Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 26/01/2006
Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de implementatie van het Verdrag van Malta
Vraag om uitleg van mevrouw Hilde Crevits tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de opiniepeiling onder archeologen over de toestand van de Vlaamse archeologie
De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, voor ik het over archeologie zal hebben, wil ik een halve minuut van jullie tijd afsnoepen. Het is vandaag gedichtendag, en om geheel in de sfeer van deze commissie te blijven wil ik uit de bundel 'Bandeloze Gedichten' van Luuk Gruwez het volgende gedicht voorlezen, dat geheel toevallig 'Ruimtelijke Ordening' heet.
De wereld moest vol bedden staan,
voor elk seizoen naar ieders wens:
een winters bed met vacht van sneeuw,
een zondig bed, waarrond zich pronkerige
kamermeisjes scharen.
Of onder schaduwrijke pruimenboom
van zomermoede, oude achtertuin,
een ledikant op weids gazon
waar, mijmerend, de moeders toeven.
De wereld moest vol bedden staan.
Men moest zijn optrek nemen in een bed,
de bedding van een bruisend water.
De diepste, meest gerieflijke slaap
is tussen algen, lissen, zachte mossen,
waar dromen vol van zoete vissen zijn
Want eens, een wiegenwijsje fluitend,
belandt men in het laatste bed,
een opslagplaats van kostbaar spijt,
waar slaap onzichtbaar liggen in een vergezicht,
het bed, het beste landschap van de wereld is.
Als ruimtelijke ordening over bedden zou gaan, zou het toch veel aangenamer zijn. In de onlangs uitgevoerde enquête van het Forum van de Vlaamse Archeologie werden een aantal opmerkelijke conclusies getrokken, mijnheer de minister. Ik haal er drie aan, die uit de besluiten komen. De eerste conclusie is dat het niet goed gaat met de Vlaamse archeologie. Daarvan schrokken we toch even. De antwoorden op de bevraging - en ik citeer uit het rapport - 'duiden op een algemene ontevredenheid omtrent de huidige archeologische erfgoedzorg. Problemen worden zowel geweten aan een slecht functioneren van de bestaande instellingen als aan een fundamenteel gebrek aan middelen. Bovendien schort er iets aan de communicatie rond de werking van de bevoegde Vlaamse instellingen naar het werkveld. Er moet dus dringend iets veranderen!' Dat is de eerste conclusie. De tweede luidt als volgt: 'De implementatie van Malta moet er komen! Er is geen twijfel dat de Vlaamse archeologie snakt naar de implementatie.' De derde conclusie is dat de sector moet worden geraadpleegd en betrokken bij de uitvoeringsmodaliteiten van de implementatie van het verdrag.
Mijnheer de minister, over die implementatie heb ik u op 20 april 2005 al een actuele vraag gesteld, waarop u toen vrij uitgebreid hebt geantwoord. U verwees toen ook naar uw beleidsnota, waarin vijf bladzijden gewijd zijn aan dat verdrag. Die beleidsnota maakt melding van uw idee om de drie grote decreten over monumenten, landschappen en archeologie te bundelen en de mechanismen voor de implementatie van het Verdrag van Malta daarin op te nemen. Ook in uw beleidsbrief van 2006, op pagina 82, gaat u in op de implementatie van het verdrag. Ik zal hier niet alles voorlezen, maar er staat in elk geval te lezen dat u dat wilt bestuderen.
Mijnheer de minister, ik wil u de volgende vragen voorleggen. Deelt u de conclusie van de bevraging dat het niet goed gaat met de Vlaamse archeologie? Bent u bereid een plan op te maken om aan die conclusies tegemoet te komen, een plan dat onder meer tegemoet komt aan het gebrek aan middelen en aan het slecht functioneren van de bestaande instellingen? Wanneer zal de omzetting van het Verdrag van Malta in Vlaamse regelgeving afgerond zijn? Bent u bereid de sector te raadplegen en te betrekken bij de modaliteiten van de omzetting van het Verdrag van Malta? Wat is de vooropgestelde termijn of datum voor dat nieuwe allesomvattende decreet?
De voorzitter: Mevrouw Crevits heeft het woord.
Mevrouw Hilde Crevits: Mijnheer de minister, mijn vraag en die van de heer Caron overlappen elkaar grotendeels. Ik zal hier dan ook niet herhalen wat de heer Caron al heeft gezegd, maar zal enkel een aanvulling geven.
