Commissie voor Wonen, Stedelijk Beleid, Inburgering en Gelijke Kansen Vergadering van 20/04/2006
Vraag om uitleg van de heer Stefaan De Clerck tot de heer Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over de visitatierapporten voor de centrumsteden en de verder te ondernemen stappen
De voorzitter: De heer De Clerck heeft het woord.
De heer Stefaan De Clerck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben blij dat ik deze vraag om uitleg mag stellen. Ik ga er zelfs van uit dat ik hier namens een aantal andere betrokkenen spreek. Het gaat hier immers over het eindrapport waarin de bevindingen uit de verschillende visitatierapporten zijn samengebracht.
De visitatierapporten zijn klaar. Dertien Vlaamse steden zijn bezocht. Voor mij als burgemeester van Kortrijk is het bezoek van de visitatiecommissie alvast een nieuwe ervaring geweest. We hebben een rapport gekregen. Daarnaast heeft de commissie een algemeen rapport opgesteld met de titel?Leren van en over steden´. Het beschrijvende gedeelte bevat heel wat materiaal. Daarnaast worden in het rapport tevens een aantal conclusies getrokken. Ik heb hierover met de burgemeesters van andere steden gesproken. Over het algemeen wordt het bezoek van de visitatiecommissie positief ervaren. Dit is uiteraard de verdienste van de initiatiefnemers en van de professoren Pieter Tops en Filip De Rynck. Zij hebben goed werk geleverd. Het personeel van de stedelijke administraties staat ook positief tegenover het bezoek van de visitatiecommissie. Dat bezoek heeft hen blijkbaar gestimuleerd en kennis bijgebracht. De vraag een andere stad te bezoeken, is als verrassend ervaren. Nadien blijken de resultaten bijzonder positief. De ambtenaren hebben ter plekke kunnen vaststellen wat in een andere stad gebeurt en met welke problemen de plaatselijke administratie wordt geconfronteerd. Globaal gezien, wordt het bezoek van de visitatiecommissie als een positieve ervaring omschreven.
De visitaties sluiten aan bij de in het Vlaams regeerakkoord opgenomen ambitie om de steden te erkennen als partners in de realisatie van de dienstverlening. De stedelijkheid is in het Witboek Stedenbeleid goed gedefinieerd. We stellen vast dat de steden in beweging zijn en ambities hebben. De steden hebben reeds verschillende initiatieven genomen. De kwalitatieve, inhoudelijke beweging komt in het visitatierapport tot uiting. Tegelijkertijd passen deze bewegingen in het tijdskader. De visitatie is een goede manier om de dynamiek te analyseren en om de knelpunten te onderzoeken. Om die redenen gaat het hier zonder meer om een zeer belangrijk document voor het Vlaams beleid. De Vlaamse Regering kan hier een aantal potentiële conclusies uit trekken.
We beschikken ondertussen reeds over heel wat studies en papieren, zoals het actieprogramma Stedenbeleid, het Witboek Stedenbeleid, de beleidsnota, de bijbehorende beleidsbrieven, de Stadsmonitor, de stedelijke monografieën, de stadsgesprekken, het Stedenfonds, de beleidsovereenkomsten en de diverse rapporten van de visitatiecommissie. De informatie in deze documenten is eigenlijk enkel nuttig in de mate dat we er iets mee aanvangen. We moeten de juiste synthese maken en de bestaande dynamiek op een toekomstgerichte manier aanwenden.
Wat de timing betreft, moeten we uiteraard rekening houden met de verkiezingen van oktober 2006. Die verkiezingen vormen in feite een afsluitend moment. Na de verkiezingen wordt de huidige legislatuur afgesloten en zullen de nieuwe bewindsploegen zich voorbereiden. Vanaf januari 2007 zullen nieuwe plannen worden gesmeed. Dit lijkt me het ideale ogenblik voor de Vlaamse Regering om de voorliggende documenten en aanbevelingen aan te wenden. Zodra de nieuwe legislatuur een aanvang neemt en de nieuwe bewindsploegen op basis van de tijdens deze legislatuur opgedane ervaringen nieuwe plannen smeden, moet de Vlaamse Regering weten waarover het gaat. De Vlaamse Regering moet klaarstaan om afspraken voor de komende zes jaar te maken.
Het lijkt me een mooie gelegenheid voor de Vlaamse Regering om, op basis van de beschikbare documenten en informatie, een vliegende start te nemen en, samen met de stadsbesturen, allerlei projecten op te starten en initiatieven te nemen.
Ik weet dat het Stedenfonds niet de totaliteit van de geleverde inspanningen vertegenwoordigt. De werking van het Stedenfonds toont aan dat we ge?ntegreerd te werk moeten gaan. In mijn ogen is dit een belangrijke conclusie. Het stedelijk beleid kan onmogelijk worden opgesplitst zoals de Vlaamse Regering is opgesplitst. Er is nood aan een ge?ntegreerd beleid. We mogen iedereen niet in zijn eigen hokje laten zitten. De geografische aspecten van het beleid moeten met de sociale, economische en culturele aspecten worden gecombineerd. Elk aspect heeft zijn eigen doelstellingen. Deze moeten worden ge?ntegreerd. De mogelijkheid tot integratie is het grote voordeel van stadsvernieuwingsprojecten en van het Stedenfonds. In mijn ogen moet dit een van de uitgangspunten van het beleid vormen. Na de verkiezingen moet de Vlaamse Regering dit in zijn geheel opvolgen. Eén minister moet het stedenbeleid co?rdineren. De Vlaamse Regering moet als een geheel optreden en de diverse prioritaire dossiers in de diverse steden aanpakken.
