Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 14/03/2006
Vraag om uitleg van de heer Gilbert Van Baelen tot de heer Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de academisering van het hoger kunstonderwijs
De voorzitter: De heer Van Baelen heeft het woord.
De heer Gilbert Van Baelen: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het debat over de academisering van het hoger onderwijs werd ook al tijdens de vorige legislatuur gevoerd. Toen werd informeel een consensus bereikt tussen de verschillende opleidingen, maar niet tussen de verschillende instellingen. Ondertussen zijn ook deze opleidingen begonnen met de academisering en dergelijke.
Het debat is opnieuw opgedoken omdat u vertelde dat u zowel de lerarenopleidingen als de hogere kunstopleidingen uit het voorontwerp van voorstel van financieringssystemen van het hoger onderwijs laat. We hebben het thema even aangehaald bij de bespreking van uw beleidsbrief 2006. U hebt toen, medio december, gezegd dat het onderzoek bijna afgerond was en u dat op het einde van de maand zou krijgen, december 2005 dus. U zou op basis daarvan nagaan in welke mate men al dan niet tot een consensus is gekomen. Even later hebt u in de plenaire zitting de invoering van het nieuwe financieringssysteem voor het hoger onderwijs opgeschoven van 1 januari 2007 naar 1 januari 2008, waarbij u 2007 als overgangsjaar beschouwt.
Mijnheer de minister, is dat rapport van het Nederlands consultancybureau AEF klaar en ook het rapport van de Werkgroep Academisering Hoger Kunstonderwijs dat zich daar deels op zou enten? Zijn er antwoorden geformuleerd door de werkgroep? Aangezien het financieringssysteem blijkbaar niet van hoogdringende aard is - zonder daar pejoratief over te willen doen -, betekent dat dat er voldoende ruimte is om ook het hoger kunstonderwijs alsnog op te nemen in het nieuwe financieringsdecreet? Ik zal daar verder niet op ingaan. We hebben de problematiek van het hoger kunstonderwijs binnen de verschillende hogescholen en associaties voldoende belicht. Het is geen gemakkelijk debat, maar die duidelijkheid is toch wel nodig.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Van Baelen, het rapport van de Werkgroep Academisering Hoger Kunstonderwijs is af, maar de werkgroep heeft het mij nog niet formeel overgemaakt. Het rapport is evenmin gepubliceerd.
De werkgroep heeft - voor zover de inhoud van het rapport definitief is - de lijnen die zijn uitgezet in de AEF-studie, niet verder uitgewerkt. De werkgroep stelt integendeel voor om voor de organisatie van het hoger kunstonderwijs een andere weg te bewandelen dan in de AEF-studie staat.
De studie van AEF gaat dieper in op wat onderwijs in de kunsten kan betekenen en stelt enkele minimale aanpassingen aan het structuurdecreet voor. Het gaat dan vooral om toevoegingen die de eigenheid/specificiteit van het onderzoek in de kunsten moeten expliciteren. De AEF-studie blijft dan ook de kunstopleidingen als academische opleidingen beschouwen, weliswaar in de brede zin van het woord academisch.
De werkgroep ziet de academisering van de kunstopleidingen niet over de hele lijn zitten en stelt voor om een derde soort hoger onderwijs te definiëren: het artistiek hoger onderwijs. Het rapport van de werkgroep gaat dan ook amper in op de vraag wat onderzoek in de kunsten concreet zou kunnen betekenen.
De moeilijke genese van het rapport duidt aan dat de meningen in het veld erg verdeeld zijn. Ik wil dan ook erg voorzichtig zijn in het innemen van standpunten. Ik plan bijkomend overleg in de komende maanden. De cruciale vraag hierbij is in welke mate de kunstopleidingen in staat zijn een beoordeelbare onderzoeksoutput te produceren, zoals we dit van andere opleidingen in academisering verwachten. Op zich is dat niet onmogelijk. De definitie van onderzoeksoutput in het buitenland, zoals die ook in de AEF-studie is verkend, is voldoende breed om diverse vormen van output mee te kunnen nemen. Vooral de situatie in Engeland is bijzonder leerrijk. In het Verenigd Koninkrijk vindt om de 7 jaar een externe beoordeling plaats van de kwaliteit van het onderzoek in alle disciplines, namelijk de Research Assessment Exercise, afgekort RAE. De recentste vond plaats in 2001, de volgende heeft plaats in 2008.
