Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 16/02/2006
Vraag om uitleg van mevrouw Joke Schauvliege tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de verkennende analyse van de uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen door de MiNa-raad en de SERV
Vraag om uitleg van de heer Bart Martens tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en de analyse van de MiNa-Raad
Vraag om uitleg van de heer Rudi Daems tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimte?lijke Ordening, over de uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
De voorzitter: Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Joke Schauvliege: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is niet de eerste keer dat we het in deze commissie hebben over de uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen of RSV. In mei van vorig jaar heb ik u gevraagd hoe het stond met de uitvoering van het eerste RSV. In november heeft ook de heer De Meyer u er een vraag over gesteld. Die vraag werd gekoppeld aan de bespreking van de beleidsbrief. U hebt beide keren de stand van zaken weergegeven aan de hand van een mooi overzicht en van cijfergegevens. U hebt ook duidelijk het standpunt vertolkt, dat ook in het regeerakkoord staat, dat u gaat voor de uitvoering van het RSV en voor een snelle en correcte afbakening.
Ondertussen is er een nieuw gegeven. Ook u hebt weet van de verkennende studie of analyse over de uitvoering van het RSV door de MiNa-Raad. De studie werd op eigen initiatief uitgevoerd en afgekondigd in februari van dit jaar. De MiNa-Raad komt tot de conclusie dat 80 percent van de werkingstijd van het eerste RSV, dat loopt tot 2007, al verstreken is, maar dat de uitvoering ervan nog niet ver staat.
De MiNa-Raad heeft het vooral over de bindende bepalingen van het RSV die bij decreet werden goedgekeurd op 17 december 1997, die decretaal werden bekrachtigd en die de spil vormen van de gewenste structuur in Vlaanderen voor de komende jaren. Het ging vooral over de uitvoering op Vlaams niveau. De studie bevat een aantal interessante cijfergegevens. Het is nuttig om de grafiekjes te bestuderen, al hebt ook u eerder al heel nuttig studiemateriaal ter beschikking gesteld van deze commissie.
- De heer Erik Matthijs treedt als waarnemend voorzitter op.
Uit de concrete conclusie van de studieopdracht blijkt dat het voor de MiNa-Raad duidelijk is dat de streefdatum 2007 niet haalbaar zal zijn om alle bepalingen uit het eerste RSV uit te voeren. De MiNa-Raad geeft een overzichtje weer van wat reeds is afgebakend. Uit hun analyse blijkt dat de uitvoering van de harde sectoren verder staat dan die van de zachte sectoren in het buitengebied.
Op de studieopdracht van de MiNa-Raad kwam een reactie van Voka, het Vlaams netwerk van ondernemingen. Dat verbond distantieert zich enigszins van de studie en wijst erop dat het niet om een initiatief van de MiNa-Raad gaat omdat Voka er dan bij betrokken zou zijn. Voka stelt vraagtekens bij de studie.
Het verbond komt tot de vaststelling dat er nog maar heel weinig is gebeurd voor de afbakening van bedrijventerreinen en vraagt een permanente ijzeren voorraad. Alhoewel Voka zich distantieert van het verhaal van de MiNa-Raad en een andere analyse maakt, komt het verbond toch tot dezelfde conclusie: dat er voor wat de uitvoering betreft nog heel wat werk aan de winkel is. Ook Voka vraagt een versnelde uitvoering van het RSV.
Ik kijk uit naar uw antwoord. Ik verwacht een degelijk overzicht van de lopende processen, want van u zijn we niets anders gewend. Ik zou het toch ook even willen hebben over de uitvoering van het Vlaamse regeerakkoord. U hebt altijd herhaald dat u erachter staat. Voor ons is het de leidraad waaraan we de Vlaamse Regering kunnen toetsen. In het Vlaamse regeerakkoord werd er uitdrukkelijk voor gekozen om het RSV tijdens deze legislatuur verder uit te voeren en om er versneld werd van te maken.
Tijdens de jaren dat deze regering werkzaam is, werden bijkomende inspanningen geleverd. In feite is er al een versnelling bezig. Dat is goed nieuws, maar toch heb ik een paar heel concrete vragen.
Mijnheer de minister, kunt u de analyse en de cijfers uit de analyse van de MiNa-Raad bevestigen? Zo niet, hoe komt het dat de MiNa-Raad tot andere resultaten komt?
Bent u het eens met de conclusie dat het eerste RSV eerst volledig moet worden uitgevoerd vooraleer er sprake kan zijn van een partiële herziening ervan of van een tweede RSV?
Blijft u bij uw stelling van november dat u een partiële herziening van het RSV zal voorbereiden in 2007, gebaseerd op nieuwe trends, sectorale prognoses en taakstellingen?
Welke middelen hebt u om de uitvoering van de bindende bepalingen van het RSV, dat decretaal werd bekrachtigd, sneller uit te voeren? Hoe kunt u de lopende planningsprocessen versnellen zonder afbreuk te doen aan de decretale voorschriften en aan de vooropgestelde inspraakmomenten?
Bent u bereid om tot een versnelde uitvoering van de bindende bepalingen van het RSV over te gaan specifiek voor de bosgebieden, de agrarische gebieden, de natuurverwevingsgebieden en de luchthavens?
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een bijna identieke vraag opgesteld naar aanleiding van het studierapport van de MiNa-Raad. Daaruit blijkt dat er na het verstrijken van 80 percent van de termijn van het eerste RSV nog een grote afstand is tot de realisatie van een aantal kwantitatieve doelstellingen voor diverse bestemmingscategorieën.
In het regeerakkoord van de nieuwe Vlaamse Regering wordt nochtans duidelijk gestipuleerd dat de Vlaamse Regering zal zorgen voor de effectieve uitvoering van het RSV. In het regeerakkoord wordt meer specifiek aangedrongen op de uitvoering van de bindende bepalingen en de ruimteboekhouding en met name op een snelle, correcte afbakening van het stedelijke gebied, het woongebied en de 7000 hectare extra bedrijventerreinen evenals de gelijktijdige afbakening van 750.000 hectare agrarisch gebied, een extra 38.000 hectare natuurgebied en 10.000 hectare bosgebied.
De analyse van de MiNa-Raad spitste zich voornamelijk toe op de kwantitatieve bindende bepalingen die het dwingende kader leveren voor de uitvoering van het RSV. Uit de analyse kan afgeleid worden dat voor sommige afbakeningsprocessen al meer inspanningen werden geleverd dan voor andere. Dat zou bijvoorbeeld wel het geval zijn voor de realisatie van extra bedrijventerreinen, maar niet voor de afbakening van natuurverwevingsgebieden en luchthavengebieden.
Ik geef u enkele opvallende resultaten mee uit het rapport van de MiNa-Raad. De stand van zaken voor de realisatie van de bindende bepalingen is als volgt: de planologische bosuitbreiding is voor minder dan 15 percent gerealiseerd, van de afbakening van het natuurverwevingsgebied is amper 1 percent gerealiseerd en van de luchthavens 0 percent. Het blijkt ook dat de processen in de stedelijke of in de economische sfeer algemeen gesproken verder gevorderd zijn dan de uitvoering van de bindende bepalingen in verband met het buitengebied.
De uitvoering van de bindende bepalingen voor de harde sectoren staat dus verder dan de uitvoering van de bindende bepalingen voor de zachte sectoren. Het wordt dus meer dan dringend tijd dat ook van die bepalingen werk wordt gemaakt en dat het RSV versneld wordt uitgevoerd conform het Vlaamse regeerakkoord.
Mijnheer de minister, bent u bereid om een tandje bij te steken om toch de volledige uitvoering te kunnen bekomen van de bindende bepalingen van het RSV en van de engagementen van het Vlaamse regeerakkoord? Wat is de stand van zaken in verband met het realiseren van de kwantitatieve opties voor de verschillende bestemmingscategorieën van de ruimteboekhouding van het RSV?
Welke belangrijke ontwikkelingen zitten er in de pijplijn om specifiek de bindende bepalingen in verband met de grote eenheden natuur, de grote eenheden natuur in ontwikkeling, de natuurverwevingsgebieden, de bosuitbreidingsgebieden en de afbakening van de luchthavens te realiseren? Het zijn de categorieën waarvoor de MiNa-Raad een serieuze achterstand vaststelt.