Het lijkt me niet nodig dieper op het rapport van de visitatiecommissie in te gaan. U hebt dit rapport uiteraard gelezen. Het levert boeiende lectuur op. Ik denk hierbij onder meer aan de beschrijving van het verloop van de procedure en aan de wijze waarop bepaalde inhoudelijke punten naar voren zijn gebracht.
Het wonen in de stad is een problematiek die in het rapport centraal staat. Aangezien ik deze aandacht terecht vind, zal ik hier niet dieper op ingaan. De vraag op welke manier we in de toekomst in onze steden zullen wonen, vormt voor onze Vlaamse steden een grote uitdaging. Er bestaat een bereidheid om in de stad te wonen. We moeten nagaan hoe we die bereidheid in de praktijk kunnen omzetten.
Een andere problematiek betreft de wijze waarop het nieuwe gemeentedecreet de regie mogelijk maak. De vraag is hoe we een stad op de meest efficiënte manier kunnen besturen. We moeten een stad in haar grotere context plaatsen. De regie moet rekening houden met de ontwikkelingsbedrijven, de intercommunales en de andere spelers die in een stad actief zijn. Al deze zaken zijn in het rapport van de visitatiecommissie opgenomen. Hoewel dit een boeiende aangelegenheid is, wil ik dit debat hier niet verder voeren.
Mijnheer de minister, wat gaan we nu eigenlijk doen? Het rapport bevat drie belangrijke aanbevelingen. Wat het Stedenfonds betreft, is het te vroeg om radicale veranderingen door te voeren. Beleidsinstrumenten moeten de kans krijgen te groeien. Om een maximaal effect te sorteren, is een zekere stabiliteit nodig. Bovendien moet de hele Vlaamse Regering de medeverantwoordelijkheid dragen. U bent, gezien uw bevoegdheden, de spilfiguur in het stedelijk beleid. We moeten de zaken evenwel in een breder kader zien. Bij het aanpakken van de prioritaire dossiers moet de medeverantwoordelijkheid van de hele Vlaamse overheid sterker tot uiting komen. Tot slot bevat het rapport nog een aantal veeleer instrumentele aanbevelingen. Zo zouden er aparte convenants moeten komen. Die convenants moeten tegelijkertijd open en op maat gemaakt zijn. Dat is meer een kwestie van modaliteiten. Om de eerste twee aanbevelingen op te volgen, moet de Vlaamse Regering in haar totaliteit beschikbaar zijn om het Stedenfonds voort te zetten en om op basis van de ontwikkelde methodiek verder te werken.
In het syntheserapport wordt elke visitatie apart bekeken. Hieruit blijkt dat er een grote diversiteit tussen de steden is. Zo worden Mechelen en Genk in bepaalde gevallen samen vermeld omdat de integratieproblematiek op die plaatsen scherper wordt ervaren. Hetzelfde geldt op andere plaatsen voor de woonproblematiek.
Het is boeiend te zien hoe deze diversiteit tot uiting komt. Ik vraag me evenwel af op welke manier dit netwerk van steden verder kan worden uitgespeeld. Alle betrokkenen moeten zich op de eigen dynamiek baseren en nieuwe keuzes maken.
Mijnheer de minister, hoe zit het met het kenniscentrum? Zullen we dit centrum effectief kunnen gebruiken? Sluit dit aan bij het beleid of niet? Mijn conclusie is dat we de steden moeten stimuleren om eigen keuzes te maken. Ze moeten de kans krijgen om eigen accenten te leggen. Ze moeten hun zorgen kenbaar maken. De enveloppefinanciering moet hen voldoende middelen bieden om de bestaande problemen aan te pakken. Ik hoop dat dit mogelijk zal blijken. Het kenniscentrum kan hiervoor een middel zijn.
Wat is de stand van zaken in dit verband? Indien ik me niet vergis, heeft al een vergadering plaatsgevonden. De centrumsteden hebben expliciet om een kenniscentrum gevraagd. Het gaat hier niet om een nieuwe administratieve dienst. Het kenniscentrum moet een plek zijn waar de verzamelde kennis op een pragmatische wijze kan worden aangewend. Het centrum moet de Vlaamse Regering namens de steden aanspreken, zodat de Vlaamse Regering de diverse stedelijke initiatieven sneller dan in het verleden kan dragen. Professor De Rynck heeft hierover een nota geschreven. Bent u het eens met zijn bevindingen? Zult u hierop ingaan? Zal dit worden geconcretiseerd?
In mijn ogen moet het kenniscentrum een lichte, frisse structuur krijgen. Het zou zelfs een tijdelijk karakter moeten krijgen. We moeten er niet van uitgaan dat dit centrum per definitie jarenlang moet blijven functioneren. Gezien de beschikbare elementen lijkt het kenniscentrum me het ideale middel om maximaal energie te putten uit de bestaande dynamieken, om vragen te stellen, om actie te ondernemen en om bij de Vlaamse overheid te lobbyen. Het kenniscentrum lijkt me het ideale instrument om na te gaan hoe de Vlaamse middelen en het Vlaams beleid op de stedelijke ambities kunnen worden aangesloten. Indien de Vlaamse overheid voor voldoende financiële middelen kan zorgen, kunnen we een win-winsituatie tot stand brengen. De steun van de Vlaamse Regering zou de steden toelaten veel efficiënter, op kortere termijn en op een ge?ntegreerde wijze de verschillende actieplannen uit te werken. Wat is uw mening over het kenniscentrum? Zult u op korte termijn stappen zetten?
