Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 16/02/2006
Vraag om uitleg van de heer Karlos Callens tot de heer Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over het aantal uren kinderverzorging in eenklassige kleuterscholen
De voorzitter: De heer Callens heeft het woord.
De heer Karlos Callens: Mevrouw de voorzitter, deze vraag om uitleg is veeleer technisch van aard en kan bepaalde gevolgen hebben voor de kinderen in het kleuteronderwijs.
Ten gevolge van CAO VI is op 1 september 2001 een nieuwe regeling voor de kinderverzorging in het kleuter- en basisonderwijs van kracht geworden. Deze huidige regeling, uiteengezet in punt 4.1, getiteld?Uren kinderverzorger´, van de ministeriële omzendbrief BaO/2005/09, getiteld?Personeelsformatie scholen in het gewoon basisonderwijs, stelt dat aan elke autonome kleuter- of basisschool met tenminste 35 kleuters een basispakket van 8 uur kinderverzorging wordt toegekend. Per bijkomende schijf van 55 kleuters krijgt een school één bijkomend uur. Indien een kleuter- of basisschool over meerdere vestigingsplaatsen met kleuteronderwijs beschikt, krijgt ze, ongeacht het aantal kleuters per vestigingsplaats, 2 bijkomende uren per bijkomende vestigingsplaats waar kleuteronderwijs wordt aangeboden.
Het onderwijslandschap in Vlaanderen kent een multitude aan lokaal sterk verankerde scholen. Dit is het resultaat van een historisch proces. Ondanks de toevoeging van de extra dimensie van de scholengemeenschappen in 2003, blijven ouders steevast voor nabijheid en bereikbaarheid kiezen. In de vele landelijke regio´s in Vlaanderen gaat het om talrijke kleine schooltjes. In sommige gevallen gaat het zelfs om éénklassige scholen, waar kleuters van verschillende leeftijden bij elkaar zitten. Deze scholen halen de vooropgestelde norm niet van minstens 35 kleuters om voor uren kinderverzorging in aanmerking te komen.
Elk kind bevindt zich in de eigen, onder meer leeftijdsgerelateerde, ontwikkelingsfase. Dit vereist een eigen, specifieke benadering. Het feit dat kinderen van verschillende leeftijden bij elkaar zitten, zorgt voor een bijkomende belasting.
Mijnheer de minister, We hebben gedurende een aantal schooljaren ervaring met de huidige regeling opgedaan. Zal de norm van minimaal 35 kleuters worden gehandhaafd? Behoeft een school waar kleuters van verschillende leeftijden bij elkaar zitten volgens u geen specifieke benadering? Mogen we in dit verband concrete maatregelen verwachten? Zoals u kunt merken, stel ik deze vragen enkel uit bezorgdheid om de kleine schooltjes in Vlaanderen.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter, ik heb een uitgebreid antwoord op de vraag om uitleg van de heer Callens meegebracht. In dit antwoord schets ik onder meer de ontstaansgeschiedenis van de huidige regeling. Om tijd te winnen, zou ik dit antwoord liever niet volledig voorlezen. Ik zal het u wel schriftelijk bezorgen.
Op een bepaald ogenblik heeft de Vlaamse overheid voor de huidige regelgeving gekozen. Mijns inziens, gaat het hier om een goede maatregel. De bestaande regelgeving beantwoordt aan allerlei objectieve gegevens. De Vlaamse overheid heeft hierbij een te verdedigen drempel gehanteerd. De drempel van minimaal 35 kleuters valt te verdedigen omdat de uren kinderverzorging in eerste instantie bedoeld zijn om bijkomende ondersteuning voor de groep van de 2,5- tot 3-jarigen te bieden. De 2,5- tot 3-jarigen vormen in elke kleuterschool natuurlijk slechts een beperkte groep. Aangezien de maatregel enkel op deze leeftijdsgroep is gericht, lijkt een drempel van 35 kleuters me vrij logisch. Ik vind de redenering van de toenmalige Vlaamse Regering alvast zeer begrijpelijk.
