Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 02/02/2006
Interpellatie van de heer Steven Vanackere tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de uitvoering van de Vlaamse Intersectorale Akkoorden voor de social profit (zogenaamde VIA2 en VIA3), wat de sociaal-culturele sector betreft
Vraag om uitleg van de heer Jos Stassen tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over financiële problemen in de sociaal-culturele sector als gevolg van het uitblijven van subsidies voor ex-DAC´ers
De voorzitter: De heer Vanackere heeft het woord.
De heer Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de Vlaamse intersectorale akkoorden, de zogenaamde VIA, zijn niet enkel van toepassing in de witte sector, maar ook in de sociaal-culturele sector. Meer dan 16.000 van de 80.000 werknemers uit de social profitsector werken in de cultuur-, jeugd- of sportsector, het zogenaamde Paritair Comité 329.
Vanaf 2006 is het VIA3 in uitvoering - ik zal daar verder in mijn interpellatie nog op terugkomen. Toch wordt de sector nog altijd geconfronteerd met de gevolgen van de gebrekkige uitvoering van het VIA2. Zo laat de uitbetaling van de tegemoetkoming vanwege de Vlaamse overheid voor de maatregelen inzake loonharmonisering, die van toepassing zijn op het sociaal-cultureel volwassenenwerk, het jeugdwerk, de cultuurcentra, de amateurskunsten, de volkscultuur, de archiefcentra, en hun federaties en steunpunten, veel te lang op zich wachten.
De verschillende afdelingen van het ministerie doen er maanden over om hun zogenaamde GKB-lijst - dat is het gemeenschappelijk klantenbestand - met gesubsidieerde organisaties op te stellen. De tegemoetkomingen voor 2004, zowel voor de eindejaarspremie 2004 als voor de barematoepassing aan 90 percent in 2004, werden pas eind december 2005 betaald. De tegemoetkoming voor 2005, eindejaarspremie 2005 en barematoepassing aan 100 percent in dat jaar, wordt ten vroegste in het voorjaar 2006 betaald. Naar verluidt wil de administratie pas aan deze klus beginnen als de betalingen voor het jaar 2004 van de baan zijn.
De werkgevers uit de sector kunnen niet wachten op die uitbetaling en moeten dus een deel voorschieten van de bedragen die de Vlaamse Gemeenschap normaal voor haar rekening moet nemen. Zij kunnen niet wachten tot de Vlaamse Gemeenschap die premies heeft uitbetaald.
Sinds 1999 zijn de lonen in deze sector zesmaal ge?ndexeerd. Elk jaar was er een indexering van 2 percent. Het jaarlijkse budget voor de loonharmonisering heeft deze indexering van de lonen van het PC 329 echter niet gevolgd. In het VIA2 is ook vastgelegd dat de werkingsmiddelen in alle sectoren opnieuw aan de index gekoppeld zouden worden. Die afspraak wordt niet voor elke deelsector nageleefd, of alleszins onvolledig. Aangezien ook de loonsubsidies indexgebonden zijn, houdt het VIA2 in dat de subsidie-enveloppes in hun totaliteit aan de index gekoppeld moeten worden. Hiervoor zijn echter onvoldoende kredieten uitgetrokken. Deze discussie heeft ook te maken met de wijze waarop de Vlaamse Gemeenschap zich organiseert. Zo is er de problematiek van de basisallocaties die al dan niet een L-code krijgen en daardoor worden ge?ndexeerd.
Mijnheer de minister, de sector heeft daar geen boodschap aan. We beslissen bijvoorbeeld ook niet om pas een indexering toe te kennen aan de verhuurders van gebouwen als overeenstemming kan worden bereikt binnen de begroting over het toekennen van kredieten. Contracten zijn contracten, en die moeten worden nageleefd.
Ook de tegemoetkomingen voor extra verlof voor 35-44-jarigen voor vorming en managementondersteuning laten veel te lang op zich wachten. Het is moeilijk voor organisaties om een vormings-, trainings- en opleidingsbeleid op te zetten, als ze pas een jaar na afloop van het betrokken jaar de financiële tegemoetkoming daarvoor krijgen.
