieke aangepaste instrumenten voor initiatieven die in Brussel ontstaan. Er zijn trouwens precedenten. Zo is PMV aandeelhouder ïn de nv Omroepgebouw Flagey.
Uit de beslissing van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 kan ik echter niet afleiden of de "Brusseltoets" ook daadwerkelijk tot een goed einde is gebracht.
Het eerste advies van de Inspectie van Financiën stelt vast dat de voorgestelde instrumenten gewestelijk zijn, en "stelt de vraag naar de mogelijkheden of liever gezegd het gebrek ervan voor de culturele ondernemingen binnen het Brusselse Gewest." De Inspectie van Financiën vraagt zich dus af of een en ander niet beperkt is tot het Vlaamse Gewest.
Op die opmerking van de inspecteur van Financiën heeft de regering bij mijn weten geen antwoord gegeven. Dit baart me zorgen. Kan de minister me geruststellen dat het wel degelijk gaat om een belangrijk nieuw gemeenschapsinstrument? Of kan de minister bevestigen dat het een gewestelijk instrument betreft? In dat geval heb ik hier een fundamenteel politiek probleem mee. Het zou ingaan tegen wat in 2004 en 2005 werd aangekondigd. Bovendien zou dit betekenen dat er een al te vaak gemaakte fout wordt begaan, namelijk aan gemeenschapsbeleid doen met gewestinstrumenten. In veel andere commissies moeten de Brusselaars telkens weer op het probleem wijzen dat rijst wanneer aan gemeenschapsbeleid wordt gedaan met gewestinstrumenten.
Na de Tweede Wereldoorlog vroeg iemand aan Stalin of het niet aangewezen was om aan Vaticaanstad te vragen wat het vond van de plannen voor de verdeling van de wereld. Stalin antwoordde toen: en hoeveel divisies heeft Vaticaanstad? De Brusselse Vlamingen zijn niet talrijk, maar maken wel onverbrekelijk deel uit van de Vlaamse Gemeenschap. Ze mogen niet worden vergeten.
Ik wil van de minister graag het volgende vernemen. Bevestigt de minister dat de beslissing van de Vlaamse Regering inhoudt dat culturele ondernemingen die gevestigd zijn op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wel degelijk in aanmerking komen voor elk van de vooropgestelde instrumenten in het kader van het nieuw opgerichte Cultuurinvest?
Zijn er in dat verband gepaste afspraken gemaakt met de Vlaamse Overheidsdiensten, namelijk PMV, Vlaams Innovatiefonds, Flanders Investment and Trade, Waarborgbeheer NV, VLAO enzovoort, die betrokken zijn bij de uitvoering van de beslissing van de Vlaamse Regering, opdat zij buiten hun gewestelijk kader zouden treden, ten behoeve van Vlaamse culturele ondernemingen uit Brussel?
Werd er een antwoord geformuleerd op de bemerking van de Inspectie van Financiën, dat het voorziene reglementair kader de volledige toepassing in het Brussels Gewest niet zou toelaten?
Mochten de vorige vragen niet positief kunnen worden beantwoord, welke remediëring stelt de minister dan voor om van Cultuurinvest een echt instrument van cultuurbeleid te maken in de volledige Vlaamse Gemeenschap?
De heer Erik Arckens: De rode draad van de interpellatie is of een instrument dat thuishoort in de gewestsfeer aan gemeenschapsbeleid kan doen.
Ik kan me niet inbeelden dat Cultuurinvest zou worden opgericht zonder instrumentarium dat ontleend is aan gewestinstrumenten.
De vraag rijst dan: wat met de Brusselse Vlamingen?
Dit probleem is eerder reeds gerezen in dit parlement in verband met de film. Als ik me niet vergis wordt film in Brussel gewestelijk gesubsidieerd. Klopt dat?
Minister Bert Anciaux:Neen. Film is voor 100 percent een gemeenschapsbevoegdheid. Het is niet omdat sommigen onwettig handelen, dat het een gewestbevoegdheid zou zijn. Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest begeeft zich soms op het terrein van de gemeenschappen. Het parlement zou daar kritischer over moeten zijn, en desnoods naar het Arbitragehof moeten stappen.
De heer Erik Arckens:De vraag blijft. Ik kijk uit naar de antwoorden van de minister.
Minister Bert Anciaux:Ik ben blij met deze interpellatie. Zo krijg ik de kans om op korte termijn een fout beeld recht te zetten.