Mijnheer de minister, in april 2005 liet u als reactie op enkele opmerkingen van het FVA weten dat u een lijst zou laten opmaken van grote infrastructuurwerken, zodat er proactief kon worden opgetreden en zodat men vooraf gewaarschuwd zou zijn over potentieel belangrijke sites. U zou ook werk maken van het oprichten van een gebruiksvriendelijke databank waarin de bestaande inventaris van archeologische vindplaatsen op de kaart van Vlaanderen wordt uitgezet. Verder zou u werk maken van de oprichting van een onderzoeksbeleidscel. Wat is de stand van zaken met betrekking tot deze drie aangekondigde initiatieven?
Als ik het - overigens vrij interessante - rapport lees, merk ik dat er een algemene consensus bestaat over het feit dat het Verdrag van Malta moet worden geïmplementeerd, maar dat er eigenlijk een grote bezorgdheid is en dat er zelfs tegenstrijdige meningen zijn over de effecten daarvan op het terrein. Archeologen vragen om bij alle fasen van de ruimtelijke planvorming te worden betrokken. U kondigt een allesomvattend erfgoeddecreet aan. Hoe zult u dat praktisch verder aanpakken?
Het grootste probleem blijkt de financiering, maar dat weet u uiteraard. Ik heb me ook wat verdiept in die verschillende financieringssystemen, namelijk het Franse en het Nederlandse systeem. Ze hebben allebei voor- en nadelen, en daarom wordt uiteindelijk ook een gemengd systeem voorgesteld, waarbij de overheid wel verantwoordelijk blijft voor het eigenlijke opgraven maar waarbij het verwerken van het archeologische materiaal naar de privé-sector zou worden overgeheveld. Uit de conclusies van het verslag blijkt dat daarover ook vandaag nog heel wat polemiek bestaat. Hoe zult u dat debat in goede banen leiden?
Ik heb ook gelezen dat u - terecht - gemeenten stimuleert om een intergemeentelijke dienst voor archeologie op te richten. Ook wat dat betreft, is er echter nog een heel lange weg te gaan. Er bestaat heel veel argwaan tegenover het oprichten van dergelijke diensten en ten aanzien van de tegenstrijdigheid die er bestaat tussen enerzijds het belang van het archeologisch erfgoed en anderzijds het noodzakelijk snel moeten vooruitgaan van allerhande geplande werken.
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Wim Van Dijck: Ik trap een open deur in als ik stel dat iedereen het eens is over de noodzaak van de implementatie van het verdrag. De implementatie van het verdrag genereert niet alleen een aantal financiële middelen door het 'veroorzakersprincipe', het komt ook tegemoet aan de grote frustratie in de sector dat men letterlijk werkloos moet toezien hoe een aantal sites wordt vernietigd. Men kan uiteraard betreuren dat het verdrag laattijdig wordt geïmplementeerd. Het zal nog deze legislatuur gebeuren, lees ik in het regeerakkoord. Die laattijdigheid heeft in elk geval een voordeel, namelijk dat we kunnen leren uit andere modellen in onze buurlanden en uit de fouten die daar worden gemaakt.
Afgaande op het verslag van die enquête en ook op eerdere mededelingen en teksten van onder andere het Forum van Vlaamse Archeologie, meen ik te begrijpen dat er een discussie bestaat die wordt uitgekristalliseerd in twee uitersten, namelijk het Franse en het Nederlandse model. Het werd hier daarnet al aangebracht.
Ik denk dat vooral het Nederlandse model aantoont welke de voordelen zijn van dat model en ook welke gevaren er schuilen in de toepassing van dat verdrag. De financiële middelen houden duidelijk een voordeel in. In Nederland is zo zelfs een hele markt ontstaan, wat toch een ongewoon woord is in deze materie. Men praat daar zelfs over 'omzet' en dergelijke. Er is alleszins een markt ontstaan omdat er financiële middelen werden gegenereerd. Dat is dus toch een voordeel, evenals de tewerkstelling. In Nederland zijn heel veel archeologen aan het werk, zelfs Vlamingen trekken ernaartoe om daar te werken, terwijl er toch een grote werkloosheid heerst onder de archeologen in Vlaanderen.