Om deze problemen te verhelpen, hebben Sociare, de sociaal-culturele werkgeversfederatie, en de vakbonden een voorstel gedaan. Ze vragen?dat de budgetten ook na 2005 transparant ingezet worden en dus duidelijk gescheiden blijven van de reguliere subsidies, dat wil zeggen op een aparte begrotingspost. De verdeling moet gebaseerd blijven op het aantal voltijdse eenheden in elke organisatie, met uitsluiting van de ex-DAC´ers, voor wie men een aparte subsidie krijgt.´
Verder zijn ze van mening dat het Sociaal Fonds voor het Sociaal-Cultureel Werk van de Vlaamse Gemeenschap best de centrale rol op zich neemt voor de middelenverdeling, zoals dat voor het VIA1 van 1998 het geval was. Dat fonds krijgt immers elk jaar een geactualiseerde werkgelegenheidslijst van de RSZ en kan er dan de gegevens van de administraties in verwerken. In ruil voor deze opdracht zou het Sociaal Fonds dan een administratievergoeding krijgen.
Sociare en de vakbonden vragen ook dat de administratie vanaf 2006 met een of meerdere voorschotten zou werken. Het Sociaal Fonds zou die dan in de loop van het betrokken jaar uitkeren aan de organisaties, op basis van de tegemoetkoming voor het vorige jaar.
Mijnheer de minister, ik blijf vinden dat de overheid voor dit soort taken de ambitie moet hebben om die zelf perfect uit te voeren. Ik begrijp wel dat de druk bij de werkgeversorganisatie steeds groter wordt om die taak over te nemen. Voor zover ik u ken, mijnheer de minister, ga ik ervan uit dat u deze zaak zelf wilt oplossen en ze niet wilt delegeren aan anderen.
De DAC-regularisering die van toepassing is op alle deelsectoren die ressorteren onder de administratie Cultuur verloopt ook nog steeds zeer moeizaam. De voorschotten van het vierde kwartaal worden telkens met enkele maanden vertraging betaald. Dat gebeurde ook in 2005, ondanks formele beloftes daarover in januari 2005 op een spoedoverleg tussen de administratie, uw kabinet en de sociale partners.
Het vierde voorschot voor 2005 en ook het saldo voor 2004 werden voor een aantal organisaties uitbetaald eind december 2005, maar verschillende organisaties hadden eind december 2005 nog steeds hun saldo voor 2004 niet ontvangen. In enkele deelsectoren, waaronder de archiefcentra, de jeugdverblijfcentra en sommige nominatief gesubsidieerde organisaties zoals Kunst in Huis, worden de ex-DAC-subsidies ge?ntegreerd in de reguliere subsidies. Vaak is niet duidelijk of de middelen volledig worden overgedragen.
De zogenaamde extra subsidies volstaan dus niet om de loonkosten van de ex-DAC´ers te betalen.
Mijnheer de minister, wat is de oorzaak van de blijvende laattijdige uitbetalingen van de bedragen waar de organisaties recht op hebben in uitvoering van VIA2? Waarom werden sommige budgetten voor de uitvoering van VIA2 niet volledig ge?ndexeerd? Dat staat toch haaks op de afspraken die op dat ogenblik werden gemaakt. Wat is uw standpunt over het voorstel van Sociare en de vakbonden om de uitbetaling van de VIA-kredieten volledig toe te vertrouwen aan het Sociaal Fonds voor het Sociaal-Cultureel Werk van de Vlaamse Gemeenschap?
Mijnheer de minister, ik wil het in het kort nog even hebben over VIA3. In het voorjaar 2005 werd tussen de Vlaamse Regering enerzijds en de vakbonden en de werkgeversorganisaties anderzijds een nieuw akkoord voor de social profit afgesloten voor de periode 2006-2011. Voor de verdeling van de middelen voor de eindejaarspremie, de managementondersteuning en de maatregelen inzake werkdrukvermindering stellen Sociare en de vakbonden voor om dezelfde werkwijze te hanteren als voor VIA1 en 2. De gegevens zouden dan door het Sociaal Fonds verzameld worden via de RSZ, met ook de aanduiding per bevoegde minister van de gesubsidieerde organisaties en één verdelingscriterium: een bedrag per voltijdse eenheid voor respectievelijk de extra eindejaarspremie, de managementondersteuning en de werkdrukvermindering.
Mijnheer de minister, welke maatregelen hebt u genomen zodat de uitbetalingen waar de organisaties recht op hebben in uitvoering van VIA3 tijdiger en correct zullen gebeuren? Het deel over het?uitbreidingsbeleid´ start voor de sociaal-culturele sector pas in 2007. Een correcte en dus tijdige voorbereiding met de sociale partners én de betrokken sectorfederaties is echter aangewezen. Als er gesprekken aan de gang zijn, heb ik liever dat u de zaak discreet afwerkt. Kunt u echter al iets zeggen over dit uitbreidingsbeleid en hoe deze gesprekken verlopen? Wat is uw standpunt over het voorstel van Sociare om een en ander toe te vertrouwen aan het Sociaal Fonds voor het Sociaal-Cultureel Werk van de Vlaamse Gemeenschap?