Mijnheer de minister, we kennen allemaal de cel Stedenbeleid. Mevrouw Boudry heeft in die cel schitterend werk verricht. Wat is uw visie op de uitbouw van de Vlaamse administratie? Ik denk hierbij onder meer aan de accountmanagers van de Vlaamse overheid. In feite is dit een intern organisatorisch punt. We moeten het oprichten van een kenniscentrum voor onze steden onderscheiden van de verdere uitbouw van de Vlaamse administratie. De administratie behoudt een continue opdracht en moet zich blijven beschikbaar stellen voor de steden en voor alle onderdelen van het binnenlands beleid. Het kenniscentrum vormt in mijn ogen een tijdelijke instelling die de steden helpt hun prioritaire doelstellingen ten opzichte van de Vlaamse Regering op korte termijn aan te pakken. Ik zou graag uw standpunt en het standpunt van de Vlaamse Regering hierover kennen.
De voorzitter: De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega´s, ik onderschrijf volledig de bekommernissen en vragen van de heer De Clerck. Ik wil daarbij nog twee punten vermelden. Het is een goede zaak dat de minister een inzicht zal verschaffen in de standpunten van de regering over het werk van de visitatiecommissies. Na het antwoord van de minister moeten we misschien even nagaan of het nuttig is dat onze commissie zelf nog eens apart op de bevindingen van de visitatiecommissie ingaat.
Ik heb zelf het genoegen gehad lid te zijn van de visitatiecommissie die Antwerpen heeft bezocht. Ik moet bekennen dat ik daar vooraf niet veel van verwachtte. Ik heb evenwel moeten vaststellen dat we, mee dankzij de goede voorbereiding van de twee commissievoorzitters, op twee dagen tijd toch veel hebben kunnen realiseren bij het uitwerken van de stand van zaken van de implementatie van het Stedenfonds in Antwerpen. Als we dus vandaag het antwoord van de minister krijgen en binnen enkele weken met de visitatiecommissievoorzitters kunnen spreken, dan komt dat ons werk in deze commissie zeker ten goede.
De heer De Clerck vraagt wat de stand van zaken van het stedenbeleid is. Ook ik ben daarin ge?nteresseerd. Ik verheel niet dat ik de herschikking in de administratie met gemengde gevoelens heb vernomen. Het belangrijkste lijkt me wel dat de minister kan garanderen dat de administratie die het Stedenbeleid mee vorm moet geven haar slagkracht kan behouden. Kan de minister zijn standpunt terzake toelichten?
De voorzitter: Ik kan alvast meedelen dat een hoorzitting wordt gepland waarop het eindrapport van de visitatiecommissievoorzitters zal worden besproken.
Minister Keulen heeft het woord.
Minister Marino Keulen: Mevrouw de voorzitter, geachte collega´s, de waardering van de heren De Clerck en Gatz voor het werk van de visitatiecommissie is terecht. Ik heb de burgemeesters van alle centrumsteden ontvangen, en ik heb van hen alleen maar positieve reacties gehoord. In het begin was de houding eerder afwachtend, maar vandaag ziet iedereen de toegevoegde waarde ervan in. Zo moet de Vlaamse overheid met de lokale besturen omspringen: helpend en coachend, zonder autoritair op te treden. Samen moeten we problemen oplossen, de kwaliteit van het bestuur verbeteren en van elkaars ervaringen leren. Dat laatste is belangrijk, want de steden hebben over de partijgrenzen heen veel informele contacten met elkaar. Zo willen ze leren van elkaar.
Ik trap hiermee misschien een open deur in, maar het stedenbeleid is jong. Ondertussen beseft iedereen dat het goed gaat met Vlaanderen als het goed gaat met de steden. Dat is positief. Steden zijn elkaars lot- en bondgenoten. Vaak zijn ze de bron van vernieuwing en verandering. Het is dus belangrijk dat we ze kansen en zuurstof geven. Ik zal hier uitgebreid antwoorden omdat ik over het stedenbeleid weinig vragen krijg. Ik wil deze kans aangrijpen om er grondig op in te gaan.
Enkele weken geleden heb ik de burgemeesters Frank Beke, Patrick Moenaert en Bart Somers en de heer Mark Suykens van de VVSG ontmoet. We bevinden ons aan het einde van de legislatuur. Binnen een jaar zijn de wittebroodsweken van de nieuwe stads- en gemeentebesturen voorbij en kunnen zij weer volop aan het beleid werken. Hoe kunnen we hen ondersteunen, op basis van de visie dat we partners en bondgenoten zijn? De wil tot samenwerking is er. Er zijn veel voorbeelden die aantonen dat de Vlaamse Regering en haar administratie goed willen samenwerken met de lokale besturen. Er zijn echter ook veel voorbeelden die aantonen dat de lokale besturen Brussel als een keurslijf en een rem ervaren, en niet als een stimulerende, kansen biedende centrale overheid.
