Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Bestuurszaken, Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en Decreetsevaluatie Vergadering van 18/04/2006
Vraag om uitleg van mevrouw Joke Schauvliege tot de heer Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over de mobiliteit en de evaluatie van het personeel van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden
De voorzitter: Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Joke Schauvliege: Mijnheer de minister, we blijven met mijn vraag in de sfeer van de intercommunales. Mijn vraag heeft specifiek betrekking op het personeel, de evaluatie en de mobiliteit.
Het decreet van 6 juli 2001 heeft het?intercommunale landschap´ grondig gewijzigd. Onder andere in artikelen 47 en 54 van het decreet staan specificaties over de samenstelling van de raden van bestuur. Er staat duidelijk dat de gemeentelijke deelnemers in de meerderheid moeten zijn. Op het terrein blijkt er echter onduidelijkheid te zijn over het personeelsbeleid, specifiek over de evaluatie van de statutaire personeelsleden. Er zijn samenwerkingsverbanden waar die evaluatie door de privé-partner gebeurt. U hebt in oktober 2003 op een parlementaire vraag duidelijk geantwoord dat het directiecomité moet worden samengesteld uit een meerderheid van gemeentelijke deelnemers.
Mijn vraag heeft ook betrekking op de krachtlijnen-Kelchtermans. Zijn die integraal van toepassing op het personeel van de intercommunales? Overal in beleidsnota´s en -brieven heeft men de mond vol van een grote mobiliteit. Het wordt belangrijk gevonden dat personeelsleden kunnen worden ingezet in lokale besturen, provincies, intercommunales en dergelijke. Het is echter onduidelijk of dat ook van toepassing is op het personeel van die intergemeentelijke samenwerkingsverbanden.
Mijnheer de minister, zijn de zogenaamde krachtlijnen-Kelchtermans integraal van toepassing op het personeel van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden? Kunnen bijgevolg personeelsleden van een intergemeentelijk samenwerkingsverband via een mobiliteitsregeling ook tewerkgesteld worden bij een deelnemende gemeente? Kunnen personeelsleden van een intergemeentelijk samenwerkingsverband geëvalueerd worden door evaluatoren die behoren tot de privé-partner? Bent u op de hoogte van het feit dat dit in bepaalde intergemeentelijke samenwerkingsverbanden het geval is? Zo ja, welke maatregelen hebt u dan genomen om daartegen op te treden, of welke maatregelen kunt u ertegen nemen?
De voorzitter: Minister Keulen heeft het woord.
Minister Marino Keulen: Mijnheer de voorzitter, collega´s, het kan uiteraard niet dat een personeelslid van een privé-partner een personeelslid van een intercommunale evalueert. Of het nu een contractueel of een statutair personeelslid is, het is niet mogelijk. Dat is een duidelijk principe dat geen verdere uitleg behoeft. Ik heb er ook nog geen klachten over ontvangen, en er zijn me geen feiten bekend.
Mobiliteit is vandaag alleen mogelijk binnen een bestuur. Er is dus ook geen mobiliteit mogelijk van de lokale besturen naar Vlaanderen of omgekeerd. Personeelsleden kunnen bijgevolg alleen overstappen door mee te doen aan examens. Wel is dat een van de doelstellingen van deze regering, die onder de bevoegdheden van minister Bourgeois valt.
In de praktijk gebeurt het wel dat mensen overstappen, maar dan nadat ze aan examens hebben deelgenomen. Zo zijn er mensen van de administratie Arohm die meedoen aan een examen bij een gemeente en daar stedenbouwkundig ambtenaar worden, of Vlaamse gewestelijk ontvangers die meedoen aan een examen voor ontvanger bij een gemeente of een OCMW. Spontaan doorgroeien na een aantal jaren gefunctioneerd te hebben in een of ander bestuur om zijn horizon te verruimen, kan vandaag nog niet, maar deze regering heeft dat als doel vooropgesteld, en er wordt aan gewerkt. In de praktijk is het niet zo gemakkelijk te realiseren, maar het zou wel goed zijn.
De krachtlijnen-Kelchtermans betreffen de sectorale akkoorden die voor de lokale besturen worden afgesloten in het Comité C1. Dat is de onderafdeling Vlaamse Gewest en Vlaamse Gemeenschap van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten. Over de toepassing van deze akkoorden op de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden werden in het verleden reeds vragen om uitleg gesteld. U verwijst naar oktober 2003, toen er een vraag over werd gesteld door de heer Laurys en de heer Holemans, waarop werd geantwoord door mijn voorganger en uw gemeentegenoot, de heer Van Grembergen.