Welke afbakeningsprocessen zijn er gepland voor dit jaar? Hebt u voorstellen om het huidige RSV te verlengen indien de kwantitatieve bindende bepalingen niet gehaald worden tegen 2007?
De voorzitter: De heer Daems heeft het woord.
De heer Rudi Daems: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, naar aanleiding van het studierapport van de MiNa-Raad ben ook ik in mijn pen gekropen. Ik vond de titel op zich al heel vreemd:?Analyse van de MiNa-Raad´. Het was voor mij niet duidelijk wat het statuut van het rapport was. Ik heb het even opgezocht en het blijkt te betekenen dat niet alle leden van de MiNa-Raad zich volmondig achter de inhoud scharen. Dat betekent voor mij dat gevoelige zaken worden vermeld. Dat werd bevestigd doordat ook Voka vrij snel na het bekendmaken van het rapport fors reageerde en vertelde dat ook de industrieterreinen een beetje gediscrimineerd werden.
Ik schrok even toen ik in de titel van het persbericht las dat volgens de MiNa-Raad?de uitvoering van het RSV ernstig achterop hinkt?. Direct reageerde de Bond Beter Leefmilieu of BBL door te stellen dat?de uitvoering van het RSV op de sukkel is?. Ondanks een aantal methodologische opmerkingen, blijft de essentie van het rapport van de MiNa-Raad overeind. Methodologisch kan worden opgemerkt dat heel sterk wordt gefocust op de kwantiteit, maar dat zeggen de onderzoekers zelf ook. Ook kan worden opgemerkt dat in de diagrammen geen rekening wordt gehouden met de lopende uitvoeringsprocessen.
De rode draad van de analyse blijft sterk overeind. Het resultaat van 10 jaar uitvoering van het RSV zal niet schitterend zijn. Ondanks het feit dat er een paar positieve uitspringers zijn, zullen vooral de zachte sectoren het minder goed gedaan hebben dan de hardere sectoren, zoals het afbakenen van de industriegebieden en de stedelijke gebieden. Het verschil zal nog groter worden als de lopende afbakeningsprocessen van de stedelijke gebieden mee in rekening zouden worden genomen, want op dat vlak is er wel een en ander aan de gang.
Mijnheer de minister, de heer Martens heeft de cijfers vermeld. Ik zal ze niet herhalen. Ik focus me op de vraag hoe u en de regering omgaan met het feit dat het RSV een decretale basis heeft, werd verankerd in het Milieubeleidsplan 2003-2007 en heel duidelijk en expliciet ook werd verankerd in het regeerakkoord. Het regeerakkoord bevat onder meer de doelstelling om 38.000 hectare bijkomende natuurgebieden en 10.000 hectare bijkomende bosgebieden te realiseren tegen het einde van de planperiode.
Ik heb het advies dat de MiNa-Raad en de SERV gezamenlijk hebben uitgebracht in 2004, ook eens bekeken. Het was een van de laatste beleidsdaden van Kris Peeters als voorzitter van de SERV. Ik vond het advies op een aantal punten erg markant. Naast een uitdrukkelijk pleidooi om meer aandacht te hebben voor de kwalitatieve aspecten van het RSV zoals het meervoudige ruimtegebruik en het grondbeleid, valt in het gezamenlijke advies heel erg op dat expliciet wordt gevraagd om de resterende tijd van de huidige planperiode, tot en met 2007, in de eerste plaats toe te spitsen op de uitvoering van de engagementen van het lopende RSV. De SERV en de MiNa-Raad gaan nog verder en vragen om voorlopig af te zien van het zogenaamde tweede spoor - waar toen ook al sprake van was -, dat opteerde voor evaluatie en bijstelling in de lopende planperiode.
Mijnheer de minister, wat zijn de vooruitzichten voor de uitvoering van het RSV in 2007? Waar zullen we concreet staan met de kwantitatieve doelstellingen van het RSV tegen het einde van de planperiode? Hoeveel van de te halen 38.000 hectare extra natuur, 10.000 hectare extra bosgebied en 750.000 hectare landbouwgebied zal in 2007 gehaald worden?
Mijnheer de minister, wat gaat u doen om een inhaalbeweging in te zetten, gesteld dat u het belang daarvan inziet? In uw antwoord op de vraag om uitleg van de heer De Meyer sprak u over een RSV 1tris, een herziening van dit RSV, om een aantal taakstellingen met betrekking tot wonen, werken, recreatie en missing links aan te passen. Is het niet meer opportuun om dat even terzijde te leggen en te focussen op de uitvoering van de bestaande doelstellingen?
De voorzitter: Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, als ik alle vragen hoor, kan ik een rode draad terugvinden: we willen gaan voor de uitvoering van RSV 1. Dat staat trouwens ook in het regeerakkoord. We willen RSV 1 uitvoeren, vooraleer wordt overgegaan naar een RSV 2.
Het hele proces heeft een lange weg af te leggen, maar over de termijnen wil ik wel een opmerking maken. Ik kan enigszins begrijpen dat de streefdatum belangrijk is. Iedereen heeft er belang bij dat het RSV 1 zo snel mogelijk wordt uitgevoerd en iedereen heeft baat bij een snelle afbakening. Mijnheer de minister, ik hoop echter dat u en mijn collega´s het ermee eens zijn dat een en ander niet ten koste mag gaan van de betrokkenheid van de verschillende belanghebbenden bij dit proces.
De afbakening is een moeilijke en vooral delicate operatie. Ik hoop dat koste wat het kost de inspraakmogelijkheden van gemeenten, provincies en belanghebbenden de basis zijn, blijven en kunnen zijn van het afbakeningsproces. Daar moet blijvend over gewaakt worden.
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, collega´s, ik wil het eerst hebben over het rapport. Ik denk dat het goed is dat we het studiedocument juist duiden. In de inleiding, ondertekend door de heer Hubert David, voorzitter van de MiNa-Raad, staat:?Het studiedocument werd in de raadszitting van 2 februari 2006 als studie aangenomen. Dit statuut houdt in dat het studiedocument in opdracht van de raad tot stand is gekomen. Door een studiedocument vast te stellen, engageren de leden van de raad zich enkel tot kennisname van de aangebrachte elementen, niet tot de onderschrijving van de inhoud daarvan.´
Ik heb een schrijven gericht aan de voorzitter van de MiNa-Raad, om te vragen hoe deze verklaring spoort met het perscommuniqué dat op 3 februari werd verspreid over dit rapport.
Mijnheer de voorzitter, inhoudelijk wil ik in eerste instantie verwijzen naar mijn omstandig antwoord op de vraag om uitleg van de heer De Meyer van 17 november 2005 en naar mijn beleidsbrief, waarin een specifiek hoofdstuk is opgenomen over de uitvoering van het RSV. Daarin staat nauwgezet uitgelegd waar we staan en wat we gaan doen. Wat dat betreft, is er dus weinig nieuws onder de zon.
Alvorens nader in te gaan op de studie van de MiNa-Raad en de vragen dienaangaande te beantwoorden, lijkt het raadzaam om eerst de beschikbare kwantitatieve gegevens te vermelden. De bindende taakstellingen van het RSV nemen de situatie op 1 januari 1994 als referentie. Voor de periode van 1 januari 1994 tot 1 januari 2005 heeft mijn administratie cijfers afgeleid uit de ruimteboekhouding, na het digitaliseren van alle gewestplanwijzigingen, BPA´s en ruimtelijke uitvoeringsplannen op de verschillende niveaus. Deze oefening kon pas gebeuren nadat de capaciteiten en kwaliteiten van het digitaliseringsproces voldoende groot waren om de digitalisering met succes door te voeren.
Ik wil opmerken dat deze cijfers een globaal beeld geven op de ruimteboekhouding tot en met 1 januari 2005 en ze enkel gebaseerd zijn op de definitief goedgekeurde plannen. Er is bijgevolg voor deze cijfers geen rekening houden met de lopende planprocessen. Bij de interpretatie van de cijfers zullen we in de toekomst ook nog een aantal minimale fouten moeten corrigeren.