De RAE gebruikt een brede maar duidelijke en concrete definitie van onderzoek. De VLD-fractie zal me niet kwalijk nemen dat ik, nadat ik vorige week hier Frans heb gesproken, nu wat Engels spreek. Ik citeer:?Research is to be understood as original investigation undertaken in order to gain knowledge and understanding. It includes work of direct relevance to the needs of commerce and industry, as well as to the public and voluntary sectors; scholarship; the invention and generation of ideas, images, performances and artefacts including design, where these lead to new or substantially improved insights; and the use of existing knowledge in experimental development to produce new or substantially improved materials, devices, products and processes, including design and construction. It excludes routine testing and analysis of materials, components and processes, for instance for the maintenance of national standards, as distinct from the development of new analytical techniques. It also excludes the development of teaching materials that do not embody original research.´
Het is interessant ook de definitie te geven van scholarship:?Scholarship for the RAE is defined as the creation, development and maintenance of the intellectual infrastructure of subjects and disciplines, informs such as dictionaries, scholarly editions, catalogues and contributions to major research databases.´
Deze definitie biedt de mogelijkheid de eigenheid van het onderzoek in de kunsten te erkennen. Ik wil de kunstopleidingen zelf rechtstreeks de vraag voorleggen of zij bereid en in staat zijn zich op basis van een dergelijke brede definitie in te schrijven in het perspectief van academisering.
Ik heb, zoals ik al zei, nog geen definitieve reactie voor ogen op de beide rapporten. Ik neig ertoe om de lijnen van de AEF-studie verder te exploreren, zonder al tot conclusies te komen. De praktijk aan de Engelse en aan de Finse universiteiten toont dat er in de kunstenopleidingen een onderzoeksomgeving kan worden geschapen en dat de kunstendepartementen een beoordeelbare onderzoeksoutput kunnen voorleggen. Academisering is dan ook een wenkend perspectief. In die zin kunnen de kunstenopleidingen dan ook verder als academische opleidingen beschouwd worden, als we deze optie verder concretiseren.
In ieder geval zal het hoger kunstonderwijs opgenomen worden in het nieuwe financieringsdecreet. Op dit moment heb ik nog geen besluit genomen of het hoger kunstonderwijs voor 100 percent in het reguliere mechanisme zal worden opgenomen of niet.
De voorzitter: De heer Van Baelen heeft het woord.
De heer Gilbert Van Baelen: Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik ben het volmondig met u eens dat nader overleg misschien nuttig is. Misschien is het nuttig er een doelstelling in voorop te stellen gezien de discussie van de voorbije jaren.
Ik heb begrepen dat de werkgroep naast een academische master ook een professionele master tot stand zou willen brengen. Dat betekent natuurlijk een belangrijke deur openzetten. Ik zeg daar niet a priori ja of neen op. Finland is leuk als voorbeeld, maar Nederland is veel leuker. We hebben er in Vlaanderen heel bewust voor gekozen om dat niet te doen. Ik begrijp uit de omschrijving die u hebt gegeven dat de werkgroep eigenlijk pleit voor een derde weg, namelijk een professionele master zonder een academisering.
Minister Frank Vandenbroucke: U hebt dat goed aangevoeld, er wordt inderdaad gepleit voor een soort derde weg, maar de werkgroep spreekt niet over een professionele master, wel over een artistieke bachelor. We zijn even met woorden bezig. We spreken over 240 studiepunten die niet leiden tot een diploma in een academische opleiding. Omdat ik dat rapport nog niet formeel heb ontvangen, wil ik me daar nog niet definitief over uitspreken. Er zijn punten voor en tegen.
De heer Gilbert Van Baelen: Het debat gaat al jaren mee. We hebben nu een kans met het nieuwe financieringssysteem voor het hoger onderwijs. We kunnen het erbuiten laten. Persoonlijk ben ik er voorstander van het mee op te nemen in het nieuwe financieringsmodel. Er moet duidelijkheid komen op het moment dat u uw ontwerp van financieringsdecreet definitief aan de regering voorlegt.
De voorzitter: Het incident is gesloten.