Een nog groter voordeel is dat er, als er meer mensen op het terrein werken, ook minder conflicten ontstaan tussen de bouwheren van bepaalde bouwprojecten en de archeologen die daar een site willen blootleggen. Minder conflicten betekent dat er een groter draagvlak ontstaat. Dat is een voordeel. Nadelen zijn eventueel een verlies van kwaliteit en een verlies van wetenschappelijkheid. Dat is waar het debat nu over gaat in Nederland. Daar zijn er immers veel privé-bedrijfjes op de sites aanwezig, terwijl er toch grote vragen worden gesteld bij de wetenschappelijkheid van het werk dat daar wordt geleverd.
Een gemengde vorm ligt dan ook voor de hand, waarbij de overheid niet alleen participeert, maar zeker ook stuurt. Het sleutelwoord is kwaliteitsbewaking. We moeten daar goed over nadenken. We moeten criteria opstellen vooraleer we privé-bedrijven inschakelen. Daar moet eventueel een erkenning mee verbonden zijn, die geëvalueerd wordt en die ook weer ontnomen kan worden. Ik denk ook aan zoiets als verplichte publicatie van wetenschappelijke rapporten van wat er op de sites gebeurt.
Mijnheer de minister, hoe zal de financiering worden aangepakt? Zal dat per project gebeuren, of zal er met enveloppen worden gewerkt. Hebt u daarop al enig zicht? Hoe zal de kwaliteitsbewaking worden georganiseerd? Een implementatie zonder een stringente kwaliteitsbewaking zou een grote vergissing zijn.
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, collega's, het Forum Vlaamse Archeologie FVA werd opgericht op 17 april 2005. Er wordt me gevraagd of ik op de hoogte ben van de resultaten van hun bevraging. Ik herinner eraan dat het forum zich onmiddellijk heeft gepositioneerd in de media als een 'onafhankelijke, kritische maar vooral constructieve pleitbezorger voor de archeologie in Vlaanderen'. De vraag is dus wat stout. Het zou gek zijn, mocht ik er niet van weten.
Van ondernemers heb ik geleerd dat ze goed kunnen opschieten met vakbonden omdat het in het leven van belang is een goed gestructureerde gesprekspartner te hebben. Als het FVA zich als gesprekspartner manifesteert, dan is dat een dankbaar gegeven. Het laat toe een constructieve dialoog te voeren, wat beter is dan te polemiseren in de pers. Daarom ook is er overleg tussen mijn kabinet, het forum, het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed VIOE en mijn administratie.
Er zijn gesprekken geweest in juli, september en oktober van vorig jaar, waarin een tweerichtingsverkeer is ontwikkeld. Enerzijds worden grieven en terechte verzuchtingen op tafel gelegd; anderzijds krijgen wij de kans om toe te lichten welke initiatieven we nemen of willen nemen om een stap vooruit te zetten tijdens deze regeerperiode. Tenslotte is dat de bedoeling.
Met de implementatie van het Verdrag van Malta wordt alles in kaart gebracht. Daar vloeien ook alle opdrachten uit voort. Ten eerste moet het verdrag zelf geïmplementeerd worden. Daarnaast is er het gebrek aan middelen. Er moet aandacht zijn voor de archeologie en er is behoefte aan dat de archeologen een stem zouden krijgen in alle fasen van de ruimtelijke planning. Dat is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. De miserie met de werken op de leien in Antwerpen heeft dat genoeg aangetoond. Bij de voorbereiding van de Scheldeverdieping zitten ze dan ook wel degelijk mee aan de tafel, wat bewijst dat het perfect kan.
We hebben dit debat al heel uitvoerig gevoerd naar aanleiding van de beleidsnota 2004-2009 en de beleidsbrief 2005-2006. We hebben afgesproken dat we dit jaar zouden werken aan een soort conceptnota, die de basis zou vormen voor de implementatie van het verdrag in decreetgeving. De conceptnota zal worden opgesteld in samenspraak met een klankbordgroep.
Ik ben dus inderdaad op de hoogte van de enquête. Ik leef immers op deze aarde en ik lees kranten en resultaten. Het interessante van de resultaten van deze enquête is dat ze een globaal beeld geven van het archeologische werkveld en vooral de knelpunten, noden en behoeften die daar worden aangevoeld. Met een respons van 188 van de in totaal meer dan 400 sympathisanten kunnen we stellen dat de resultaten significant zijn voor de sector.