In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen staat dat alle bijkomende woongelegenheden kunnen worden gerealiseerd binnen het bestaande woongebied. Bijgevolg zou het saldo voor de categorie wonen 0 moeten blijven. We stellen vast dat op 1 januari 2005 het saldo van de woongebieden verminderd is met 280 hectare. Ik wil er uw aandacht op vestigen dat geen rekening wordt gehouden met het herbestemmen van woonuitbreidingsgebieden naar woongebied - wat frequent gebeurt bij de afbakeningsprocessen van de stedelijke gebieden -, omdat deze herbestemmingen gebeuren binnen dezelfde categorie wonen en dus niet zichtbaar zijn op basis van de huidige indeling van de ruimteboekhouding. Twee weken geleden hebben we daarover, naar aanleiding van de interpellatie van mevrouw Dua, vrij lang gedebatteerd.
Voor de recreatiegebieden was in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen een taakstelling van 1000 hectare opgegeven. Het saldo tot 1 januari 2005 bedraagt plus 237 hectare. Dit saldo lijkt op het eerste gezicht het resultaat van een groot aantal bijkomende hectaren van een aantal sectorale BPA´s zonevreemde recreatie en het herbestemmen van een groot aantal recreatiegebieden naar andere harde bestemmingen. Als we dat cijfer kunnen consolideren, blijkt dat er nog marge is voor nieuwe taken op het vlak van recreatie, die we in samenspraak met minister Bourgeois op ons willen nemen.
Voor natuur en bosbouw komen de cijfers neer op een toename van respectievelijk 10.739 hectare en 1410 hectare, wat een eerste invulling aangeeft ten opzichte van de taakstellingen uit het RSV van plus 38.000 en plus 10.000 hectare. De lopende en geplande afbakeningsprocessen voor de natuurlijke en agrarische structuur zullen tijdens de volgende jaren verdere invulling geven aan deze taakstellingen.
Voor landbouw werd gesteld dat 750.000 hectare moet worden afgebakend en werd dus een marge gelaten om 56.000 hectare te herbestemmen naar andere functies. Hiervan is op 1 januari 2005 11.328 hectare effectief herbestemd. De afbakening van de 750.000 hectare landbouwgebieden verloopt via de lopende en geplande afbakeningsprocessen.
Van de taakstelling van 7000 hectare voor bedrijventerreinen, moet 4100 hectare door het Vlaamse Gewest, 1500 hectare door de provincies en 1400 hectare door de gemeenten, via eigen BPA´s of ruimtelijke uitvoeringsplannen, gerealiseerd worden. Door het gewest werd tot 1 januari 2005 circa 2444 hectare bijkomend bestemd. Als we rekening houden met lopende gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen voor poorten en stedelijke gebieden, met het opstarten van heel wat provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen - vooral in de provincies West-Vlaanderen en Limburg - en met de gemeentelijke plannen voor nieuwe bedrijventerreinen, zullen we de taakstelling van 7000 hectare binnen de planperiode halen.
Ik kom dan tot de studie van MiNa-Raad. In de studie zelf staat dat het hier geen volledige evaluatie van het RSV betreft, maar een beperkte procesevaluatie, waarbij de uitvoering van het beleid enkel geëvalueerd wordt op basis van de kwantitatieve bindende bepalingen op Vlaams niveau. De MiNa-Raad heeft enkel een puur kwantitatieve evaluatie gemaakt op basis van een selectie uit de bindende bepalingen van het RSV, die een concrete oppervlaktedoelstelling inhouden of die kwantitatief kunnen worden uitgedrukt. De mate waarin deze taakstellingen effectief gerealiseerd zijn, worden daarna, met oog op de beoogde beleidsevaluatie, uitgedrukt in percentages per bindende bepaling. Dat zorgt voor nogal verrassende percentages.
Kortom, het zijn mathematische cijfergegevens, die noodzakelijkerwijs dienen te worden genuanceerd en geduid, omdat ze een te sterk vereenvoudigd en, wat mij betreft, vertekend beeld geven van de reëel tot op heden geleverde inspanningen en vooral van de effectieve realisaties op het terrein.
Ik stel dan ook vragen bij de doelmatigheid van de gehanteerde methodiek en betreur dat de resultaten op deze manier werden gepresenteerd, al heb ik begrepen dat dat niet in opdracht van de MiNa-Raad zelf is gebeurd.
Een volwaardige beoordeling van een beleidsdocument, wat het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen toch is, vraagt een breder perspectief. In de beleidsbrief proberen we dat steeds te doen op een kwantitatieve en kwalitatieve manier en niet enkel op basis van een cijfermatige toetsing van één onderdeel van het plan, met name de bindende bepalingen die noodzakelijk zijn om de gewenste ruimtelijke structuur te realiseren. De uitwerking van het richtinggevende gedeelte bijvoorbeeld is in de evaluatie gewoon niet opgenomen.
Zoals gesteld, nuanceert de auteur in het studiedocument zelf meermaals de bekomen resultaten. Er wordt in het document immers melding gemaakt van een beperkte procesevaluatie, waarbij expliciet geen rekening gehouden wordt met?de effectieve realisaties op het terrein en het effectieve ruimtegebruik; de doorwerking van de ruimtelijke principes en doelstellingen naar de lagere planniveaus; de resultaten van de structuurplanning op het niveau van provincies en gemeenten en de geleverde inspanningen ten aanzien van het begeleiden en het toetsen van deze planningsprocessen; de ruimtelijke kwaliteit die het RSV tot stand brengt; de afstemming met de beleidsinitiatieven en de wetgeving van de andere beleidsdomeinen en de verdere uitwerking en communicatie over het RSV´.
Bovendien kan het toch niet de bedoeling zijn om het RSV vanaf nu louter op te vatten als een soort actieprogramma dat moet worden uitgevoerd tegen 2007. Tijdens de regeringsonderhandelingen hebben we er heel lang over gepraat. Het RSV is vooral een strategisch beleidsdocument, dat enerzijds bestaat uit een actieprogramma met 2007 als planhorizon, en anderzijds uit een generiek, dus vooral kwalitatief, referentiekader, dat deze planhorizon ver overschrijdt en zal blijven doorwerken in andere initiatieven.
Ik stel vast dat in de eerste jaren na de goedkeuring van het RSV het uitvoeringsproces traag op gang is gekomen. De decreetgever had in 1997 duidelijk de inzetbare knowhow overschat, zowel publiek als privé en zowel op gemeentelijk, provinciaal als gewestelijk niveau. Daarnaast werd de complexiteit van de planprocessen onderschat. Enerzijds moeten we tempo maken, maar anderzijds moeten we ook genoeg oog hebben voor overleg en contact met de stakeholders.
In de tweede helft van de jaren negentig werd een noodzakelijke leerperiode doorlopen. Daarbij heeft men snel vastgesteld dat een goed procesverloop geen exclusieve verantwoordelijkheid is van het Vlaamse ruimtelijkeordeningsbeleid, maar dat we met heel veel betrokken partners worden geconfronteerd, waarvan engagementen gevraagd worden. Na de gesprekken van de voorbije weken, wil ik zeggen dat het politieke moed vergt om in een aantal processen vooruitgang te boeken. Geachte collega´s, die politieke moed om tot resultaten te komen, heb ik de voorbije weken in heel wat gesprekken moeten ontberen.
De laatste jaren is de uitvoering van een aantal plannings- en overlegprocessen in een stroomversnelling geraakt. Ik heb hier al vaak gesproken over het fameuze domino-effect, dat zich voordoet op alle niveaus. Het doet zich voor op gemeentelijk niveau, maar ook een aantal provincies schieten zeer goed op met de afbakening van de kleinstedelijke gebieden, die dan op zich weer de taakstelling?wonen en werken´ vertalen in hun structuurplanning en in ruimtelijke uitvoeringsplannen. U kent mijn adagium: als we de stedelijke en de kleinstedelijke gebieden hebben afgebakend, kennen we het buitengebied, en als we het buitengebied goed kennen, dan kunnen we proberen, het liefst met gezond verstand en rekening houdend met de grote complexiteit van de materie, tot een vergelijk te komen dat van een andere orde is dan het lot dat ooit de groene hoofdstructuur van Vlaanderen beschoren was.