Artikel 69 van het decreet van 6 juli 2001, dat betrekking heeft op de intergemeentelijke samenwerking, schrijft voor dat de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden hun personeelsstatuten moeten vaststellen met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur. Dat behelst ook de sectorale akkoorden van het Comité C.
Krachtens de wetgeving op het syndicaal statuut vallen de lokale besturen onder de bevoegdheden van het Comité C1, waarbinnen sectorale akkoorden voor het personeel van de lokale besturen en de provincies tot stand komen. Intergemeentelijke samenwerkingsverbanden maken zonder twijfel deel uit van de lokale besturen: het zijn de verlengstukken van de gemeenten.
Voor hen gelden dan ook de principes van de sectorale akkoorden, tenzij die zelf specifieke of afwijkende bepalingen bevatten. Het loopt immers niet altijd voor 100 percent gelijk. De gemeentelijke vertegenwoordigers zitten mee rond de tafel en kunnen bij de besprekingen in het Comité C beoordelen of ze het aangewezen achten dat er verschillen ontstaan tussen de statutaire bepalingen van het eigen gemeentepersoneel en die van het personeel van de samenwerkingsverbanden waaraan ze deelnemen.
De sectorale akkoorden creëren echter geen rechtstreeks afdwingbare rechten voor het personeel. Dat is belangrijk. Ze zijn richtinggevend, en de meesten houden zich daar volledig aan. Als echter in een sectoraal akkoord bijvoorbeeld wordt vastgelegd dat er voor zoveel euro maaltijdcheques worden toegekend aan het personeel, dan kan, als het bestuur dat niet doet, het personeelslid dat niet afdwingen op grond van het sectoraal akkoord. Als anderzijds een bestuur expliciet beslist geen maaltijdcheques te geven, dan kan het gedupeerde personeelslid terecht bij de toezichthoudende overheid, de minister van Binnenlandse Aangelegenheden, om op basis van de sectorale akkoorden die bepaling ongedaan te doen maken. Dat is een verschil met de bij koninklijk besluit algemeen bindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten in de privé-sector, die een ander juridisch gehalte hebben.
Deze akkoorden bevatten in elk geval de vertaling van de algemene rechtsbeginselen van behoorlijk bestuur, die steeds van toepassing zijn bij overheidshandelingen, zoals objectiviteit, gelijke toegang tot het openbaar ambt, de motiveringsplicht, het gelijkheidsbeginsel en het zuinigheidsbeginsel. Bij de uitoefening van het toezicht zal de toezichthoudende overheid dan ook verwijzen naar die beginselen, die ook in de samenwerkingsverbanden evident zijn, veeleer dan naar de omzendbrieven waarbij de sectorale akkoorden worden meegedeeld, rekening houdend met de recente rechtspraak van de Raad van State.
Hiermee heb ik vrij omstandig geantwoord op uw vraag. De sectorale akkoorden zijn richtinggevend, en de meesten houden zich eraan. Dat is ook goed, want het is de meerwaarde van het sociaal overleg. Op zich zijn ze echter geen objectieve juridische grond waaruit men rechten kan puren. Pas als ertegen wordt ingegaan, kan de toezichthoudende overheid optreden om het?onrecht´ ongedaan te maken.
De voorzitter: Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Joke Schauvliege: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij dat u zo bondig en duidelijk antwoordt op mijn vraag over de evaluaties. Het blijkt dat het in de praktijk wel al gebeurd is, met name in het Gentse, maar het is goed dat dat nu wordt rechtgezet.
U had het over de mobiliteit tussen de besturen, maar u zegt ook duidelijk dat het niet kan als de gemeenten betrokken zijn in een intergemeentelijke samenwerking. Het personeel dat daarin tewerkgesteld is, kan dus ook niet naar de gemeente overstappen.
Minister Marino Keulen: Dat is een aparte rechtspersoon. Hetzelfde geldt voor de overstap van gemeenten naar provincies of naar Vlaanderen. We zijn in heel veel dingen gezamenlijk betrokken. Samen vormen we het binnenlands bestuur, maar het zijn allemaal aparte rechtspersonen. Daarom zijn er nog altijd examens. Er zijn gemeenten, OCMW´s, provinciebesturen, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, Vlaanderen en al zijn departementen, en ook nog de VOI´s die nu in agentschappen zijn omgezet. We kunnen het principieel heel gemakkelijk eens worden, maar in de praktijk vergt het heel wat inspanningen en juridische vindingrijkheid om daar iets aan te veranderen. Het is echter de moeite waard om het te doen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.