Voor wie het dossier volgt, zijn deze resultaten ook geen grote verrassing. De pijnpunten zijn nu duidelijk. Het komt er nu op aan die te remediëren.
Waarover blijkbaar geen eensgezindheid bestaat, is of het nu te wijten is aan het slecht functioneren van de instellingen of aan een gebrek aan financiële middelen. In deze discussie zijn er believers en non-believers, maar het zal wel aan beide liggen. Belangrijk vind ik dat er een signaal komt uit de sector en dat we proberen dat signaal op te vangen. We moeten de zelfevaluatie gebruiken om een aanzet te geven voor de ontwikkeling van een meer doorgedreven visie op een archeologisch beleid.
Het is ook belangrijk dat de sector wil meewerken aan de dialoog, het liefst kritisch, maar het mag ook opbouwend zijn. We weten waar de pijnpunten liggen; de vraag is nu hoe we ze wegwerken. Het forum zal daarin een belangrijke rol spelen. Dat gebeurt het best in de klankbordwerkgroep die we hebben opgericht. Deze werkgroep werkt immers mee aan de conceptnota die de implementatie van het Verdrag van Malta inhoudelijk moet sturen.
Onder meer de gewestelijke administraties bevoegd voor stedenbouwkundige vergunningen zijn daarvoor uitgenodigd. Zij zitten immers op de eerste lijn. Verder hebben we het algemeen milieu- en natuurbeleid, de administraties Natuurlijke Rijkdommen en Energie, de Vlaamse Landmaatschappij, de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, de Vlaamse universiteiten, de provinciale, intergemeentelijke en gemeentelijke archeologische diensten, het Forum Vlaamse Archeologie, het Contactforum voor Erfgoedverenigingen VCM en de Vlaamse Confederatie voor de Bouw aangeschreven.
De resultaten van de enquête maken duidelijk dat een gestructureerd overleg met het werkveld de enige juiste weg is. De enquête bevestigt meer dan ooit dat de implementatie van het Verdrag van Malta binnen een redelijke termijn een noodzaak is. Daarbij is de vraag wat een redelijke termijn is. We zijn er al een poosje mee bezig, en we moeten landen, maar u zult me niet kwalijk nemen dat ik dit keer 'redelijk' niet verwar met 'onverwijld'. Laten we stellen dat we eraan werken en ons best doen. Het is meer een 'inzetverbintenis' dan een resultaatverbintenis, maar ik wil in deze regeerperiode 'as soon as possible' tot resultaten komen.
De financiering is vanzelfsprekend een van de belangrijkste aandachtspunten, maar ook pijnpunten in het Verdrag van Malta. Daarvoor moet een oplossing worden gevonden die tegemoetkomt aan de specifieke Vlaamse situatie. Het is in elk geval duidelijk dat er voldoende middelen moeten zijn om tot opgravingen over te gaan. De opgravingen moeten bovendien gebeuren door kwaliteitsvolle instanties. De heer Van Dijck wees terecht op de nood aan kwaliteitsbewaking. De avonturiers en het commercialisme moeten worden gebannen. De heer Van Dijck had het ook over verplichte publicaties. Er moet vanzelfsprekend voldoende financiële ruimte zijn om de vondsten degelijk te onderzoeken, te ontsluiten en kenbaar te maken. Dat is een ondeelbaar geheel.
Iedereen is het er dus over eens dat er nood is aan bijkomende financiële middelen, maar over de betalingsmodaliteiten worden geen eenduidige uitspraken gedaan. Dat is ook niet verwonderlijk, want u hebt zelf gesteld dat de buitenlandse voorbeelden aantonen dat er diverse oplossingen mogelijk zijn, die allemaal voor- en nadelen hebben. In de enquête van het forum wordt vooral gekeken naar Frankrijk en Nederland, maar ik verwijs ook naar november 2005, toen in Brussel de jaarvergadering plaatsvond van het ICOMOS, de International Council on Monuments and Sites. Daar werden heel wat Europese en mondiale voorbeelden gegeven die mogelijke inspiratiebronnen zijn voor een eigen regeling op Vlaams niveau.