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Mijnheer de voorzitter, ik ben blij dat u deze vraag laat aansluiten op de interpellatie. Ze gaat voor een deel over het probleem dat de heer Vanackere net heeft geschetst.
Mijnheer de minister, het is niet de eerste keer dat we u over dit soort problemen ondervragen. Tijdens de vorige legislatuur heeft mevrouw Van Cleuvenbergen regelmatig vragen gesteld over de opvolging en de uitvoering van VIA1. Ook wij hebben u daar een aantal keren over aangesproken. Het is toch tekenend dat dit probleem zich elk jaar opnieuw voordoet.
Eigenlijk zou er geen probleem mogen zijn, want de begroting werd op tijd goedgekeurd. Voor zover ik weet, heeft de Vlaamse Gemeenschap geen betalingsmoeilijkheden. De Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse Regering moeten niet dezelfde trukendoos bovenhalen als de federale regering en betalingen uitstellen tot het volgende jaar - ik verwijs naar leningen voor de stookolie.
De Vlaamse Gemeenschap heeft voldoende middelen om de beloofde bedragen tijdig uit te betalen. Hoe komt het dan toch dat dit niet gebeurt voor de organisaties? Voor de meeste weet de overheid al op 1 januari hoeveel het eerstvolgende kwartaal moet worden uitbetaald. Er bestaat misschien een heel technisch-administratieve uitleg voor de vertraagde uitbetalingen. Het is echter vervelend voor u, voor ons maar vooral voor de betrokkenen - of, in dit geval, getroffenen - dat bepaalde bedragen niet tijdig worden uitbetaald.
De heer Vanackere heeft het probleem in het algemeen gesteld. Ik heb ervoor gekozen één tekenend voorbeeld te geven. In de vraag die ik heb ingediend, staan de problemen in hun algemeenheid immers opgesomd. Ik zal er niet verder over uitweiden.
Mijnheer de minister, hoe komt het toch dat het probleem zich steeds opnieuw voordoet? Er zijn geen financiële problemen. Bovendien is het meestal vrij duidelijk wie wat wanneer moet krijgen. Wat is de stand van zaken betreffende de uitbetaling van de loonsubsidies van de ex-DAC´ers voor de sociaal-culturele sector? Wanneer werd of wordt het voorschot voor het vierde kwartaal van 2005 uitbetaald? Hoe zit het met het saldo voor 2004? Op het moment dat ik de vraag heb ingediend, was dat nog altijd niet verrekend. Wanneer wordt het saldo van 2005 uitbetaald? Hoe zult u de belofte waarmaken in verband met een betere communicatie over de betaling aan de organisaties? Wat zult u doen om ervoor te zorgen dat dit probleem zich zo min mogelijk voordoet, zodat we dit soort vragen niet meer moeten stellen?
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, collega´s, ik zal eerst antwoorden op de vragen van de heer Vanackere. De premies aan de werkgevers voor de uitvoering van de maatregelen in verband met de loonharmonisering, vorming, extra verlof en managementondersteuning voor 2004 werden uitbetaald op 28 december 2005. Deze premies worden berekend op basis van het aantal werknemers per organisatie.
Het decreet van 7 mei 2004 betreffende de toepassing van intersectorale akkoorden voor organisaties die ressorteren onder het Paritair Comité 329 voor de sociaal-culturele sector, bepaalt dat het aantal werknemers wordt geteld op basis van de RSZ-gegevens van het voorafgaande jaar. In dit geval is dat 2003. Deze regeling zorgt structureel voor vertraging in de uitbetaling omdat het voor de RSZ erg moeilijk blijkt te zijn om deze gegevens tijdig te leveren. Daarenboven gebeurt de berekening en de uitbetaling van de premies in een samenwerking tussen de administratie en het Sociaal Fonds voor het Sociaal-Cultureel Werk van de Vlaamse Gemeenschap. Deze werkwijze heeft als consequentie dat beide partijen volledig klaar moeten zijn met de administratieve verwerking, vooraleer de uitbetaling van de premies kan gebeuren.