Wat is de volgende stap? 2005 was een belangrijk jaar voor het stedenbeleid. Het uitgestippelde beleid op basis van de krachtlijnen van het decreet over het Stedenfonds werd geëvalueerd. Een belangrijk moment in 2005 was het bezoek van de visitatiecommissie aan elke stad. Dat gebeurde in het kader van de evaluatie van de beleidsovereenkomsten met betrekking tot het Stedenfonds. Samen met de visitatiecommissie evalueerde de stad haar beleid, haar manier van aanpak en formuleerde zij mogelijke verbeteringen en bijsturingen.
Aansluitend op het werk van de visitatiecommissie heb ik de burgemeesters en de collegeleden van de VGC ontvangen om over hun visie op de afgelopen drie jaar en hun toekomstverwachtingen te spreken. De evaluatie van vijf jaar stedenbeleid is overwegend positief. De steden hebben de wijze waarop aan het partnerschap tussen de steden en de Vlaamse Gemeenschap vorm is gegeven positief onthaald. Ik deel dus de bekommernis van de heer De Clerck om het Stedenfonds te handhaven.
In mijn beleidsnota en -brief heb ik twintig acties opgesomd. Ze zullen worden uitgevoerd. In de contacten met de burgemeesters is dat aan bod gekomen. Ook in de nieuwe beleidsovereenkomsten zal dat aan bod komen, samen met de verwachtingen van de nieuwe beleidsverantwoordelijken.
Het syntheserapport bevestigt dat de steden het Stedenfonds hebben aangegrepen om prioriteiten te versterken, projecten te versnellen, de aanpak te verbreden en uit te diepen. Het heeft gefungeerd als impuls, vertrekkend van een goede combinatie van centrale stimuli en lokale activering.
Wat het Stedenfonds als instrument betreft, heb ik zelf in de gesprekken met de burgemeesters kunnen vaststellen dat iedereen de aanpak als zeer positief heeft ervaren. Het meten van de effecten vormt, zoals ook in het syntheserapport staat, een aspect waarover verder nagedacht moet worden. In dit verband wil ik de aanbeveling om de koppeling met de instrumenten, met name de stadsmonitor en de stedelijke monografieën, nader bekijken en nagaan hoe daarop kan worden ingegaan. Ondertussen is de koppeling ook gebeurd.
Ook de aanbeveling om de medeverantwoordelijkheid van de Vlaamse overheid bij de uitwerking van de prioriteiten in de beleidsovereenkomst sterker tot uiting te laten komen, is belangrijk. Een stad die een inclusieve benadering hanteert, moet aan de Vlaamse Regering een inclusief denkende partner hebben. Er moet nog worden onderzocht hoe dit voorwerp kan uitmaken van een overeenkomst. In de gesprekken met de burgemeesters Beke, Moenaert en Somers en de heer Suykens van de VVSG kwam de bekommernis aan bod om ge?ntegreerd en inclusief te werken.
In de loop van die gesprekken zijn we, op basis van een voorstel van mij, tot het besluit gekomen dat er strategische contracten moeten worden afgesloten. De hele Vlaamse Regering zal met de nieuwe beleidsverantwoordelijken van de steden contracten afsluiten over de realisatie van strategische projecten. Zo willen we de vlotte, gestroomlijnde uitvoering van die projecten waarborgen.
De stadsvernieuwingsprojecten hebben succes, en dat heeft te maken met het feit dat men niet langer alleen maar werkt met ge?soleerde projecten, maar veeleer met projecten waarbij wijken en buurten in hun geheel worden aangepakt. Alle aspecten komen dan aan bod: wonen, winkelen, recreatie en mobiliteit. De lokale besturen moeten daarvoor een draagvlak creëren en het nodige geld opzijzetten. De ervaring leert echter dat het moeilijk is om de hogere overheden zo ver te krijgen die inclusieve aanpak te begrijpen en over te nemen. De Vlaamse departementen werken eerder verticaal: Wonen bekijkt het beleid vanuit de invalshoek wonen, Mobiliteit vanuit de invalshoek mobiliteit, enzovoort. Dat leidt soms tot wrijvingen.
We willen daarop een antwoord bieden door bij de start van de legislatuur de lokale beleidsverantwoordelijken en de regering daarover contracten te laten afsluiten. Zo komen er engagementen tot stand die iedereen binden. De minister van Stedelijk Beleid, die de advocaat van de steden in de regering is, moet dat sturen, bewaken en opvolgen. De verkokering moet worden opengebroken en een horizontale aanpak bewerkstelligd. We willen geen hoogmis, maar een regeling met praktische consequenties. Iedereen zal daarbij rechten en plichten krijgen. Zowel de burgemeesters als de VVSG hebben daar oren naar. Het komt er nu op aan dat stimulerende idee over de strategische contracten en de inclusieve of ge?ntegreerde aanpak niet in een papierwinkel te laten verzanden.
Wat het lokale woonbeleid betreft, blijkt uit het syntheserapport dat de steden dit thema centraal stellen en er veel Stedenfondsmiddelen in investeren. Het gaat dan niet enkel over sociale huisvesting, maar over huisvesting in de brede zin. Eigendomsverwerving door jonge gezinnen met kinderen moet worden gestimuleerd. Het syntheserapport stelt dat de Vlaamse overheid moet decentraliseren om de autonomie van de stad en de maatschappijen te verhogen. De maatschappijen zijn gebonden aan strakke regels die een objectieve aanpak waarborgen maar het ook moeilijk maken om op noodsituaties snel in te spelen.