De eerste vraag van de heer Vanackere luidde: bevestigt de minister dat de beslissing van de Vlaamse Regering inhoudt dat culturele ondernemingen die gevestigd zijn op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wel degelijk in aanmerking komen voor elk van de voorziene instrumenten in het kader van het nieuw opgerichte Cultuurinvest?
U spreekt consequent over het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Ik zal even consequent zijn in mijn terminologie, namelijk het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, vanuit een gemeenschapsvisie.
Ik kan formeel bevestigen dat het altijd mijn bedoeling is geweest en dat het onverminderd mijn bedoeling blijft om van Cultuurinvest een echt instrument van cultuurbeleid in heel de Vlaamse Gemeenschap te maken. Daarover mag niet de minste twijfel bestaan. Precies omdat we hier te maken hebben met cultuurbeleid is dit geen gewestmaterie maar een gemeenschapsaangelegenheid. Belangrijk daarbij is dat onze ondersteuning moet resulteren in een aanwijsbare meerwaarde voor Vlaanderen.
Deze meerwaarde kan zich bijvoorbeeld situeren op het vlak van tewerkstelling en winst, op een groter of nieuw cultuuraanbod, op een hogere cultuurparticipatie en bijkomende exportmogelijkheden enzovoort. Een onderneming hoeft haar maatschappelijke zetel niet te vestigen in het Vlaamse Gewest om deze meerwaarde te kunnen realiseren. Vanzelfsprekend kan een culturele onderneming met zetel in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad ook onderdeel zijn van de Vlaamse Gemeenschap. Om het potentieel van het instrumentarium volledig te benutten, moet eveneens vanuit een breder perspectief gekeken worden. Ook ondernemingen met een maatschappelijke zetel buiten de Vlaamse Gemeenschap kunnen in Vlaanderen meerwaarde genereren.
Uw tweede vraag luidde: zijn er in dat verband de gepaste afspraken gemaakt met de Vlaamse overheidsdiensten, namelijk PMV, Vlaams Innovatiefonds, Flanders Investment and Trade, Waarborgbeheer NV, VLAO, enzovoort, die betrokken zijn bij de uitvoering van de beslissing van de Vlaamse Regering, opdat zij buiten hun gewestelijk kader zouden treden, ten behoeve van Vlaamse culturele ondernemingen uit Brussel?
Concreet zullen de betrokken ministers ieder wat zijn of haar bevoegdheden betreft alle instrumenten en middelen mobiliseren die nodig zijn voor de goede realisatie van dit initiatief en voor de continuïteit ervan.
De beleidsbepaling en -uitvoering en de controle van de werking van PMV zijn specifiek geregeld door de Vlaamse Regering. De uitvoering van het beleid inzake investeringen in de cultuurindustrieën wordt op dezelfde wijze opgevolgd als de andere initiatieven die bij PMV zijn ondergebracht. PMV heeft onder meer als decretale opdracht "als realisator van het Vlaamse economisch overheidsinitiatief, het initiëren, opstarten of uitbouwen van initiatieven en projecten ter stimulering van een duurzaam economisch klimaat in Vlaanderen".
Omdat Cultuurinvest een weliswaar afgescheiden activiteit binnen PMV is, maar hiervan wel onderdeel uitmaakt, is er alvast geen enkele strikte decretale of statutaire geografische beperking van de actieradius van PMV of Cultuurinvest. Dit is ook het geval als het autonoom zou worden.
Concreet wil dit zeggen dat er geen enkele reden is waarom ondernemingen of ondernemers uit het Tweetalig Gebied Brussel Hoofdstad geen beroep zouden kunnen doen op de eigen instrumenten en diensten die Cultuurinvest aanbiedt.
PMV is verantwoordelijk voor de verdere operationalisering van Cultuurinvest. Wat de selectie betreft van de projecten waarin Cultuurinvest zal participeren is het belangrijk te weten dat het reglement nog moet worden uitgewerkt, rekening houdende met het te verkrijgen advies van het Instituut voor de Nationale Rekeningen met betrekking tot de ESR neutraliteit en de aanmelding bij de Europese Commissie met betrekking tot de
staatssteunregels.
In elk geval zullen de investeringsdossiers niet enkel getoetst worden aan een aantal economische en financiële criteria maar evenwaardig ook aan culturele criteria.
Wat het specifieke economische instrumentarium van de ministers Van Mechelen en Moerman betreft werd beslist dat in de tweede fase - die nu is ingegaan - duidelijke afspraken gemaakt zullen worden over de inzetbaarheid van dit instrumentarium voor heel Vlaanderen en dat daarover een protocolovereenkomst zal worden afgesloten. Ik zal de onderhandelingen over deze protocolovereenkomst aangrijpen om de volledige inzetbaarheid van deze instrumenten voor heel de Vlaamse Gemeenschap te bepleiten.