Specifiek voor 2004 rees nog een extra probleem door de invoering van de regeling voor de volkshogescholen. Er moest worden voor gezorgd dat zowel de volkshogescholen als de organisaties die niet in een samenwerkingsverband werden opgenomen, een correcte subsidie krijgen. Deze overgangssituatie zorgde voor nogal wat complicaties in het bepalen van het correcte aantal werknemers in de nieuwe organisaties.
In tegenstelling tot wat u zegt, werden de bedragen van VIA2 wel ge?ndexeerd. In de uitvoering gold 2001 als het eerste jaar van het akkoord. Sinds 2002 werd er jaarlijks 2 percent indexering bijgevoegd.
In principe beschouw ik subsidiëring als een kerntaak van de overheid. U doet dat ook. Het is niet vanzelfsprekend om de uitbetaling van de VIA-kredieten aan een fonds toe te vertrouwen. In het geval van structureel erkende en gesubsidieerde verenigingen en instellingen, ben ik voorstander om ze voor het geheel van hun werking te subsidiëren en de subsidie dus niet in diverse onderdelen te laten berekenen en later via afzonderlijke mechanismen te laten uitbetalen. Ik pleit daarom voor de toevoeging van de VIA-middelen aan de structurele subsidies. Ik doe dit vooral om de transparantie en doelmatigheid te vergroten.
Het integreren van de VIA-middelen in de decreten heeft, zeker voor de structurele subsidiëringen, een groot voordeel. Verenigingen kunnen immers bij de opmaak van hun beleidsplannen meteen het geheel van hun loonkost ramen. Dit maakt de beoordeling van dit plan door zowel de administratie als door de beoordelingscommissies veel eenvoudiger. Toevoeging van de VIA-middelen aan de decreten zou de subsidiëring van deze instellingen dus sterk vergemakkelijken. De kans op verwarring of vermenging van gegevens uit verschillende databanken wordt hierdoor vermeden.
Voor de organisaties en instellingen waarmee de Vlaamse overheid geen rechtstreekse subsidiërende band heeft, onder andere door de toepassing van onze decreten voor het lokaal cultuurwerk en jeugdwerk, en straks ook voor het sportbeleid, lijkt het toevertrouwen van subsidiëring van VIA-middelen aan een sociaal fonds een handige en haalbare oplossing. Ik behoud daarom het geloof in dit spoor als een concrete, handige oplossing voor die onderdelen.
Mijnheer Vanackere, in verband met VIA3 wijst u op een herkenbaar euvel. De toepassing van de vorige VIA-akkoorden liep niet altijd van een leien dakje. Het vinden van performante, transparante en doelmatige systemen om dergelijke complexe afspraken te concretiseren, lijkt niet eenvoudig.
Ik deel heel sterk de bekommernis dat de rechthebbenden - in dit geval de werknemers en werkgevers - geen slachtoffer mogen worden van een moeizame organisatie. Ik wil daarvoor verantwoordelijkheid nemen waar ik kan. U weet ook dat in deze context de beschikbaarheid van exacte gegevens cruciaal is. Daarbij is niet alleen onze organisatie betrokken, maar ook andere overheidsinstellingen zoals de RSZ en zeker ook de werkgevers, die een belangrijke en soms unieke bron van informatie betekenen.
Ik en mijn betrokken collega-ministers voor VIA3 proberen om de organisatie en toepassing ervan zo soepel en werkzaam mogelijk te maken. De voorbije maanden werden tal van verkenningen, simulaties en scenario´s ontwikkeld. Ze zullen hopelijk een snelle en accurate implementatie waarborgen.
De uitbetaling binnen VIA3 heeft twee onderdelen: enerzijds de bijkomende pensioenpijler en anderzijds de eindejaarspremie. Voor de bijkomende pensioenpijler wordt er voor de werknemers die ressorteren onder het Paritaire Comité 329 geen verschil gemaakt. Deze regeling zal voor het hele VIA3-akkoord, met inbegrip van Paritair Comité 329, worden geconcretiseerd. De uitbetaling van de eindejaarspremies, startend vanaf 2006, wordt via aparte onderhandelingen met de sociale partners binnen het Paritair Comité 329 geregeld. Deze onderhandelingen bevinden zich momenteel in een verkennende fase. Alle betrokken partijen zijn zich sterk bewust van de grote noodzaak aan een correcte en werkzame organisatie van deze uitbetalingen.
Het gedeelte?uitbreidingsbeleid´ start voor de sociaal-culturele sector pas in 2007, maar een correcte en dus tijdige voorbereiding met de sociale partners en met de betrokken sectorfederaties is aangewezen.