We stellen vast dat de sociale huisvestingssector alleen nog mensen met een vervangingsinkomen bereikt: jonge gezinnen met mensen die werken geraken er niet meer in, hoewel zij de oorspronkelijke doelgroep waren. Misschien kunnen we voor hen iets doen via de sociale koopsector. Die sector staat wat in de schaduw, maar ik vind het vanuit mijn eigen politieke filosofie belangrijk om iets te doen ter bevordering van de eigendomsverwerving.
Naast het lokale woonbeleid besteedt het visitatierapport ook aandacht aan het samenleven van de verschillende gemeenschappen, ook al kozen relatief weinig steden voor dit thema. Als minister van Inburgering juich ik de aandacht daarvoor toe, want leven in de stad is per definitie samenleven in diversiteit.
Het syntheserapport verwijst naar de problematiek van de gezinshereniging en huwelijken met mensen uit landen van oorsprong. Ik deel de bekommernis dat de instroom van nieuwkomers die hier onvoorbereid en zonder taalkennis terechtkomen, de achterstand enkel in de hand werkt. Eind dit jaar zal het Vlaamse inburgeringsbeleid operationeel worden. Zodra het Vlaams Parlement deze plannen heeft besproken en goedgekeurd, zullen we ons op dit vlak veel actiever inzetten. We zullen de nieuwkomers verplichten om in te burgeren. Dit klinkt bijzonder negatief en repressief. In mijn ogen gaat het hier evenwel om een positieve aanpak. We willen de nieuwkomers naar de actieve zijde van onze samenleving brengen. We willen hen taalcursussen geven. Via opleidingen bij de VDAB willen we hen beschikbaar maken voor de arbeidsmarkt. We willen hen tijdens de lessen MO kennis laten maken met het waardenpatroon dat in Vlaanderen leeft. Op die manier willen we hen uit hun isolement halen. We willen niet dat zij bij manier van spreken op een eiland moeten wonen. Ze mogen niet ongewild en onbedoeld in een gesegregeerde leefgemeenschap terechtkomen.
Het syntheserapport besteedt eveneens veel aandacht aan bestuurlijke thema´s. Het stimuleren van de bestuurlijke vernieuwing is immers de derde belangrijke doelstelling van het Stedenfonds. Zoals ik daarnet al heb aangehaald, heb ik hier enkel positieve reacties op gekregen. Bepaalde burgemeesters hebben me gevraagd om het Stedenfonds in het Gemeentefonds te integreren. Andere burgemeesters vrezen dat die integratie tot een verwatering van de middelen zou leiden. Indien alle gemeenten de middelen uit dit fonds zouden ontvangen, zou er voor de steden geen surplus meer overblijven. Zij zijn van mening dat het Stedenfonds een apart fonds moet blijven. Op die manier zijn we immers zeker dat de middelen bedoeld voor de centrum- en de grote steden ook daadwerkelijk die steden financieel soelaas zullen bieden. Het Stedenfonds garandeert een bijkomende financiering.
Uit het syntheserapport blijkt dat de steden nieuwe of vernieuwde ambities hebben op vlakken waar ze vroeger niet, slechts in beperkte mate of veeleer als aanbiedende instantie tewerk gingen. Nu wordt de regie in diezelfde steden op een heel andere manier ingevuld. Ik onderschrijf de stelling in het syntheserapport dat de term?regie´ op verschillende manieren is geëvolueerd. Daarom heb ik voorgesteld om, samen met de steden, voor een hele legislatuur een vormingsprogramma voor lokale capaciteitsopbouw op poten te zetten. Dat programma zal in het voorjaar van 2007, na de installatie van de nieuwe stadsbesturen en OCMW-raden worden uitgewerkt.
In heel wat steden zijn de middelen van het Stedenfonds aangewend om de organisatorische veranderingsprocessen te stimuleren. Ik denk hierbij onder meer aan het uitbouwen van een éénloketdienstverlening, waarvan we in Turnhout een mooi voorbeeld zien, of aan het uitbouwen van stafdiensten en wijkwerkingen. De tussentijdse evaluatie toont aan dat het nuttig is de verdere evolutie van die ontwikkelingen op te volgen. De steden moeten de opgedane ervaringen uitwisselen. Steden kunnen veel van elkaar leren. Ondanks het nieuwe stedelijke elan, blijken de steden op grenzen te stoten. Een gebrek aan middelen, een onaangepast regelgevend kader voor de stedelijke werking, de wijze waarop bovenlokale overheden de steden met procedures inperken, de vele planverplichtingen en een te sterk sectoraal denken worden in dit verband als bepalende factoren naar voren geschoven. Deze bedenking is illustratief voor de bekommernis die ik daarnet al heb verwoord. We vinden dit, over de partijgrenzen heen, bij alle vertegenwoordigers van de lokale besturen terug. Ze ervaren dit als een nadeel. De Vlaamse Regering zeult in dit verband een negatieve perceptie mee.
De Vlaamse Regering wil met deze bekommernissen rekening houden. De in het nieuwe Gemeentedecreet opgenomen mogelijkheden inzake personeels- en financieel management moeten de nodige perspectieven kunnen bieden.