Uit dat congres bleek onder meer dat in verschillende landen de financiering van opgravingen afhankelijk wordt gesteld van de oorzaak ervan. Als bij grondwerkzaamheden bijvoorbeeld pas tijdens de uitvoering blijkt dat het om een waardevolle archeologische site gaat, dan springt de overheid financieel bij. Is het vooraf bekend, dan wordt de veroorzaker financieel verantwoordelijk gesteld. Het is dit debat over de financiering dat in de klankbordwerkgroep gevoerd moet worden. Alle stellingen en standpunten moeten daar aan het licht komen.
De aandacht voor de financiering van opgravingen mag ons niet afleiden van andere, eveneens relevante aandachtspunten. Archeologen stellen terecht dat elke ingreep in het bodemarchief onherroepelijk is en leidt tot de vernieling ervan. Archeologische opgravingen zijn als het ware de laatste optie, met de bedoeling zo veel mogelijk informatie van dat bodemarchief te documenteren, te inventariseren en te onderzoeken. Het is zowat de fase vooraleer door het rood licht te rijden. Op dat ogenblik doet zich de unieke en laatste kans voor om het archief te inventariseren.
Voldoende ruimtelijke verankering en tijdelijke of permanente bescherming van archeologisch waardevolle sites zijn minstens even belangrijke uitdagingen, waarvoor het oordeel van de klankbordwerkgroep wenselijk en noodzakelijk is. De vraag daarbij is wat de verhouding zal zijn tussen de archeologische bezorgdheid en ruimtelijke claims die tot stand komen in uitvoeringsplannen, en hoe het tot synergie kan komen. Met een planoloog als afdelingshoofd kan het niet anders dan dat we daarop de juiste antwoorden zullen vinden.
We hebben met de archeologie in Vlaanderen al een hele weg afgelegd. Het decreet uit 1993 is tien jaar in werking en heeft ons toegelaten stappen vooruit te zetten. We bevinden ons in een cruciale fase. In het kader van het Beter Bestuurlijk Beleid worden de taken van de administratie en het Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed (VIOE) voor eens en voor altijd duidelijk afgebakend. In dat proces moeten we ook nagaan hoe we hun taken kunnen afstemmen op de Intergemeentelijke Archeologische Diensten, de provincies en de steden, die op hun beurt meer zorg besteden aan het archeologische erfgoed en bouwen aan hun eigen archeologische diensten.
Essentieel is dat we streven naar een integrale erfgoedzorg. Het beleid is 'gestapeld' tot stand gekomen: monumenten, landschappen en archeologie. We moeten tot een integratie komen door middel van een integrale erfgoedzorg. Daarmee proberen we archeologie te integreren in het geheel, zodat er ook een groter draagvlak voor ontstaat. Het is immers zoals met ruimtelijke ordening: zonder maatschappelijk draagvlak bereiken we niets.
Er werd gevraagd naar de timing voor de afronding van de implementatie. Ik heb gezegd dat we proberen het zo vlug als mogelijk te doen, maar het zal niet voor morgen zijn, gezien de stappen die we willen zetten. We moeten dit ook integreren met het eenheidsdecreet en de processen stroomlijnen, zodat het ene een beetje proeftuin is voor het andere. Beide moeten leiden tot een grote integratie.
Naast het opstellen van de startnota waarmee de administratie en het VIOE belast zijn, heeft de administratie ook een studiebureau de opdracht gegeven om de economische haalbaarheid te bestuderen van verschillende financieringsmodellen. We kunnen wel een model kiezen, maar we moeten dat ook verkocht krijgen op het terrein en het in een decreet kunnen vastleggen. Ook daar zijn we volop mee bezig.
We betrekken hierbij ook het VCM, het Vlaams contactforum voor erfgoedverenigingen, dat de krachten van het terrein bundelt. Als lid van de klankbordwerkgroep vervult het VCM vooral een interfacefunctie voor de tientallen verenigingen en organisaties en hun vele honderden vrijwilligers op het terrein. Op hun beurt zorgen zij voor een permanente bevraging van deze verenigingen.
Het herschrijven van het archeologiedecreet van 1993 wordt een dubbele oefening. Enerzijds moet het inhoudelijk worden aangepakt; anderzijds moet de inhoudelijke bijsturing worden opgenomen in de coördinatie van het eenheidsdecreet erfgoed. Bij Ruimtelijke Ordening waren we al met die oefening begonnen. De voorbije weken hebben we ontdekt hoe ingewikkeld het allemaal is. We zullen moeten zorgen voor het archeologiedecreet en de implementatie van het Verdrag van Malta, en daarbovenop zullen we de coördinatie moeten doen om tot één erfgoeddecreet te komen.