De onderhandelingen over het uitbreidingsbeleid zitten in een voorbereidende en verkennende fase. Via informeel overleg werden er al concrete mogelijkheden afgetoetst, zodat de officiële onderhandelingen kunnen starten op basis van een aantal reeds afgesproken uitgangspunten. Dit sterkt mijn vermoeden en hoop dat, van zodra het formele overleg is gestart, de gesprekken snel en positief zullen verlopen.
VIA3 kwam tot stand na intensieve, maar vooral ook erg leerrijke onderhandelingen. Het inventariseren van actuele en exacte gegevens over aantallen en over de kwaliteit van de tewerkstelling bleek geen sinecure te zijn. Toch zijn deze gegevens van uitzonderlijk belang zowel om de onderhandelingen te voeren als om uiteindelijk ook de akkoorden te sluiten. Ook hier is mijn principe duidelijk: een overheid moet voldoende performant zijn om zelf de basisgegevens te beheren, te verwerken en ook accuraat beschikbaar te stellen.
Toch wil ik, samen met de andere betrokken ministers, grondig onderzoeken in welke mate ook de sociale fondsen een bijdrage kunnen leveren. Ik ben me daarbij zeer bewust van de complexiteit die zich zeker in de context van het Paritair Comité 329 stelt. Zoals u weet, bestaat de financiering van werkgevers binnen dit paritair comité vooral uit een zogenaamde enveloppenfinanciering. Daardoor verminderen de kansen op een gedetailleerde analyse van bijvoorbeeld de personeelsuitgaven van de gesubsidieerden. De noodzakelijke personeelsgegevens voor de toepassing van VIA3 moeten dus via omwegen of in sommige gevallen via extrapolaties vastgesteld worden. Bij dit alles is een constructieve synergie met onder andere de werkgevers en het betrokken sociaal fonds van groot belang.
Ik zal er vandaag niet verder op ingaan, maar ik ben al een tijdje van mening dat we eens een analyse moeten maken. Het is zonder twijfel juist dat het vasthaken van Paritair Comité 329 aan de witte sector ook voor onze sector een belangrijke vooruitgang heeft opgeleverd, maar de technieken verschillen nogal. Bij het jongste overleg heb ik even gepoogd om dat tijdens de onderhandelingen zelf al op te vangen door de gehanteerde technieken sectorspecifiek te maken. Misschien druk ik me niet goed uit, maar u weet wat ik bedoel.
De onderhandelaars van zowel de vakbondszijde als van de werkgeverszijde hanteren een techniek die gebaseerd is op de structuren uit de welzijnssector en de gezondheidssector. Die zijn van een andere aard. Vroeger hebben we dat ook al meegemaakt met de DAC-projecten. De subsidiëring gebeurt bij ons via de enveloppenfinanciering, terwijl dat in de welzijnssector vaak gebeurt in de vorm van een subsidiëring voor 100 percent van die tewerkstelling. De regularisatie van de DAC´ers leidde tot vreemde situaties: men wilde wel regulariseren, maar daarom nog niet tegen 100 percent financieren. Als we de methoden zouden toepassen van de welzijnssector, dan zou bij ons maar 40 percent of zelfs nog minder worden gesubsidieerd. Men regulariseerde natuurlijk volledig, voor 100 percent, en niet voor 40 percent. De vraag rees dan of de sector sterk genoeg was om de rest bij te passen.
Dit is een duidelijk voorbeeld van wat zich wellicht in VIA1, maar zeker in VIA2 en VIA3 heeft voorgedaan. Ik ben er tot op heden niet geslaagd dit probleem volledig op te lossen. Een totale loskoppeling en een echte onderhandeling die uitgaat van de realiteit van de culturele sector zijn moeilijk. Dat heeft te maken met het feit dat de vertegenwoordiging van werkgevers en werknemers, en zeker die van vakbonden, via anderen gebeurt. Er zijn praktisch geen vakbonden in onze sector. In dergelijke onderhandelingen moet ik als minister bijna de belangen van de sector verdedigen, veeleer dan deel te nemen aan onderhandelingen tussen werkgevers, werknemers en de overheid. Ik verwijt dat niemand. Mijn taak is dan vooral om erop toe te zien dat wat wordt afgesproken voor welzijn, goed wordt vertaald ten behoeve van cultuur.