Ter illustratie van het titanenwerk dat zo´n plannings- en overlegproces wel is, verwijs ik naar wat we samen hebben gedaan voor het Economisch Netwerk Albertkanaal. Op dat gebied zitten hier een aantal ervaringsdeskundigen in de zaal. We zijn het erover eens dat dit een belangrijk proces is, dat we tot een goed einde moeten brengen. We zijn hier in september 2003 aan begonnen. In het overlegproces hebben we contacten gehad met bijna alle vertegenwoordigers van de belangrijkste stakeholders op Vlaams niveau, en met de betrokken provinciebesturen, de GOM´s en de NV De Scheepvaart. Daarnaast werden de 25 gemeenten en de maatschappelijke belangengroepen bij dit overleg betrokken.
In april 2004 heeft de vorige Vlaamse Regering het licht op groen gezet voor het globale werkingskader voor het ENA. In grote lijnen werd het advies van de stuurgroep gevolgd, en er werden principes uitgewerkt. Die moeten worden vertaald in een concreet actieprogramma. Dat actieprogramma vergt de opmaak en realisatie van 10 ruimtelijke uitvoeringsplannen voor nieuwe bedrijventerreinen, waarvan er reeds 1 voorlopig is vastgesteld en de 9 andere volop in procedure zijn. Daarnaast vergt het actieprogramma 12 herstructureringsprojecten op bestaande terreinen, 9 inbreidingsinitiatieven op andere bestaande terreinen, 6 infrastructuurprojecten, waarvan een aantal reeds is uitgevoerd, zoals het gewestelijk RUP Lummen dat we vorige week vrijdag hebben goedgekeurd, en een bijkomend onderzoek naar 5 zoekzones.
Om dit concrete actieprogramma op te volgen en te monitoren, werd door de Vlaamse Regering in september 2005 het co?rdinatieplatform C-ENA opgericht, dat het proces als task force volgt. We zijn in september 2003 begonnen met de bespreking van de eerste startnota. In september 2005 is het co?rdinatieplatform volop in werking getreden. Een na een komen de resultaten daarvan nu tot uiting, het genoemde domino-effect. We doen trouwens hetzelfde voor de zachtere sectoren.
Wat betreft het onderscheid tussen de plannen voor de harde en de zachte sectoren, moet ik inderdaad vaststellen dat de plannen inzake de harde sectoren verder zijn gevorderd. Dat is geen toeval; het heeft zijn redenen. Bij de uitvoering van het RSV hebben we een concrete werkmethodiek gebruikt, uitgaande van de stedelijke en kleinstedelijke gebieden en verdergaand met de buitengebieden, die resulteert in een bijna organische evolutie.
We maken intussen ook werk van de afbakening van de natuurlijke en de agrarische structuur. Daarover werd in 2003 een akkoord gesloten in de Vlaamse Regering. Ik herinner u aan de beslissing van de Vlaamse Regering van 17 oktober 2003 om Haspengouw-Voeren en Kust-Polders-Westhoek aan te duiden als pilootregio´s voor een gebiedsgerichte aanpak voor de afbakening van het buitengebied, die in het totaal een opdeling in 15 buitengebieden inhoudt. Op 17 december 2004 heeft de Vlaamse Regering beslist deze aanpak van de buitengebieden ook door te trekken tot alle andere buitengebieden. Daar hebben we dan ook een timing voor opgesteld.
Ik wijs erop dat de MiNa-Raad enkel rekening heeft gehouden met de plannen waarvan het plannings- en overlegproces volledig voltooid is en het RUP bovendien definitief is goedgekeurd v??r eind 2005. Het MiNa-rapport merkt trouwens in de bijlagen zelf op dat er een positiever beeld ontstaat wanneer er rekening wordt gehouden met de lopende planprocessen. Ik zet dat zo dadelijk concreter uiteen.
De uitkomst van de meeste processen kent een brede waaier van engagementen van de verschillende actoren. Dat is tenslotte de meerwaarde van die processen. Soms moet er dus, vooraleer een RUP wordt opgemaakt, nogal wat voorbereidend werk gebeuren. Zo moeten er streefbeeldstudies worden opgemaakt, plan-MER´s en project-MER´s. Een aantal RUP´s kunnen we dus intern wel al voorbereiden, maar kunnen we nog niet operationeel maken of aan de regering voorleggen omdat het MER niet klaar is.
Een voorbeeld daarvan is het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de bouw van de tweede spoortunnel onder de Schelde. We zijn daar eigenlijk mee klaar, maar aangezien het MER nog niet conform is verklaard ingevolge een betwisting van de natuurcompensaties, kan het nog niet operationeel worden gemaakt. De natuurcompensaties moeten immers ruimtelijk vertaald worden, en moeten dus ook via het gewestelijke RUP hard worden gemaakt. Dat is de dialectiek der dingen.
Ook ik fronste de wenkbrauwen bij het lezen van de krantenartikels. Ik verwachtte onmiddellijk daarop, op woensdagmiddag, een actuele vraag daarover. We zijn dus meteen aan het werk gegaan. Ik prijs me gelukkig dat ik tot de eerste generatie behoor die moderne wiskunde heeft gestudeerd, want dat heeft me erg geholpen om de gegevens en de methodiek te begrijpen.
69,5 percent van het VEN is afgebakend. De afbakening van het VEN via het natuurdecreet wordt als een eerste reeks afbakeningen beschouwd. Daar hebben nogal wat mensen aan meegewerkt. Dit betekent dat 84.971 hectare VEN-gebied is afgebakend, grotendeels natuurgebieden waarover een consensus bestaat. In een tweede lichting is 1837 hectare VEN-gebied aangeduid in gewestelijke RUP´s. Dat zijn bijkomende gebieden. Samen vormen ze 69,5 percent van de 125.000 hectare VEN-gebied dat voorop wordt gesteld. De overige bijkomende gebieden zullen worden afgebakend in de lopende en geplande processen van agrarische en natuurlijke structuur.
Slechts 5,5 percent van het agrarisch gebied is afgebakend. Volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen moet 750.000 hectare landbouwgebied worden afgebakend. We hebben heel lang gepraat over hoe dat moet gebeuren, en of het nodig was alle gewestplannen opnieuw te tekenen. Uiteindelijk is vorig jaar het voorstel aanvaard een aantal landbouwgebieden gewoon te bevestigen. Dat liet een veel consistentere methodologie toe.
Het afbakeningsproces van de natuurlijke en agrarische structuur van Haspengouw-Voeren is afgerond. Het werd op 2 december 2005 goedgekeurd. Het gaat om 41.000 hectare of 5,5 percent van de 750.000 hectare. Deze gegevens doen echter oneer aan wat in werkelijkheid op het terrein gebeurt en van heel veel mensen bij Natuur en Landbouw nogal wat inspanningen en kopzorgen vraagt.
13 percent van de bosuitbreiding en 0,6 percent van het natuurverwevingsgebied is afgebakend. Ook hier is de beperkte realisatie gerelateerd aan het feit dat binnen het afbakeningsproces van de natuurlijke en agrarische structuur enkel de processen Haspengouw-Voeren en Kust-Polders-Westhoek zijn afgerond. Vergeleken met de vooropgestelde norm levert dat inderdaad het resultaat van 0,6 percent op, maar ik zal nog kwantitatieve gegevens verstrekken over wat er binnenkort wordt gerealiseerd.
Het wordt nog boeiender als we praten over de afbakening van de stedelijke gebieden. Daarvan is 30,8 percent afgebakend. Als we het goed begrijpen, wordt daarbij rekening gehouden met de vier definitief goedgekeurde gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen van Aalst, Turnhout, Gent en Kortrijk. 4 van de 13 is 30,8 percent. De afbakenings- en overlegprocessen van Antwerpen, Brugge, Mechelen, Oostende, Roeselare en Sint-Niklaas zijn op dit ogenblik afgerond. Die worden nu omgezet in RUP´s door de administratie. In principe kunnen ze goedgekeurd worden voor eind 2007, het einde van de planperiode.