De administratie en het VIOE hebben gezamenlijk al een lijst opgesteld van grote infrastructuurwerken. We focussen vooral op grote infrastructuurprojecten waarbij de Vlaamse Gemeenschap, de federale overheid of de NMBS optreedt als bouwheer of als subsidiërende overheid. Het betreft zeer uiteenlopende projecten, waaronder ook een aantal grootschalige ontginningen. Sommige projecten zijn al concreet uitgewerkt en hebben een archeologisch onderdeel gekregen, bijvoorbeeld de Scheldeverdieping en het dossier van het MAS in Antwerpen. Andere projecten zullen pas in een verre toekomst worden uitgevoerd. Een nauwgezette opvolging is in elk geval noodzakelijk.
Ik moet toegeven dat we nog niet zo ver staan met betrekking tot privé-ontwikkelingsprojecten. We zullen moeten nagaan, in samenspraak met het vergunningsbeleid van Ruimtelijke Ordening en de planningsprocessen, hoe we dit beter onderling afstemmen. Van een aantal projecten zoals ruimtelijke uitvoeringsplannen voor oppervlaktedelfstofontginning maken we een lijst. Daar zijn ook andere projecten bij, bijvoorbeeld Foruminvest in Kortrijk. Die lijst is dan ook een dynamisch gegeven, waar we aan bouwen en die we zo uitgebreid mogelijk willen maken om hem efficiënt te kunnen inzetten.
We hechten veel belang aan inventarissen als hulpinstrumenten. Een voorbeeld is de Centrale Archeologische Inventaris CAI, die we zelf bijhouden. We brengen het archeologisch erfgoed in kaart via een databank waarin de archeologische vindplaatsen zijn opgenomen. Sinds 2004 is die lijst on line beschikbaar, maar om tal van redenen is de toegang ertoe beperkt. Vandaag is de toegang vrij voor de partners van de CAI en de gemachtigde derden die daarvoor een overeenkomst ondertekend hebben. Het gaat hier om de bescherming van de vindplaatsen en de intellectuele rechten en om het feit dat de informatie soms delicaat is. We geven die dingen dan ook niet prijs aan het brede publiek.
In de beleidsbrief is aangegeven dat we een doelmatigheidsanalyse met betrekking tot die inventarissen zullen doorvoeren. Uit een eerste screening is immers gebleken dat in de basisinventaris nog fundamentele lacunes zitten. Zo moet er meer aandacht zijn voor het landelijk gebied en het stedelijk gebied, het verwerken van luchtfotografische bronnen en het registreren van collecties in privé-bezit. We stellen een behoefterapport op om uit te maken hoe we die achterstand kunnen inlopen en het instrument kunnen verfijnen.
We proberen met de onderzoeksbeleidscel van het VIOE een aantal dingen strategisch in kaart te brengen. Ik denk daarbij vooral aan de coördinatie van de Vlaamse Onderzoeksagenda. Het VIOE heeft een procedure ontwikkeld voor de opmaak van die Onderzoeksagenda. Werkgroepen met vertegenwoordigers uit verschillende sectoren proberen naar efficiëntie te streven, met als einddoel de coördinatie van een eerste jaarlijkse Vlaamse Onderzoeksagenda. Daarbij wordt gewerkt met de volgende hoofdthema's: een stand van zaken van de kennis van de verschillende periodes in de verschillende geografische gebieden, een stand van zaken van de hiaten in de kennis van de verschillende periodes in de verschillende geografische gebieden en een opsomming van onderzoeksprioriteiten volgens internationaal, gewestelijk, regionaal of lokaal belang. De onderzoeksagenda waarvan een eerste versie verschijnt in oktober of november 2006, zal een belangrijk instrument zijn om de actoren aan te sturen op het werkterrein.
Het forum voor de Vlaamse archeologie heeft aan de bel getrokken. Dit heeft geleid tot een kettingreactie aan activiteiten en inspanningen die in de volgende 3 tot 4 jaar zullen worden ontwikkeld. Ik stel voor dat u me daar niet dagelijks, maar op geregelde tijdstippen over ondervraagt. Bij de bespreking van de beleidsbrief zal ik een stand van zaken geven om na te gaan hoe en waar we kunnen versnellen.