De heer Stassen stelde een vraag over het uitblijven van subsidies voor ex-DAC´ers. De uitbetalingen voor de ex-DAC´ers gebeurt inderdaad nog niet zoals het hoort. Voor de eerste drie voorschotten rijst geen probleem meer, maar de uitbetaling van het vierde voorschot blijft inderdaad voor ernstige vertragingen zorgen. Ik ben daar niet fier over. Elk jaar verbetert de situatie, maar ik ben het echt met u eens dat de zaak bijlange nog niet in orde is.
Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag van de heer Vanackere al zei, wil ik hierover met de sociale partners geactualiseerde afspraken maken. Voor het vierde voorschot is de procedure complexer. Dat is niet alleen zo omdat het vierde voorschot via een besluit van de Vlaamse Regering gebeurt, wat altijd een langere procedure oplevert, maar ook omdat het vierde voorschot wordt berekend op basis van de geactualiseerde personeelsgegevens van de verschillende organisaties. Op die manier probeert men zoveel mogelijk om terugvorderingen te vermijden, wat altijd zeer lastige situaties oplevert voor de betrokken organisaties. Ik wacht steeds op de meest recente actualiseringen, maar toch zijn er elk jaar terugvorderingen nodig ten gevolge van fouten in de beschrijving van de toestand.
Dat is erg. Niet alle organisaties geven wijzigingen in hun personeelssituaties tijdig of volledig door. Om te voorkomen dat heel wat organisaties niet zouden worden uitbetaald, levert de administratie heel wat inspanningen om toch de juiste gegevens te pakken te krijgen. Naast een interne reorganisatie van de administratie werd vorig jaar met de sociale partners afgesproken dat de deadlines voor de organisaties voortaan strikter zullen worden gerespecteerd. Maar iedereen weet dat de niet-uitbetaling van het vierde voorschot, louter en alleen omdat de gegevens niet tijdig binnenkomen of niet volstaan, voor heel wat organisaties een ramp is. We moeten dus steeds een evenwicht zoeken tussen het collectieve belang van een tijdige uitbetaling en de individuele belangen van een aantal organisaties.
Alle subsidies 2005 zijn uitbetaald, behalve uiteraard het saldo dat pas na controle van de stukken in de loop van 2006 wordt uitbetaald.
Het voorschot voor het eerste kwartaal wordt altijd voor 1 april uitbetaald. De uitbetaling van het vierde kwartaalvoorschot voor jeugd is gebeurd op 30 december 2005, dat voor sport op 27 december 2005, dat voor de afdeling Volksontwikkeling en Bibliotheken (VOB) op 27 december 2005, dat voor de afdeling Beeldende Kunst en Musea (BKM) op 27 december 2005 en dat voor de afdeling Muziek, Letteren en Podiumkunsten (MLP) op 5 januari 2006.
Wanneer werd het saldo voor 2004 betaald? De uitbetaling voor jeugd gebeurde op 28 december 2005. Het dossier voor sport ligt nog steeds bij het Rekenhof. Als het Rekenhof het vrijgeeft, kan de uitbetaling gebeuren. Het saldo voor de afdeling VOB is begin november 2005 uitbetaald - althans op één dossier na, waarvan de gegevens nog steeds niet in orde zijn. Het saldo voor de afdeling BKM is betaald in december 2005, voor de afdeling MLP gebeurde dat op 5 januari 2006.
Het saldo voor 2005 wordt uiteraard betaald na controle van de bewijsstukken. Ik reken erop dat dit in 2006 ten laatste in september zal zijn gebeurd. Ik zal ervoor zorgen dat die opdracht wordt doorgegeven en dat dit in rekening zal worden gebracht bij de evaluatie.
Voor een betere communicatie over de betalingen aan de organisaties spelen twee elementen een rol. Essentieel is wel dat we moeten komen tot systemen waarmee alle partners akkoord kunnen gaan, maar die ook uitvoerbaar zijn. Zoals ik in het vorige antwoord al zei, wil ik hierover in alle openheid met de sociale partners een ernstig gesprek voeren. De jaarlijkse vooruitgang inzake uitbetalingstermijnen gaat wat mij betreft te langzaam om te mogen stellen dat het verbeteren van de efficiëntie op zich het juiste antwoord op het probleem is. De oplossing kan niet van de administratie alleen komen.
Enkel op basis van heldere systemen kunnen we op een heldere manier met de individuele organisaties communiceren. In de loop van het voorjaar zullen we hierover de nodige afspraken maken.
De voorzitter: De heer Vanackere heeft het woord.
De heer Steven Vanackere: Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik zou evenwel nog een paar bedenkingen willen maken.