Waar we nog mee achter blijven, is het afbakeningsproces van de Vlaamse Rand rond Brussel. Ook hierover hebben we in de commissie al gedebatteerd, naar aanleiding van vragen van de heer Demesmaeker. We zijn geen vragende partij om dit proces voort te zetten zoals het vandaag is voorzien.
De stedelijke afbakeningen van de cluster Hasselt-Genk en van Leuven zijn tijdelijk opgeschort bij gebrek aan een consensus en aan politieke moed. We proberen het overleg echter opnieuw op te starten. Daartoe hebben we opnieuw gesprekken aangeknoopt met de belangrijkste stakeholders om hen ervan te overtuigen dat ze er alle belang bij hebben mee te werken aan deze processen. Op een bepaald moment dreigde ook de afbakening van Gent te verzanden. Daar zijn we er echter in geslaagd een consensus te bereiken tussen de stad en de gemeenten en hebben we iedereen kunnen overtuigen van de meerwaarde van de stedelijke afbakening. Intussen is Gent goedgekeurd.
4 op 13 is 30,8 percent, maar gezien alles wat nog lopende is en rekening houdend met het feit dat alle planningsprocessen opgestart zijn, mogen we stellen dat ook hiermee de waarheid geweld wordt aangedaan. Als er geen politieke medewerking komt van op het terrein, zal ik bovendien niet bij machte zijn deze processen af te ronden.
37,5 percent van de zeehavens is afgebakend. Ook hier vraagt het enige berekening om de percentages te begrijpen. In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen is vastgelegd dat de zeehavens van Gent, Antwerpen, Oostende en Zeebrugge moeten worden afgebakend. Voor Zeebrugge is het strategisch plan afgerond. Momenteel wordt het RUP-programma voorbereid. Voor Antwerpen is voor de rechteroever begin van deze maand de plan-MER opgestart. Als dat over tien tot twaalf maanden afgerond is, kunnen we het RUP voorbereiden.
Voor de zeehaven van Oostende is het programma voor het RUP opgenomen in het strategisch plan. Het afbakeningsproces van de Gentse Kanaalzone is afgerond, en het RUP is definitief goedgekeurd. De Waaslandhaven wordt door de MiNa-Raad beschouwd als de helft van de afbakening van het strategisch plan van de haven van Antwerpen. Samen met Zeebrugge wordt dat beschouwd als anderhalf afbakeningsproces. 1,5 van de 4 is 37,5 percent. Er zijn echter enorme inspanningen geleverd, onder andere door de diensten van minister Peeters, om de nodige MER´s aan te leveren. Ook hier wordt dus afbreuk gedaan aan de realiteit op het terrein.
Van de afbakening van luchthavens is 0 percent gerealiseerd. Het gaat om de luchthavens van Zaventem, Deurne en Oostende. Zaventem maakt op dit ogenblik het voorwerp uit van een multidisciplinaire aanpak onder leiding van de minister-president, die vorm krijgt in het START- project. Daarover worden in de loop van de komende weken belangrijke beslissingen genomen. Vrijdag voor acht dagen hebben we het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de noordelijke ontsluiting van de luchthaven, met vooral aandacht voor de spoorontsluiting, goedgekeurd.
Voor de luchthaven van Deurne wachten we op het uitklaren van de discussie over de verlenging van de startbaan en de Krijgsbaan. Ook hiervoor is begonnen met een MER, dat bijna klaar is. Daarna kunnen we het RUP, dat intussen wordt voorbereid, uitwerken. De luchthaven van Oostende is opgenomen in het plan van de afbakening van het stedelijk gebied waaraan volop wordt gewerkt en dat in de eindfase zit. Ook hier moet het cijfer van 0 percent dus enigszins gerelativeerd worden.
33,3 percent van de logistieke parken is afgebakend. Ook dat vraagt enige duiding. Als we het goed begrijpen, wordt in het MiNa-rapport gesteld dat twee van de zes logistieke parken zijn afgebakend. Dat is één op de drie, en dus 33,3 percent. We denken dat het gaat om het multimodaal logistiek park van Beveren-Verrebroek in de Waaslandhaven, dat effectief is afgebakend. Voor de Gentse Kanaalzone is tijdens het planningsproces besloten dat een logistiek park niet nodig is, en dat er dus geen gebied moet worden afgebakend. Dat wordt gequoteerd als één, zodat men in het totaal aan twee op de zes komt.
De overige logistieke parken vormen een onderdeel van de nog lopende planningsprocessen in het zeehavengebied op Antwerpen-RO, het zeehavengebied van Zeebrugge, het luchthaven- en zeehavengebied van Oostende en het luchthavengebied van Zaventem. Het spreekt voor zichzelf dat logistieke parken in havengebieden meegenomen worden in de strategische afbakening van de havens en in de RUP´s die daarvoor worden gemaakt.
57 percent van bedrijventerreinen is afgebakend. Ook hier klokt de MiNa-Raad af op het jaar 2005. Voor wie kijkt naar de beslissingen die de Vlaamse Regering de voorbije weken en maanden heeft genomen, en naar wat er nu wordt aangekondigd, is het duidelijk dat we snel werken. De MiNa-Raad en Voka hadden gelijk: 57 percent ligt in het midden van het bed. We voeren consequent de doelstelling uit.
Samenvattend moet ik vaststellen dat het MiNa-rapport ervoor gekozen heeft om de uitvoering van het RSV op een louter mathematische, boekhoudkundige wijze te benaderen. Hiermee wordt voorbijgegaan aan de visiewaarde en het dynamische en procesmatige karakter van het RSV, waarbij de administratie Ruimtelijke Planning dezer dagen echt titanenwerk verricht. U kunt de dagorde van de Vlaamse Regering bekijken: er gaat bijna geen week voorbij of een of ander planningsproces wordt opgestart of afgerond in een of andere fase.
We hebben geprobeerd een en ander in een grafiek om te zetten. Als we de grafiek in het studiedocument van de MiNa-Raad bekijken, schrikken we wel. Daar staat enkel het donkergroene hart ingekleurd. De MiNa-Raad zegt zelf dat dit moet worden bijgestuurd, en dan komen we tot het lichtgroene hart. Wanneer we zelf optellen welke planningsprocessen vandaag op een of andere manier lopende zijn, krijgen we een compleet ander zicht op de uitvoering van het RSV en de stand van zaken anno 2006. Ik toon het diagram waarbij we zien dat grosso modo tussen 75 en 80 percent van de processen vandaag is opgestart, lopende is of in de uitvoeringsfase zit.
We hebben deze grafiek verfijnd: het groene hart is wat in de MiNa-studie staat, het lichtgroene toont de bijstelling van de MiNa-studie, het lichtblauwe toont de afgeronde planprocessen in 2006 en het donkerblauwe toont de planprocessen die nog doorlopen in 2006 en die afgerond zullen worden in 2007. Ook hier zien we heel duidelijk de voortschrijdende dynamiek in de uitwerking van het RSV.
Zo kom ik tot de tweede vraag van mevrouw Schauvliege, namelijk of het RSV 1 eerst volledig moet worden uitgevoerd vooraleer er sprake kan zijn van een RSV 2. Deze vraag is analoog aan de vierde vraag van de heer Martens. Een van de conclusies van de onderzoekster van de MiNa-studie is dat de uitvoering van het RSV onverminderd moet worden voortgezet. Ikzelf en ook de hele Vlaamse Regering en heel het Vlaams Parlement beamen deze stelling volmondig, tenzij ik me vergis. Samen met mijn administratie stel ik alles in het werk om de lopende processen zo goed en zo snel mogelijk af te werken. Dit doet geen afbreuk aan het feit dat in functie van een gedragen resultaat het nodig is dat er enorm veel overleg is met de partnerbesturen, vooral op provinciaal en lokaal vlak, en met de betrokken actoren in al deze planningsprocessen. In een havengebied bijvoorbeeld wordt niet alleen gepraat met het havenbedrijf, maar ook met de natuur- en milieusector, de landbouwsector, de ondernemingswereld en moeten multimodale ontsluitingscapaciteiten worden gerealiseerd.
Mocht u er nog aan twijfelen: dit zijn geen gemakkelijke processen.