Zoals de heer Callens daarnet al heeft verklaard, hebben scholen met minimaal 35 kleuters en één vestigingsplaats recht op een minimum van 8 uur kinderverzorging. Heel kleine scholen vallen hier niet onder. We moeten dit echter in de context van het bredere onderwijsbeleid bekijken. Niemand kan beweren dat het onderwijsbeleid geen aandacht aan de heel kleine scholen schenkt. Integendeel, wat de basisomkadering betreft, krijgen deze scholen zelfs heel veel aandacht. De niet-lineariteit van de lestijden is een duidelijk voorbeeld. Deze lestijden leveren de basisomkadering voor elke school. Kleinere scholen hebben recht op meer lestijden per leerling dan grotere scholen. Dit betekent dat een kleine school met meer dan twintig kleuters over bijkomende lestijden voor additionele hulp kan beschikken.
In 2002 heeft de Vlaamse administratie de maatregel met betrekking tot de kinderverzorging geëvalueerd. Uit die evaluatie is gebleken dat de overgrote meerderheid van de scholen de maatregel positief vindt. Dit is niet verwonderlijk. De kleine scholen vragen natuurlijk om meer uren kinderverzorging. Die vraag is me bekend. De scholen vragen trouwens ook om andere vormen van ondersteuning.
Ik ben een voorzichtig man. Ik weet dat ik keuzes moet maken. Het Vlaams Parlement moet dat ook. De beschikbare middelen zijn schaars. We moeten beslissen hoe we deze middelen best aanwenden. We investeren momenteel veel in het basisonderwijs. De introductie van de aanvullende lestijden lichamelijk onderwijs in het lager onderwijs kost 8 miljoen euro. De verhoging van de stimulus voor de scholengemeenschappen in het basisonderwijs kost iets meer dan 9 miljoen euro. Het invoeren van de mogelijkheid van korte vervangingen in het basisonderwijs kost 6,5 miljoen euro. De verhoging van het budget voor het gelijkekansenbeleid in het basisonderwijs kost meer dan 6 miljoen euro.
Dat is samen toch een hoop geld, dat me goed besteed lijkt. Dat zijn de prioritaire keuzes die we hebben gemaakt. Toen we met de vakbonden onderhandelden over de vorige CAO, hebben we eigenlijk expliciet de mogelijkheid opengelaten prioriteit te geven aan kinderverzorging en niet aan aanvullende lestijden LO. Men heeft voor dat laatste gekozen. Ik wil me daar echter niet achter verschuilen: dat gebeurde binnen een beperkt budget. Er is wel over nagedacht, en uiteindelijk zijn deze prioriteiten uit de bus gekomen. Dat wil niet zeggen dat het debat gesloten is voor de toekomst, maar dat is de huidige stand van zaken.
U vroeg of er voor kleuters van verschillende leeftijden geen specifieke benadering nodig is. Deze problematiek is ruimer dan die van de kinderverzorging. Kleuterklassen werken eigenlijk volledig projectmatig. Een dergelijke aanpak leent zich uitstekend tot het werken met heterogene groepen. Vaardige leerkrachten in het kleuteronderwijs slagen er perfect in om binnen hun belangstellingsthema´s activiteiten te ontwikkelen die aangepast zijn aan het heel diverse niveau van hun kleuters. Eigenlijk vereist dit geen andere aanpak dan de huidige, maar wel een nog verder doorgedreven aandacht voor differentiatie dan in een meer homogene klas.
Hele kleine kleuterklassen hebben automatisch ook een beperkte instroom van nieuwkomertjes. De leerkracht kan die goed opvangen, want de iets oudere kleuters hebben al een zekere mate van zelfstandigheid verworven en kennen het reilen en zeilen. De nood is dus veeleer beperkt, in vergelijking met scholen waar een grote groep nieuwkomertjes van start gaat. Er bestaat dus niet meteen een indicatie om terzake een specifiek beleid te ontwikkelen. We zijn bezig met een grote ronde van het sociaal overleg, waarbij verzuchtingen inzake koopkracht en de kwaliteit van het onderwijs, maar ook inzake de tewerkstelling in en de capaciteit van het onderwijs aan bod komen. Ik wil me daarover vandaag dan ook niet definitief uitspreken.
De voorzitter: De heer Callens heeft het woord.
De heer Karlos Callens: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitleg. Ik hoop alleen maar dat tijdens die ronde voor de problemen van die kleinere kleuterschooltjes een oplossing kan worden gevonden.
De voorzitter: Het incident is gesloten.