De minister verwijst terecht naar de toepassing van het akkoord. Blijkbaar kan de RSZ-problematiek de vertraging grotendeels verklaren. We zitten hier echter niet enkel om situaties te beoordelen, we moeten ook nagaan hoe die situaties er zouden kunnen uitzien. Dat is politiek. Blijkbaar wil de Vlaamse overheid de beloofde subsidies pas betalen als de RSZ-gegevens bekend zijn. Dit kan altijd wat tijd in beslag nemen. We moeten eens nagaan of een andere werkwijze bij het concipiëren van dergelijke akkoorden niet handiger zou zijn.
Het werken met voorschotten en afrekeningen lijkt me een manier om het evenwicht te bewaren. Op het einde van de rit moet de betaling met het gesubsidieerd gedeelte van de loonkost van het personeel overeenkomen. We kunnen met andere woorden geen blanco cheques uitschrijven. De voorschotten kunnen op het verleden van de betrokken organisaties worden gebaseerd. De sector zal ongetwijfeld een zeker verloop kennen, maar we mogen dit effect niet overroepen. We kunnen ons op het verleden baseren om het aantal gesubsidieerde eenheden te bepalen en de voorschotten uit te keren. Nadien kunnen we voor elke organisatie een afrekening maken. Voor de sector zou deze werkwijze een groot verschil maken.
We moeten gewoon de juiste afspraken maken. Tot op heden heeft de minister op de RSZ-gegevens moeten wachten. We moeten hier rekening mee houden en een oplossing voor de toekomst zoeken. Het denkspoor van de voorschotten en de afrekeningen zou een vooruitgang kunnen betekenen.
Ik wil het hier ook nog even over de indexering hebben. Volgens de minister zijn de middelen ge?ndexeerd. Er zijn echter verschillende soorten indexering. Langs de uitgavenzijde worden de lonen van het personeel van de betrokken organisaties overeenkomstig het Paritair Comité 329 ge?ndexeerd. Ik betwijfel niet dat de door de Vlaamse Gemeenschap uitgekeerde loonkostsubsidies op die manier worden ge?ndexeerd, maar de vraag is of die indexering overeenstemt met de andere middelen die de Vlaamse Gemeenschap ter beschikking stelt.
Eigenlijk moeten we dit instelling per instelling bekijken. Ik wil niet in discussie treden over de loonharmoniseringen. Ik ken deze materie niet goed genoeg. Ik kan me echter voorstellen dat er niet altijd een overeenstemming is tussen de loonkost van een werkgever in deze sector, overeenkomstig de sociale verplichtingen en de bepalingen van het Paritair Comité 329, en de bijkomende middelen die de werkgever ontvangt.
De minister kan verklaren dat hij de middelen heeft ge?ndexeerd. Dit betekent daarom niet dat die indexering instelling per instelling tot een indexering van de bijkomende middelen leidt. Daar wringt het schoentje: de sector ontvangt ongetwijfeld meer middelen, en deze middelen worden ongetwijfeld ge?ndexeerd, maar dit houdt niet in dat alle stijgingen overeenkomen.
Dit onderwerp is tijdens de begrotingsbesprekingen al eens aan bod gekomen. Niet elke indexering betekent hetzelfde. Wat de begroting 2006 betreft, hanteert de Vlaamse Regering een index. Die index heeft de minister, samen met de overige leden van de Vlaamse Regering, van de minister van Begroting verkregen. De realiteit is dat de inflatie en de te verwachten loondrift hoger liggen dan de index die bij de opmaak van de begroting is gehanteerd. Tijdens onze pogingen de uitbetalingen door, en de ontvangsten van de werkgevers in de sociaal-culturele sector in overeenstemming te brengen, moeten we met deze realiteit rekening houden.
Wat de suggestie van Socaire betreft, onderschrijf ik het antwoord van de minister. Ik vind het uitkeren van subsidies een overheidstaak. We moeten de ambitie hebben performant te zijn. Voor bepaalde onderdelen van de uitvoering van een akkoord kunnen we een beroep doen op deze organisatie. Ik ben het eens met de analyse van de minister.
Ik ben blij dat de minister heeft verklaard dat de werkgevers en de werknemers in de sector niet het slachtoffer van moeilijke organisaties mogen zijn. Ik zou in dit verband nog een suggestie naar voren willen brengen. Momenteel wordt pas uitbetaald als de gegevens voor een hele groep bekend zijn. We zouden deze logica kunnen verlaten. Ik beweer uiteraard niet dat de Vlaamse overheid elke maandag subsidies moet uitbetalen, maar ik kan me voorstellen dat bepaalde werkgevers gefrustreerd raken omdat zij netjes hun huiswerk maken en perfect in orde zijn, terwijl de administratie pas wil uitbetalen als de gegevens van een groep volledig zijn. Hoewel ze met alles in orde zijn, moeten deze werkgevers blijven wachten. Op die manier zouden we een incentive kunnen geven aan de werkgevers die hun huiswerk maken.