Over het inzetten op de verdere uitvoering van het RSV mag geen enkele twijfel bestaan. Tijdens de regeringsonderhandelingen hebben we trouwens al gezegd dat de eerste prioriteit het inzetten op de huidige processen, en waar mogelijk het versterken ervan, is. Vanzelfsprekend is het nodig dat we het vervolgverhaal niet uit het oog verliezen, want dan zouden we het fundament van de ruimtelijke planning negeren en afsluiten. Het is met andere woorden inherent aan de methodiek van de structuurplanning dat er voortdurend op twee sporen gewerkt wordt: het spoor van de beleidsvoorbereiding en dat van de beleidsuitvoering. Het is onze verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat deze inzet binnen het juiste evenwicht wordt gerealiseerd. Dat moeten we samen met het afdelingshoofd van de administratie Ruimtelijke Planning bewaken.
In die optiek wil ik, met het oog op het naderen van de planhorizon in 2007, de komende jaren een toenemende inzet op zowel het vlak van beleidsuitvoering als het vlak van beleidsvoorbereiding garanderen. We zullen alle planprocessen voor de grote ruimteclaims opstarten voor het eind van 2007. Al deze processen zullen worden gefinaliseerd in 2008-2009. Het is politiek realistisch om te beseffen dat we de volgende maanden naar een vertraging gaan in de uitvoering van een aantal processen omwille van de bekende?festiviteiten´ die in oktober gepland zijn.
We zetten dus in op de huidige doelstelling en maken tegelijkertijd, en vanzelfsprekend binnen de juiste proporties, werk van beleidsvoorbereiding.
Mevrouw Schauvliege, u vroeg of ik na het MiNa-rapport een partiële herziening van het RSV zal voorbereiden in 2007, gebaseerd op de huidige sectorale prognoses en taakstellingen. Terzake heb ik in het najaar van 2005 beslist om dit denkwerk inzake de evaluatie en de herziening aan te pakken via twee sporen. Ze werden trouwens opgenomen in mijn beleidsbrief die we hier uitvoerig hebben besproken. Het kortetermijnspoor is onze opdracht voor de komende maanden. We gaan er ten volle voor. Ik denk dat het daarnaast mogelijk is om in een partiële herziening van het huidige RSV te voorzien. Zoals die nu wordt uitgewerkt, samen met de WES-studie, denken we aan een planhorizon voor de tweede bijsturing in 2012. Het betreft een aantal taakstellingen en nodige actualisaties. Ook hierover heb ik naar aanleiding van een aantal vragen en interpellaties uitvoerige uitleg verschaft in de commissie.
In de periode tot 2012 kunnen we de tijd nemen voor een grondige voorbereiding. Die moet niet tegen morgen klaar zijn. We kunnen de komende vijf à zes jaar werken aan de voorbereiding van een meer fundamentele en integrale herziening van het RSV. We willen deze tussenperiode vooral benutten om het analytisch arsenaal dat nodig is voor structuurplanning, uit te breiden. Een van de meest essentiële elementen die nog ontbreken, is een goede en vooral een wetenschappelijke onderbouwde ruimtemonitor die toelaat om met kennis van zaken en vooral met exacte digitale gegevens vast te stellen hoe de ruimte in Vlaanderen effectief wordt gebruikt en niet alleen hoe de ruimte officieel is bestemd. Tussen beide ligt immers een grote kloof, denken we maar aan de vele kantoren en kleine bedrijven die in woongebied liggen en in de ruimtebalans worden meegeteld als woongebied terwijl er amper sprake is van woonomgevingen.
We willen een hele lijst hiaten in kennis opvullen. Zo is het bijvoorbeeld heel belangrijk voor ons beleidskader voor de?stedelijke netwerken´ dat het hele verhaal van de afbakeningslijn wordt herbekeken. Er bestaat tot op heden nog steeds drempelvrees bij een aantal burgemeesters. In deze commissie kunnen we nochtans perfect inschatten wat de bedoeling is van de afbakeningslijn. We moeten daaraan werken.
Na deze oefening kan worden gewerkt aan de integratie van al deze elementen in een soort startnota die uiteindelijk moet leiden tot een voorbereiding van een RSV 2, een RSV met als planhorizon 2020, conform de afspraken die we hebben gemaakt tijdens de Europese ministerraad. Het zou onvergeeflijk zijn als we niet tijdig en krachtig een voldoende voorbereiding maken van deze planperiode en vooral van de integratie van de visie op stedelijke netwerken en van een meer integrale Europese visie.
Mevrouw Schauvliege, mijnheer Daems, u pleit voor een versnelde uitvoering van de bindende bepalingen. Het spreekt vanzelf dat dit absoluut een prioriteit is. Er werd gevraagd of ik meer middelen en mensen kan inzetten. Ik verwijs naar het debat dat we ten gronde hebben gevoerd naar aanleiding van het zogenaamde Zomerakkoord van juni 2002. In dat akkoord werd beslist dat we echt voor de afbakening van de agrarische en natuurlijke structuren zouden gaan, net als voor de versnelling van de stedelijke afbakening. We kregen toen het fiat om twintig bijkomende personeelsleden aan te werven. Het goede nieuws is dat we er in het begin van dit jaar in geslaagd zijn om de laatste vier vacatures effectief in te vullen. Er is immers een schrijnend gebrek aan competente mensen om deze moeilijke opdracht uit te voeren. Natuurlijk moet ook rekening worden gehouden met een aantal detacheringen en verloven. Zo zijn er gelukkig een aantal mensen van ARP die met loopbaanonderbreking zijn om te studeren en te doctoreren aan de universiteit. Op die manier wordt er een stuk competentie en ervaring uit ARP binnengebracht in de universiteiten dat later kan worden doorgegeven aan nieuw opgeleide mensen. Stilaan wordt de vicieuze cirkel doorbroken en zal er voldoende mankracht - met respect voor de dames - zijn op het terrein om de opdracht uit te voeren.
Zeker in het begin van het proces, eind jaren 90 en ook nog in 2000, hebben we een vertraging in de uitvoering opgelopen. We hebben leergeld betaald. De opstartfase is ondertussen volledig voorbij. We zijn maximaal met alle planningsprocessen bezig en moeten nu zorgen voor een zo effectief mogelijke invulling ervan.
Het kunstmatig inkorten van de doorlooptermijn van planningsprocessen staat naar mijn idee haaks op de nood aan overleg en inspraak. Ook mevrouw Rombouts heeft daarop gewezen. Ik vrees dat het niet zal lukken om de termijn in te korten. Ik stel zelfs vast dat in sommige planningsprocessen wordt gepleit voor uitstel en meer tijd. Daardoor kan de uitvoering in de praktijk, conform de MiNa-Raad, nooit op deze wijze worden gerealiseerd. Tegen eind 2007 zullen alle processen opgestart zijn en in 2009 zullen we daarmee wellicht klaar zijn.
Mevrouw Schauvliege, mijnheer Martens, u pleit ook voor het bewerkstelligen van een versnelde uitvoering van de bindende bepalingen van het RSV, meer specifiek wat betreft de bosgebieden, de agrarische gebieden, de natuurverwevingsgebieden en de luchthavens. We zijn daar wel degelijk mee bezig. Ik heb al verwezen naar de planningsprocessen voor de havenclusters.
Mijnheer Daems, u vroeg naar de concrete vooruitzichten voor de uitvoering van het RSV in 2007. Ik denk dat we het engagement met betrekking tot de bindende bepalingen voor wat betreft bosgebied, agrarisch gebied en natuurverwevingsgebied kunnen halen op voorwaarde dat we de methodologie van 2003, die werd bestendigd in 2004, aanhouden. Er mag op dat vlak geen kink in de kabel komen. De stakeholders op het terrein moeten bereid zijn om de planning te volgen.
U weet dat we een heel strakke timing hebben afgesproken. Vandaar dat ik de fameuze 0,6 percent en 13 percent wil relativeren. Alles is gebaseerd op de 41.000 hectare die in het eerste proces werd afgebakend. We ronden de volgende drie weken het tweede proces volledig af. Het gaat om het buitengebied Kust-Polders-Westhoek, waarbij we ongeveer 77.000 hectare agrarisch gebied zullen herbevestigen. Daartoe werden voldoende afspraken gemaakt voor de uitbreiding van bos- en natuurgebieden.