Wat het verminderen van de planlasten en van de administratieve procedures betreft, hebben we het Instituut voor de Overheid van de KU Leuven een onderzoeksopdracht gegeven. Dit instituut onder leiding van professor Bouckaert moet de rapporteringsverplichtingen doorlichten en concrete voorstellen doen die tot een daling van de planverplichtingen, een administratieve vereenvoudiging en een beperking van de Vlaamse regelgeving bijdragen. In dit verband hebben reeds een aantal vergaderingen plaatsgevonden. De vertegenwoordigers van de lokale besturen zijn hierbij betrokken. Ik heb ervoor gezorgd dat de vertegenwoordigers van alle Vlaamse administraties deze overlegmomenten bijwonen. Het volstaat niet om binnen het beleidsdomein Binnenlands Bestuur een verandering tot stand te brengen. Als minister van Binnenlands Bestuur ben ik slechts een radertje in het grote netwerk van de relaties met de lokale besturen. Om de planning in goede banen te leiden, wonen ook vertegenwoordigers van de administraties Cultuur, Jeugd, Toerisme en Wegen en Verkeer deze vergaderingen bij. Hoewel het mogelijk is een aantal goede voorbeelden te geven, worden bepaalde zaken op dit ogenblik als niet langer functioneel, als ballast en zelfs als een kostenfactor gepercipieerd. Het gaat hier, met andere woorden, om zaken waar niemand meer achterstaat.
Mijnheer De Clerck, u vreest dat het vertrek van mevrouw Boudry uit de Vlaamse administratie tot het afbouwen van de cel Stedenbeleid zal leiden. Ik treed de omschrijving van mevrouw Boudry alvast bij. Mijns inziens, heeft zij zeer goed werk geleverd. Bovendien heeft ze dit werk in niet altijd even evidente omstandigheden moeten verrichten. Het gaat hier om een jonge sector. Mevrouw Boudry was verplicht om vanuit het niets te beginnen. Ze heeft geprobeerd iets op te bouwen. Dit is zeker niet evident. Pionierswerk is hard werk. In dit geval is dit harde werk zeker geleverd.
Het stedenbeleid is in 2000 als een project van start gegaan. Na het recente vertrek van de projectleidster heb ik beslist dit uitzonderingsstatuut te verlaten en het stedenbeleid voluit in de reguliere werking van de administratie Binnenlandse Aangelegenheden in te schakelen. De cel Stedenbeleid wordt niet afgebouwd. Het stedenbeleid wordt op zich stevig en langdurig in het algemeen beleid verankerd. Het blijft een belangrijk onderdeel van het huidige binnenlandse beleid.
Ik wil de twintig actiepunten in de beleidsbrief 2005-2006 in partnerschap met de steden implementeren. Mijn kabinet en mijn administratie zijn zich met dit doel voor ogen volop aan het organiseren. Om de actiepunten vorm te geven, zullen diverse werkgroepen worden opgericht. In die werkgroepen zullen vertegenwoordigers van de steden, van mijn kabinet en van mijn administratie zetelen. De steden hebben op 30 januari 2006 reeds een eerste schrijven over de geplande werkwijze ontvangen.
Een van de belangrijke actiepunten is de communicatiecampagne getiteld?De stad is klaarwakker´. Deze campagne is, in samenwerking met de betrokken steden, reeds van start gegaan en heeft ondertussen al heel wat respons in de media gekregen. De campagne is bedoeld om de huidige ontwikkeling tot uitdrukking te brengen. Stedelingen verklaren tegenwoordig dat het aangenaam wonen is in de stad. Ze hebben een positiever beeld van de stad dan tien jaar geleden. In kader past de fotocampagne die thans loopt. Aangezien het gaat om mensen die in de stad wonen of werken, wordt ongeveer heel Vlaanderen bij deze campagne betrokken.
We willen aantonen dat de stad momenteel hip is. We willen meer promotie voor de steden maken. Promotie is een aspect van het beleid. Promotie is eigenlijk een verpakking en werkt enkel in die mate dat er inhoud in de verpakking zit. Hieraan wordt in eerste instantie door de lokale besturen gewerkt. De lokale besturen trachten de leefkwaliteit te verbeteren. De Vlaamse overheid tracht op dit vlak een toegevoegde waarde te bieden.
Actiepunt 5 creëert de functie van accountmanager van de Vlaamse overheid. Dit heeft betrekking op het programma?Projectmatig werken´ in mijn beleidsbrief. De eerste projecten waarvoor een accountmanager zal worden aangesteld, zijn de onlangs goedgekeurde stadsvernieuwingsprojecten. Per project zal vanuit het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, of vanuit het nog op te richten kenniscentrum, een accountmanager worden aangesteld.
In verband met het stadsvernieuwingsproject in Kortrijk zal het gaan om iemand die erop moet toezien dat iedereen zijn werk doet. Hij zal rekening houden met de toelage die het stadsbestuur uit het Stadsvernieuwingsfonds krijgt. Hij zal het werk niet zelf moeten verrichten, maar de mensen aansturen en aanvuren. Hij zal misschien nu en dan eens tegen de schenen moeten schoppen. Hij moet iedereen wijzen op het engagement dat het stadsbestuur van Kortrijk is aangegaan. Een engagement heeft enkel waarde indien het wordt gerealiseerd. De accountmanager moet zich afvragen hoe de betrokkenen van droom naar daad kunnen gaan.
In mijn ogen zal de accountmanager een belangrijke rol vervullen in het inclusief beleid van de Vlaamse overheid ten aanzien van de concrete stadsprojecten. De accountmanager zal de procedures op Vlaams niveau opvolgen en de vooruitgang bewaken. Dit geldt uiteraard ook voor de financiële gang van zaken. De accountmanager zal het vaste aanspreekpunt voor alle betrokken actoren in het project vormen. Deze actoren zijn niet enkel het stadsbestuur en de Vlaamse overheid, maar ook de Vlaamse agentschappen, de VDAB, de VHM, eventueel het plaatselijke havenbestuur, De Lijn, de NMBS en de privé-partners die zich hebben geëngageerd en die vaak de grootste financiële inbreng leveren. De accountmanager moet al deze actoren aan hun engagementen herinneren en moet de overheid als een betrouwbare partner profileren.