De minister heeft terecht nog eens op het belangrijke verschil tussen de sociaal-culturele en de welzijnssector gewezen. Tijdens eerdere vragen om uitleg heb ik er al op gewezen dat de sociaal-culturele sector in feite blij mag zijn dat de stormram van de witte woede nu en dan middelen weet vrij te maken. Ik durf te betwijfelen of de sociaal-culturele sector een even sterk syndicaal statement als de welzijnssector zou kunnen maken om een verhoging van de budgetten te bepleiten.
Aangezien de twee sectoren gezamenlijk in rekening worden gebracht, kunnen ze over meer middelen beschikken. De technieken en de noden zijn in beide sectoren evenwel niet dezelfde. Zo is de behoefte aan bijkomende vorming in de sociaal-culturele sector ongetwijfeld belangrijker dan de behoefte aan bijkomende verlofdagen. Daarmee zeg ik niet dat er in deze sector geen werkdruk is. De werknemers in de sociaal-culturele sector bevinden zich evenwel in een heel andere situatie dan het verplegend personeel. Tijdens de onderhandelingen over dergelijke akkoorden wordt daar zelden voldoende rekening mee gehouden.
In de welzijnssector werken we samen met partners die bijna allemaal volledig worden gesubsidieerd. Van zodra de overheid centen op tafel legt om een uitbreidingsbeleid tot stand te brengen, worden de nodige werkingsmiddelen om het verplegend personeel een goed uniform en een correcte werkomgeving te bieden onmiddellijk mee in rekening gebracht. In de sociaal-culturele sector verloopt dit ietwat problematischer. De Vlaamse overheid maakt mensen blij met middelen voor een uitbreidingsbeleid, maar het blijft bij loonkostsubsidies. De werkingsmiddelen kunnen in het beste geval later nog komen. Ik hoop dat de minister hier aandacht aan wil besteden. Indien hij hier geen rekening mee houdt, dreigt VIA3 voor de werkgevers in de sociaal-culturele sector een vergiftigd geschenk te worden. In dat geval zouden ze immers over middelen beschikken om mensen aan te werven, maar niet noodzakelijk ook over de werkingsmiddelen om deze mensen degelijk te omkaderen.
Ik dank de minister voor zijn antwoord dat veel heeft duidelijk gemaakt. Ik ben blij met de ambitie die hij heeft verwoord. Bepaalde zaken kunnen zeker worden verbeterd. De minister wil deze doelstelling in overleg met de sector realiseren. Ik moedig hem hierbij aan, en ik hoop dat we er in de toekomst minder vaak op zullen moeten terugkomen.
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: De sociaal-culturele sector bevindt zich eigenlijk in een spagaat-houding. De sector maakt deel uit van een grote groep, wat tot bepaalde verwezenlijkingen leidt. Ik denk bijvoorbeeld aan de akkoorden die in het recente verleden na de witte woede zijn afgesloten. Alleen zou de sector dit nooit voor elkaar krijgen. In die grote groep is de sector echter het kleine broertje. Dit houdt in dat de beslissingen voor 90 percent van de sector goed zullen worden uitgevoerd, en voor 10 percent niet of niet goed zullen worden toegepast.
Ik vind dat de sector zelf moet beslissen hoe hij hier best mee omgaat. De sector zit nog steeds in het Paritair Comité 329. Ik wil me hier niet in mengen, maar de systemen moeten dringend worden verbeterd. We moeten de systemen op de specifieke aspecten van de sector richten. Zoals daarnet al is opgemerkt, is er immers een verschil tussen loon- en werkingssubsidies. Ik hoop dat de minister snel de nodige akkoorden zal afsluiten om dergelijke problemen in de toekomst te vermijden.
Ik kan begrijpen dat een aantal organisaties niet tijdig worden betaald. Dit heeft vaak met problemen binnen de betrokken organisaties te maken. Dat een hele sector met dit probleem wordt geconfronteerd, valt eigenlijk niet goed te praten. De Vlaamse Regering kampte op dat ogenblik niet met geldgebrek en had alles tijdig moeten uitbetalen.
De voorzitter: Het incident is gesloten