Ondertussen zijn we ook klaar met het opstarten van de andere processen. Voor de lopende processen in de regio´s Hageland, Neteland en Veldgebied Brugge-Meetjesland, zal de Vlaamse Regering wellicht tegen de zomer een beslissing kunnen nemen inzake de herbevestiging van 114.000 hectare agrarisch gebied. U kunt de som maken: 41.000 plus 77.000, plus 114.000 komt neer op een enorme sprong voorwaarts.
De processen voor de Limburgse Kempen en Maasland, Noorderkempen, Schelde-Dender en de Leiestreek worden momenteel opgestart. Dit jaar wordt eveneens gestart met de voorbereidingen van de laatste processen zodat het overleg met gemeenten van start kan gaan na de installatie van de nieuwe gemeentebesturen. We zullen dus wachten tot het voorjaar van 2007. Het betreft de regio´s Zenne-Dijle-Pajottenland, Klein-Brabant/Antwerpse gordel, het Waasland en de Vlaamse Ardennen. We bereiden de vier laatste deelgebieden voor en we starten het gemeentelijk overleg na de gemeenteraadsverkiezingen.
Dit betekent dat de processen in 2009 voor alle buitengebiedregio´s afgerond zullen zijn indien alles verloopt zoals vooropgesteld.
Voor wat de stedelijke gebieden betreft, ben ik duidelijk geweest. Vier zijn er al klaar en voor negen werden de nodige stappen ondernomen. Het debat met betrekking tot Sint-Niklaas werd opgestart, ook op IKW-niveau. Het kan waarschijnlijk tussen het krokusreces en het paasreces worden afgerond en aan de regering worden voorgelegd. In Mechelen is er een probleem met de taakstelling. Alles was klaar, maar er is een nieuwe discussie ontstaan. Voor Antwerpen is het proces afgerond. Het wordt omgezet in uitvoeringsplannen. Het proces van Brugge is zeer vergevorderd. Oostende en Roeselare kunnen ook definitief worden vastgesteld. Het is een cascade aan uitvoeringen.
Met betrekking tot het stedelijk afbakeningsgebied van Leuven vond maandag een overlegvergadering plaats met de administratie, het kabinet, de stad Leuven en de provincie Vlaams-Brabant om te bekijken hoe we het proces opnieuw op gang kunnen krijgen en hoe we vertrouwen kunnen creëren. Hetzelfde zal gebeuren voor Hasselt-Genk. Veertien dagen geleden had ik nog een gesprek met de burgemeester van Hasselt om te bekijken of er bereidheid is om er de komende weken en maanden aan te werken.
U zult het me niet kwalijk nemen dat ik het antwoord op deze vragen afrond door te stellen dat we met de beschikbare mensen en middelen de uitvoering van het RSV op volle kruissnelheid gekregen hebben. Alle puzzelstukjes moeten nog in elkaar vallen om het geheel te zien. We blijven een partiële herziening voorbereiden en we bereiden ons voor op lange termijn, want het zou onverantwoord zijn om dat niet te doen.
De voorzitter: Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Joke Schauvliege: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor deze uitvoerige toelichting. Als ik uw conclusie goed heb begrepen, stelt u dat de verkennende studie van de MiNa-Raad - als we die benaming al mogen gebruiken in verband met deze studie - moet worden genuanceerd.
U stelt dat de studie van de MiNa-Raad - als ik dat zo mag zeggen - niet helemaal correct is. De problematiek wordt in een mathematisch keurslijf gedwongen. U houdt in uw antwoord rekening met processen in evolutie. Het is natuurlijk onduidelijk wanneer die ten einde lopen. Het is toch de verdienste van de studie van de MiNa-Raad aan te tonen dat we de eerste jaren leergeld hebben betaald. Alles is dan wat trager verlopen, en u hebt dat ook toegegeven. Ik vind het een goede zaak dat de nieuwe Vlaamse Regering dat ook heeft ingezien en erkend. In het regeerakkoord staat expliciet dat we er versneld werk van willen maken. De afgelopen twee jaar is dat ook gelukt. Er is een tandje bijgestoken en CD&V is blij dat ze in de Vlaamse Regering daartoe heeft kunnen bijdragen.
Wat de gedeeltelijke herziening betreft; wil ik toch waarschuwen. U zegt dat u het soms moeilijk hebt om de provinciale besturen en de lokale besturen ervan te overtuigen om de processen verder te zetten en een aantal knopen door te hakken. Het zou niet goed zijn om voortdurend de indruk te wekken dat er in 2007 zeker een partiële herziening komt en er bijvoorbeeld afbakeningslijnen zouden kunnen worden gewijzigd. Dat laatste zou die besturen het signaal geven dat ze beter de kat uit de boom kijken. Het signaal moet worden gegeven dat we allemaal samen streven naar de uitvoering van de bindende bepalingen en de ruimteboekhouding van het eerste RSV.
Ik ben tevreden dat u opnieuw stelt dat het belangrijk is om over voldoende cijfermateriaal te beschikken om de juiste beleidskeuzen te kunnen maken. Meten is weten. We moeten het eerste RSV evalueren, maar er is nood aan bijkomende informatie vooraleer dat kan en eventueel kan worden beslist of en hoe de partiële herziening van het RSV er komt.
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Ik dank de minister voor zijn uitvoerig antwoord. Ter verdediging van de MiNa-Raad wil ik eraan herinneren dat uit het voorwoord van de studie blijkt dat de studie er is gekomen in opdracht van de instelling. Het is best mogelijk dat die opdracht is gegeven door de meerderheid van de Raad, zonder de instemming van het Voka. Het reglement bepaalt dat de Raad niet is gebonden door de inhoud van een dergelijke studie.
Wat de inhoud van de studie betreft, maakt de auteur van de studie duidelijk dat het eerder om een productevaluatie dan om een procesevaluatie gaat. Misschien is een procesevaluatie veel leerrijker voor de werking naar de toekomst toe. Een productevaluatie betekent dat men eerder heeft gekeken naar de output van de planningsprocessen dan naar de outcome - naar wat er op het terrein gebeurt, hoe de stakeholders elkaar vinden en welke maatschappelijke processen door het RSV op gang zijn getrokken.
Dat gezegd zijnde, lijkt het me zinvol om de output, de kwantitatieve resultaten, te evalueren. Eigenlijk is dat niet de taak van een maatschappelijk adviesorgaan dat ex ante een beleidsevaluatie van voorontwerpen en ontwerpen van decreten en ruimtelijke structuurplannen maakt. Nagaan wat er in de praktijk is gerealiseerd, lijkt me een taak van de administratie. In het decreet houdende algemene bepalingen inzake het milieubeleid is bepaald dat op geregelde tijdstippen een milieubeleidsplan moet worden opgemaakt, alsook jaarlijkse milieu- en natuurrapporten waarin de stand van zaken wordt weergegeven. Periodiek moeten er ook beleidsevaluatierapporten worden opgesteld die moeten toestaan de outcome te analyseren en dus aan procesevaluatie te doen.
In de beleidsbrief stelt de minister zo´n instrument voor: de ruimtemonitor. Op dat vlak kunnen we ons inspireren aan wat er op het vlak van het milieubeleid gebeurt. Het zou goed zijn als de administratie jaarlijks zo´n rapport zou afleveren. Dan moeten we niet terugvallen op rapporten van de MiNa-Raad. Die instelling kan de rapporten van de administratie wel becommentariëren, maar het afleveren van de rapporten moet de administratie doen.
Wat de doelstellingen betreft, heb ik begrepen dat er veel leergeld is betaald. Ik denk dat we er in 2006 niet zullen in slagen om de helft van wat we inzake het RSV wilden realiseren ook daadwerkelijk te verwezenlijken. We slagen dus in 2006 misschien niet. Als we evenwel zien wat er tegen 2009 op stapel staat, dan halen we tegen dan misschien wel een grote onderscheiding. Dat is een argument om niet alles te zetten op een nieuw ruimtelijk structuurplan, maar om prioriteit te geven aan de uitvoering van het huidige - zelfs als we dan de tijdshorizon wat moeten opschuiven. In elk geval ben ik ge?nteresseerd om de cijfers te kennen: welke planningsprocessen zullen welke hectares voor welke bestemmingen opleveren, en binnen welk tijdsbestek zullen de planningsprocessen afgewerkt zijn? Indien mogelijk zou ik graag de achterliggende gegevens kennen.