Wat het kenniscentrum betreft, kan ik het eigenlijk niet beter verwoorden dan de vraagsteller daarnet heeft gedaan. Ik zie het kenniscentrum als een licht instrument. De vraag naar een kenniscentrum is afkomstig van de steden. Tijdens de contacten die ik in de loop van de vorige zomer met de burgemeesters heb gehad, kwamen eigenlijk altijd dezelfde twee punten naar voren. Hoewel ze niet steeds op dezelfde manier werden verwoord, kwamen hun opmerkingen inhoudelijk steeds op hetzelfde neer.
Het kenniscentrum moet een vraagbaak vormen waar de stadsbesturen met hun problemen terechtkunnen. Het kenniscentrum zou hierbij ook als een dispatchingsdienst moeten fungeren en bepaalde vragen eventueel doorgeven aan instanties die ze wel kunnen beantwoorden. Het gaat om een centrum waar expertise wordt gebundeld. Het kenniscentrum zou tegelijkertijd een platform moeten vormen waar de twee bestuurlijke niveaus in contact kunnen treden met elkaar. Dit moet nog worden geëvalueerd. Het is niet de bedoeling een administratie in het leven te roepen die op een bepaald ogenblik een eigen leven gaat leiden. Het kenniscentrum moet in eerste instantie een zaak van de steden blijven.
Als ik het goed heb begrepen, zijn de steden overigens bereid om de financiering van het centrum voor hun rekening te nemen. Aangezien het bestaan van een dergelijk centrum de kwaliteit van het stedelijk beleid positief zou kunnen be?nvloeden, ben ik bereid zelf een bijdrage te leveren. Als minister van Stedelijk Beleid voel ik me hier uiteraard verantwoordelijk voor. Het is de bedoeling dit plan in de loop van het jaar verder te concretiseren en in de loop van volgend jaar, bij de aanvang van de nieuwe bestuursperiode, te realiseren. In het begin zullen we nog wat moeten zoeken en tasten. Op een bepaald ogenblik moet het centrum evenwel zijn eigen weg vinden en moet alles in zijn plooi vallen. Dit idee leeft al een tijdje en moet eens in de praktijk worden gebracht. De daad moet bij het woord worden gevoegd.
De voorzitter: De heer De Clerck heeft het woord.
De heer Stefaan De Clerck: Ik dank voor uw uitgebreid antwoord, mijnheer de minister. Ik vind het goed dat u de verschillende elementen van stadspolitiek en van stedelijkheid hebt toegelicht. Ik zou echter nog enkele opmerkingen willen maken en suggesties willen doen.
Wat de timing betreft, bevinden we ons op een scharniermoment. We beschikken over alle studies en alle documenten. Er is een visie ontwikkeld. Over deze visie groeit momenteel een consensus.
Op een bepaald ogenblik zullen de nieuwe bewindsploegen hun plannen maken. Meestal hebben de betrokkenen hun beleidsplannen al klaar voor de nieuwe legislatuur begint. De Vlaamse overheid moet niet wachten tot januari 2007 om van start te gaan. De Vlaamse Regering zou nu al stappen kunnen zetten. We moeten niet tot januari 2007 wachten om het kenniscentrum in het leven te roepen of om andere initiatieven te nemen. We zouden de antwoorden op de vragen van de steden eigenlijk nu al kunnen voorbereiden. Op het ogenblik dat de Vlaamse Regering en de nieuwe stadsbesturen elkaar voor het eerst ontmoeten, zouden bepaalde antwoorden al klaar moeten zijn. Indien we efficiënt tewerk willen gaan, moeten we niet wachten tot elk stadsbestuur zijn eigen pakketje met dromen, verwachtingen en ambities komt afgeven. Veel elementen zijn op voorhand al gekend. De thema´s blijven vaak dezelfde. Het gaat in feite steeds om een mengeling van sociale en stedenbouwkundige problemen.
Het stedelijke beleid omvat een waaier van domeinen. Ik pleit er daarom met aandrang voor om dat kenniscentrum als een lichtvoetige structuur zo vlug mogelijk ter beschikking te stellen. Dat centrum moet de ontmoeting tussen steden en Vlaamse overheid bevorderen en kennis- en informatie-uitwisseling bevorderen. Het mag geen logge administratie worden. Mijns inziens zou dat kenniscentrum nog in de loop van dit jaar van start kunnen gaan, zodat we begin 2007 op kruissnelheid zitten.
Verder wil ik stellen dat ik volledig akkoord ga met de invoering van strategische contracten. In wezen gaat het daarover. De steden vragen meer middelen om dit te realiseren - ten bate van de stad maar ook van Vlaanderen in haar geheel. We leven in rastersteden en netwerken, en die worden gevoed door projecten waarin de strategische doelstellingen worden geconcretiseerd. De Vlaamse Regering moet daarbij als regisseur optreden.