In geval van juridische belemmeringen zullen we onderzoeken hoe de bevoegde minister deze belemmeringen kan opheffen. Ik wil hierover op zeer korte termijn duidelijkheid krijgen en heb reeds instructies gegeven aan mijn medewerkers en PMV om deze gesprekken zo snel mogelijk op te starten.
Werd er een antwoord geformuleerd op de bemerking van de Inspectie van Financiën, die de overtuiging toegedaan schijnt dat het voorziene reglementair kader de volledige toepassing in het Brussels Gewest niet zou toelaten?
Ik heb akte genomen van de vraag die de Inspectie van Financiën stelt in verband met 'de mogelijkheden of liever gezegd het gebrek ervan voor de culturele ondernemingen binnen het Brussels Gewest'. Ik deel zijn mening dat deze situatie in elk geval moet vermeden worden en zal, voor zover nodig, daarvoor de nodige stappen ondernemen.
Mochten de vorige vragen niet positief kunnen worden beantwoord, welke remediëring stelt de minister voorop om van Cultuurinvest een echt instrument van cultuurbeleid in heel de Vlaamse Gemeenschap te maken?
Zoals gezegd zien we geen enkel probleem bij de toepassing van het eigen instrumentarium van Cultuurinvest via PMV. Mochten zich problemen voordoen bij de inzetbaarheid van de economische instrumenten van mijn collega minister, dan moet dat aandeel van de middelen dat niet inzetbaar is, gecompenseerd worden door een verhoging van de eigen middelen van Cultuurinvest. Daardoor kan het probleem perfect worden opgelost en zal de gebruiker geen enkel nadeel ondervinden.
Indien we bijvoorbeeld een project zouden willen ondersteunen met 100 euro, waarvan bijvoorbeeld 10 euro ondersteund wordt vanuit het economisch instrumentarium waarover minister Moerman beschikt, dan zal deze 10 euro voor Brussel gecompenseerd worden binnen Cultuurinvest, zodat een gelijkwaardig bedrag kan geïnvesteerd worden. We zullen geen discriminatie tussen dossiers toelaten, in Brussel of in de rest van Vlaanderen.
Voor de helderheid en de transparantie van het totale instrument Cultuurinvest lijkt het me evenwel ten zeerste aangewezen om één globale regeling voor heel de Vlaamse Gemeenschap tot stand te brengen.
De heer Steven Vanackere: Het goede nieuws is dat de minister aangeeft dat het absoluut de intentie is van de Vlaamse Regering om te komen tot een model voor een instrument voor cultuurbeleid. Het is ook positief dat het instrumentarium zal worden ingezet voor alle bedrijven die actief zijn op cultureel gebied, of ze nu in het Vlaamse Gewest, in Brussel-Hoofdstad, of zelfs daarbuiten zouden gelegen zijn. Dit laatste is een verfrissende idee. Een initiatief dat gevestigd is in Nederland zou bijvoorbeeld zaken kunnen ontwikkelen die van grote relevantie zijn voor Vlaanderen. Ik volg de minister wanneer hij onderstreept dat hij zelfs dat niet bij voorbaat wil uitsluiten.
De minister stelt me voor een groot stuk gerust voor wat betreft zijn ambitie en voluntarisme, maar ik blijf met een zekere aarzeling zitten. De minister zegt dat hij wel een oplossing zal vinden als er problemen zouden rijzen met bijvoorbeeld de nv Waarborgbeheer, waardoor een deel van het economisch instrumentarium niet van toepassing is in Brussel. De minister geeft aan dat hij in dat geval de centen zal recupereren. Op zich is dat niet kwaad. Het zou echter beter zijn om met gemeenschapswaarborgen te werken. Enkel zo maakt het voor het cultuurinstrumentarium geen verschil uit in welk gewest een initiatief gevestigd is. Als het om al dan niet decretale redenen niet mogelijk is om met gemeenschapswaarborgen te werken vanuit de nv Waarborgbeheer - en ik denk dat dat thans het geval is - pleit ik ervoor om Cultuurinvest bevoegd te maken voor gemeenschapswaarborgen in naam van de Vlaamse Gemeenschap.
Ook in het kader van de VIPA-kredieten wordt met een gemeenschapswaarborg gewerkt.