Onze fractie zal de realisatie van de doelstellingen op de voet blijven volgen.
De voorzitter: De heer Daems heeft het woord.
De heer Rudi Daems: Mijnheer de minister, ik vind het positief dat u bevestigt - nogmaals, zult u zeggen - dat u voluit gaat voor de realisatie van de bindende bepalingen. U maakt zich zelfs sterk dat alle processen voor het einde van de planperiode opgestart zullen zijn. Ik hoop dat en zou graag een afspraak vastleggen om in 2007 de balans te maken. Misschien moet die balans gemaakt worden door de administratie Ruimtelijke Ordening zelf in plaats van door de MiNa-Raad.
Mijnheer de minister, ik vind wel dat u behoorlijk scherp bent voor het rapport van de MiNa-Raad. Ik denk dat zowel u als de MiNa-Raad zelf een aantal methodologische opmerkingen maken. Er werd in elk geval zeer expliciet gezegd wat het opzet van de studie is. Ik heb niet veel zaken gehoord die in tegenstrijd zijn met de baseline van het rapport.
Ik wil even inzoomen op de natuurlijke en de agrarische structuur. Mijnheer de minister, ik denk dat u niet kunt ontkennen dat een belangrijke vertraging werd opgelopen en dat ook in de toekomst nog vertraging zal worden opgelopen. Ik heb geluisterd naar de timing die u vooropstelt voor een aantal RUP´s voor het buitengebied. Als ik die timing vergelijk met de timing uit uw antwoord op de vraag om uitleg van de heer De Meyer, zie ik dat op enkele maanden tijd extra vertraging werd opgelopen. U verwijst, terecht denk ik, naar de gemeenteraadsverkiezingen, die opnieuw spaken in de wielen zullen steken. Ik hou mijn hart vast voor de realisatie van de afbakeningsprocessen voor de gele en de groene structuur.
Mijnheer de minister, ik vraag me af of - als deze processen afgerond zijn - we de doelstellingen voor de natuurlijke structuur en de bosgebieden gehaald zullen hebben. U hebt zelf gezegd dat het eerste opzet erin bestaat om, zoals er een VEN fase 1 was, een GAS fase 1 op te stellen, een eerste fase van de gewenste agrarische structuur. Hierdoor zal de statistiek in positieve zin veranderen. We zullen heel wat landbouwgebieden bevestigen, wat ik geen probleem vind. Ik vraag me wel af of na de realisatie van de 16 groen-gele RUP´s de in de bindende bepalingen vooropgestelde doelstelling zal worden gehaald.
Mijnheer de minister, u hebt ook verwezen naar het politieke incident in 2002. Het Zomerakkoord heeft ervoor gezorgd dat een versnelling hoger werd geschakeld en een administratieoverstijgende werkgroep aan de slag ging. Ik twijfel er niet aan dat die mensen hard werken, maar ik vraag me toch af of dit kleinere incident ook geen aanleiding moet zijn om naar een hogere versnelling te schakelen, om tegen eind 2007 een aantal doelstellingen te halen.
Mijnheer de minister, ik betreur dat u principieel vasthoudt aan het tweede spoor. Ook bij de andere fracties hoor ik kritische geluiden. Ik wil uitdrukkelijk pleiten om er voorlopig van af te zien, al was het maar om de verwachtingen bij de lokale en de provinciale besturen te ontkrachten. Ik wil vragen om zoveel mogelijk planprocessen op te starten en doelstellingen van het huidige RSV 1 te realiseren.
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, in mijn inleiding heb ik duidelijk gesteld dat ik niet zozeer moeite heb met het studiedocument, maar wel met de vertaling ervan in het persbericht. Dat is volgens mij absoluut niet in overeenstemming met het studierapport zelf, waarin de voorzitter van de MiNa-Raad omschrijft wat de waarde van het rapport is.
In de kranten werd de kop geplaatst dat de uitvoering van het RSV achterop hinkt. Ik heb geprobeerd om aan te tonen dat we, met de middelen en de mensen waarover we beschikken en met de aanwezige bereidheid van de stakeholders om mee te gaan, het maximale uitvoeren.
Wie met de auto in een bocht sneller gaat rijden, vliegt er onverbiddelijk uit. Ik ben niet van plan om het dossier van de groene hoofdstructuur van de jaren negentig te herhalen. Als toen het proces anders was aangepakt, had ik niet de opdracht die ik nu vervul.
Ik wil de natuurlijke en de agrarische structuur enkel afbakenen in consensus met de maatschappelijke stakeholders. Mijnheer Daems, als u zegt dat er na het VEN fase 1 een GAS fase 1 komt, doet u opnieuw de waarheid geweld aan. Uit die ene afbakening volgt logischerwijs de planning voor de afbakening van bijkomende bos- en natuurgebieden.
Mijnheer Daems, ik wil ook wijzen op de soms bijna onmogelijke inspanningen die we leveren om, in het kader van de afbakening van de stedelijke gebieden, stadsbossen te plannen. Ik moet u niet uitleggen op welke maatschappelijke weerstand die plannen dikwijls stuiten. Het is dus niet evident om deze plannen nadien ook voorbij de Raad van State te loodsen.
Ik ken de milieurapportering. Ik denk dat we in de beleidsbrief - en als dat voor verbetering vatbaar is, willen we daar zeker op ingaan - jaarlijks een zeer uitgebreide weging geven van de stand van zaken, met prognoses over wat we doen en zullen doen. Ik zie niet in wat ik nog meer kan doen, tenzij u mij vraagt om vooraf te zeggen hoeveel hectare een planningsproces zal opleveren. Ik weet hoe moeilijk planningsprocessen zijn. Als we dat doen, wordt het failliet van het planningsproces bij voorbaat ingeschreven. Dat kan ik u verzekeren.
Ik kan alleen maar zeggen dat ook de vorige regering haar verantwoordelijkheid heeft genomen. In eerste instantie hebben we nogal wat branden geblust. In verscheidene sectoren was er een schrijnend tekort. We moesten daarop een antwoord bieden. We hebben dat gedaan via een hele resem gewestplanwijzigingen voor mei 2000. Die informatie is beschikbaar. Van daaruit zijn we verder gegaan. We hebben het moeilijke debat gevoerd over de wijze waarop de afbakening van de natuurlijke en agrarische structuur moet worden aangepakt. In 2002 hebben we het Zomerakkoord afgesloten. In 2003 is er een consensus gevolgd over de methodologie. In 2004 hebben we die bevestigd. Ik hoop nu vooral dat de actoren op het terrein niet afhaken en dat ze ook hun verantwoordelijkheid opnemen om het dossier met succes af te werken. U weet net zo goed als ik over wie ik het hier heb.
Het rapport van de MiNa-Raad geeft inderdaad een - vooral mathematische en kwantitatieve - productevaluatie. Ik heb furieus gereageerd omdat ik het werk van nogal wat mensen van mijn administratie, maar ook van de gemeenten en provincies, wilde verdedigen. Ik wijs ook nog naar het overleg met de andere administraties en de inspanningen die we vandaag vragen van de MER-cel. We zijn in een?de-kip-en-het-ei´-situatie terechtgekomen. In een aantal processen kunnen we sneller werken dan het opstarten en finaliseren van plan-MER´s en project-MER´s kan gebeuren. In sommige gevallen moeten we echt afremmen en multidisciplinair overleg voeren.
De werkgroep van minister-president Leterme die zich buigt over de luchthaven van Zaventem, biedt de enige oplossing om resultaten te bereiken. Stilaan volgen de successen. Ik verwijs naar het ruimtelijke uitvoeringsplan voor de noordelijke ontsluiting en inplanting van de nodige infrastructuur.
Mijnheer de voorzitter, het spreekt voor zich dat we op volle kracht zullen doorstomen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.