De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: Mijnheer de minister, we zullen ons houden aan de redelijke termijn en u niet bestoken met vragen. Wij, de zeldzame politici die bekommerd zijn om deze zaak, zijn verheugd dat het middenveld professionaliseert en dat dit leidt tot een verbreding van de archeologische activiteiten.
Ik ben ook verheugd dat u dat integraal wilt aanpakken. Dat vergt wat meer tijd, kennis en overleg om tot resultaat te komen. Laten we afspreken dat de implementatie van het verdrag in deze legislatuur gebeurt en dat we de andere intenties met de klankbordgroep verder kunnen ontwikkelen. Als het integrale decreet onder druk komt, pleit ik ervoor om dat los te koppelen.
De voorzitter: Mevrouw Crevits heeft het woord.
Mevrouw Hilde Crevits: Het is aanlokkelijk om u hierover regelmatig te ondervragen omdat uw antwoorden heel bezield zijn. Het is duidelijk dat u heel geïnteresseerd bent in de materie.
De spreuk 'Bezint eer ge begint' is hier wel degelijk van toepassing. De grote infrastructuurwerken voor publieke projecten zijn geïnventariseerd. Het is belangrijk dat ook privé-projecten niet worden vergeten. U zegt dat als u er vroeg aan begint, u de archeologen mee aan tafel krijgt bij het concipiëren van projecten. Ook hier kunnen we sensibiliserend werken.
De voorzitter: De heer Bossuyt heeft het woord.
De heer Gilbert Bossuyt: Mijnheer de minister, u had het over de regeling voor de grote infrastructuurwerken. Het werd inderdaad tijd dat dit werd geregeld. Maar vele politici en lokale overheden volgen dit ook op de voet omdat zij op diverse werven worden geconfronteerd met de problematiek. Ik wil vragen om er met de klankbordwerkgroep snel werk van te maken omdat er een aantal grote problemen zijn, onder andere inzake financiering en eigendom. We hadden het hier net over archeologische opgravingen die betrekking hebben op waardevolle stukken. Dat erfgoed moet afdoende beschermd worden.
Ik begrijp dat de grote infrastructuurwerken uw grote bekommernis zijn omdat u daar direct mee wordt geconfronteerd. Er moet echter ook een regeling komen voor eigendom en financiering van de onderzoeken, ook voor kleinere werven.
Minister Dirk Van Mechelen: Het decreet moet worden bijgestuurd. Dat staat los van het geheel. Maar het doel heiligt de middelen. We moeten vooruit. Als dat in 2 fasen gebeurt, voor mij goed.
We moeten de maatschappelijke perceptie wijzigen en dat is ongelooflijk moeilijk. De afgelopen 5 jaar was Monumenten, Landschappen en Archeologie een afzonderlijk beleidsdomein, los van de minister van Ruimtelijke Ordening. Dat heeft zijn verdienste gehad. Nu hebben we met Beter Bestuurlijk Beleid de kans om dit te integreren. We beschikken over veel hefbomen in het vergunningen- en planningsbeleid. De kunst zal zijn om die instrumenten te integreren en de zaken op een efficiënte en aanvaardbare manier op elkaar af te stemmen.
We moeten streven naar het maatschappelijke draagvlak. Vandaag gebeurt dat met de monumenten. De Open Monumentendag heeft daaraan bijgedragen als een wervend project voor een brede publieke belangstelling. We willen van de 6 miljoen Vlamingen monumentenwachters maken om ervoor te zorgen dat men daarvan afblijft. Hetzelfde gevoel moeten we in het archeologische beleid krijgen. We moeten het integreren in een grote bezorgdheid over ons onroerend erfgoed. We moeten af van het beeld dat archeologen 'lastige mensen zijn die een werf komen bemoeilijken'. We moeten daarop anticiperen en de kosten daarvan dragen. De kunst zal zijn om een akkoord te vinden met de sectoren, onder andere de Vlaamse Confederatie voor de Bouw. Iedereen zal kleur moeten bekennen. We zullen de knoop moeten doorhakken en kiezen, maar het debat blijven uitstellen heeft geen zin. Het moet wel een correct debat zijn.
De voorzitter: Het incident is gesloten.