De heer Arckens merkt terecht op dat inspiratie moet worden gehaald bij gewestinstrumenten. Het genie van de gekozen weg ligt erin dat we ons niet opsluiten in het gewestinstrumentarium, maar dat we er inspiratie uit halen voor een gemeenschapsinstrumentarium.
Ik heb het gevoel dat er, zeker waar het gaat om een aantal medewerkende satellieten, er nog werk aan de winkel is om ervoor te zorgen dat het instrumentarium perfect beschikbaar is in het geheel van de Vlaamse Gemeenschap.
Ik ben tevreden over de ambitie van de minister. Dit instrument mag niet beperkt blijven tot het Vlaamse Gewest.
De heer Erik Arckens: De minister is volgens mij te weinig ingegaan op het coculturele.
Ik ben blij dat de minister het heeft over het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.
Ik sta - met enige scepsis - positief tegenover een coculturele benadering van bepaalde thematieken in Brussel.
Wat er met Flagey gebeurt, bevindt zich nog in het staduim van het proefdraaien. Intussen speelt de minister met ideeën over onder meer De Munt en het PSK. Dit zijn steeds instrumenten geweest van het franskiljonisme in Brussel. Dat geldt vooral voor het PSK.
Ik wil een hypothetische vraag stellen. Stel dat u lang minister van Cultuur zou blijven en dat het coculturele zou aanslaan, zodat er materies zouden opduiken met een bepaald marktpotentieel, die door beide gemeenschapen dienen gerund te worden, en die in aanmerking komen voor een instrument als Cultuurinvest. Hoe zult u dit dan regelen met de Franstaligen? De Franstaligen zullen mogelijk kiezen voor de klassieke subsidies, terwijl u zou kiezen voor een op de markt gerichte culturele GIMV. Het betreft twee afzonderlijke benaderingen.
Minister Bert Anciaux:Ik wil eerst nog een verduidelijking geven. Het was oorspronkelijk de bedoeling om een instrument te creëren, waarbij het verband niet rechtstreeks gelegd werd. Alles zou gebeuren vanuit Cultuurinvest. Dit instrument kan in de hele Vlaamse Gemeenschap en daarbuiten worden ingezet.
Indien een bedrag X ingezet zou kunnen worden en indien we enkel over dit instrument zouden beschikken, dan stellen we nu vast dat door de samenwerking die we nu hebben gecreëerd en de beschikbaarheid van de bestaande economische instrumenten, een bedrag X+Y kan worden ingezet. Alle middelen die ook beschikbaar zijn in alle economische instrumenten kunnen thans als surplus worden ingezet voor culturele investeringen.
Er wordt dus een meerwaarde gecreëerd. Er worden bijkomende investeringsmogelijkheden gecreëerd. Anderzijds wordt Cultuurinvest het enige loket, wat de gebruikers geloop bespaart.
Zelfs voor de Brusselse culturele ondernemingen is er een meerwaarde, omdat de totale enveloppe groter is geworden, en de druk minder groot is dan indien we alleen met de middelen van Cultuurinvest zouden werken.
Een van de redenen waarom er nog enige twijfel bestaat, is dat we na een lange aanloopperiode pas tijdens de laatste maanden de link hebben gelegd naar het economisch instrumentarium van minister Moerman.
Er mag geen enkele discriminatie bestaan ten aanzien van Brusselse culturele ondernemingen.
De heer Arckens stelde een vraag over de coculturele instellingen. Ik kan daarop nu niet antwoorden, omdat elk concreet dossier een individuele beoordeling krijgt.
Het is hoe dan ook duidelijk dat de Vlaamse Gemeenschap nu over een ruimer pakket instrumenten beschikt om, ook in het kader van een samenwerking met de Franse Gemeenschap, projecten op poten te zetten. We zullen afhankelijk van het dossier zelf moeten nagaan welk instrument het meest geschikt is, zowel bij de ontwikkeling van het culturele ondernemerschap, als bij de verdediging van de belangen van de Vlaamse Gemeenschap.
We krijgen meer mogelijkheden, zonder dat we in een keurslijf gedwongen worden.
Waar we mee gestart zijn heeft betrekking op een evolutie die in heel Europa zijn beslag zal krijgen binnen dit en enkele jaren. Ook in de Franse Gemeenschap zal het ooit gerealiseerd worden. Samen met Québec en Catalonië zijn we een voortrekker in dit dossier. Er komt een internationale golf tot stand om dit soort instrumentarium te ontwikkelen, gelet op het stijgende belang van de culturele sector als economische sector en tewerkstellingssector, kortom als meerwaardesector.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door de heer Steven Vanackere werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.