De hele regering moet erbij worden betrokken, zegt de minister. Ik ga daarmee akkoord. De steden hebben ondertussen al een beetje een traditie opgebouwd om sociale problemen eerder horizontaal aan te pakken. Er duiken evenwel nieuwe problemen op die het moeilijk maken om zo´n gestroomlijnde ge?ntegreerde aanpak van regering en stad te realiseren. Ik geef een voorbeeld. De hele PPS-aanpak is een taak voor de centrale overheid, de steden, de rusthuizen én de scholen. De PPS zal voor de scholen niet goed werken als de strategische visie op lokaal vlak niet is ge?ntegreerd.
De Vlaamse Bouwmeester is daarmee bezig. De nieuwe stadsbesturen zullen moeten nadenken hoe de schooldossiers vanuit een ge?ntegreerde visie kunnen worden aangepakt. Dat is belangrijk, want de vernieuwing van schoolgebouwen is een hefboom om de vernieuwing van wijken en ook nieuwe samenlevingsvormen mogelijk te maken.
Ik sluit af met twee bijkomende opmerkingen. Ik heb begrepen dat tot de integratie van de cel Stedenbeleid in de administratie is beslist. Ik neem daar akte van. De cel heeft goed gewerkt. Waar de mensen van die cel terechtkomen, interesseert me niet. Het is evenwel belangrijk dat er ge?nteresseerde mensen beschikbaar zijn om het werk te leveren dat moet gebeuren. Ik hoop dat u daarover waakt.
Ik heb niets tegen de oprichting van een aanspreekpunt in de administratie in de vorm van een accountmanager. Dat aanspreekpunt mag evenwel niet worden ondergebracht in het kenniscentrum, want dat centrum moet een overlegplatform zijn.
Minister Marino Keulen: Ik heb niet de indruk willen wekken dat de accountmanager uit het kenniscentrum moet komen. Het kan iemand zijn uit een lokaal of een Vlaams bestuur. Hij of zij moet ervoor zorgen dat alle betrokken actoren uit de privé- of openbare sector zoals de VDAB, De Lijn of de huisvestingsmaatschappijen hun engagementen naleven en de realisatie van de projecten bewaken.
De heer Stefaan De Clerck: Ik sluit af met een vraag. Kan de hoorzitting die over dit thema wordt georganiseerd het startpunt zijn van de implementatie van de strategische beslissingen, zoals de uitbouw van het startcentrum en de voorbereiding van de strategische contracten? Eigenlijk kondigt u dat laatste aan, en ik hoop dat de hoorzitting daartoe de aanzet vormt.
Minister Marino Keulen: U hebt gelijk als u zegt dat de uitbouw van het kenniscentrum moet worden versneld. In de loop van de zomerperiode zullen een aantal gesprekken met lokale besturen over strategische keuzes plaatsvinden. Ik wil rekening houden met het feit dat we ons vlak voor een scharniermoment bevinden. We mogen in 2007 geen jaar verliezen. We moeten van bij de aanvang van de nieuwe legislatuur uit de startblokken schieten. We moeten op het terrein zaken realiseren. De steden en de Vlaamse overheid moeten elkaar helpen en versterken.
De voorzitter: De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz: Mijnheer de minister, ik zou u nog een korte, precieze vraag willen stellen. U bent daarnet zelf over de fotocampagne begonnen. Deze campagne is bedoeld om het beeld van de stad positief te accentueren. Ik vind dit uiteraard een zeer goed initiatief.
Ik heb vernomen dat de campagne enkel de dertien centrumsteden betreft. Hoewel het stedenbeleid louter een gewestaangelegenheid lijkt, heeft het Vlaams Parlement beslist dat dit niet het geval is en dat het stedenbeleid een gemengde aangelegenheid is. Deze beslissing is genomen omdat we het Stedenfonds soms ook aanwenden met betrekking tot gemeenschapsbevoegdheden.
Tenzij ik iets over het hoofd heb gezien, zal de fotocampagne in Brussel niet worden gevoerd. Hoewel ik hier op zich niets tegen heb, hoeft de Vlaamse overheid zich uiteraard niet verplicht te voelen om met het Brussels stadsbestuur te onderhandelen. De VGC staat in voor de uitvoering van het Vlaams stedenbeleid in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Indien het alsnog mogelijk zou blijken om deze fotocampagne ook in Brussel te voeren, wil ik daar graag een warm pleidooi voor houden.
Mijnheer de minister, indien het te moeilijk zou zijn deze vraag nu te beantwoorden, zal ik uw antwoord wel eens op een andere keer te horen krijgen. Het zou ons gewoon een paar mails en telefoontjes besparen.
Minister Marino Keulen: Dat is helemaal niet te moeilijk. Ik vind het zelfs een zeer pertinente vraag. We bevinden ons in Brussel natuurlijk in een bijzondere situatie. De Vlaamse overheid werkt in Brussel samen met de VGC, die hiervoor overigens een vast aandeel van de Vlaamse middelen ontvangt. Deze toelage leidt soms trouwens tot verwijten. Bepaalde mensen vinden dat de VGC budgettair verre van slecht wordt behandeld. Dit is een beleidskeuze. Het gaat hier tenslotte om onze hoofdstad. We dragen een bepaalde verantwoordelijkheid ten aanzien van Brussel. In verband met de fotocampagne sluit de Vlaamse Regering contracten af met steden. In het geval van de VGC ligt dit vrij moeilijk. De uitzonderlijke Brusselse situatie vormt in dit verband dan ook een obstakel. (Opmerkingen van de heer Sven Gatz)
De voorzitter: Het incident is gesloten.