Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 13/10/2005
Vraag om uitleg van mevrouw Cathy Berx tot de heer Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over het budget navorming in het basisonderwijs
De voorzitter: Mevrouw Berx heeft het woord.
Mevrouw Cathy Berx: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de beleidsnota Onderwijs beschouwt permanente professionalisering terecht als een onderdeel van het lerarenberoep. Leraren moeten zich constant bijscholen, en de onderwijssector, scholen en koepelorganisaties moeten hen hierin ondersteunen en motiveren. Ook van de overheid kunnen we verwachten dat ze leerkrachten motiveert en ondersteunt om zich bij te scholen. Permanente professionalisering houdt uiteraard meer in dan nascholing, maar het is wel een noodzakelijk en belangrijk deel ervan.
Voor navorming voor het basisonderwijs is voor 2005 in een bedrag voorzien van 4.314.000 euro. Hoeveel middelen betekent dit per organieke betrekking? Werd getoetst of dit budget per betrekking toereikend is, rekening houdend met de kostprijs van nascholing? Acht u het wenselijk dat er in het onderwijs een derdebetalersregeling wordt uitgewerkt voor opleidingen, noodzakelijk voor de nascholing van leerkrachten, in het bijzonder voor opleidingen die worden aangeboden door het hoger onderwijs? Opleidingscheques kunnen nascholing helpen betalen, maar er zijn een aantal instellingen die de cheques niet aanvaarden. Hoe wilt u dit probleem aanpakken? Via welke instrumenten wilt u nascholing en permanente professionalisering van leerkrachten stimuleren en faciliteren?
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter, het bedrag van 4.314.000 euro komt, omgerekend per betrekking in het basisonderwijs, neer op 86,95 euro. In het decreet betreffende de lerarenopleiding en de nascholing van 16 april 1996 is een groeipad opgenomen dat in een grote stijging van de middelen voor nascholing voorzag. In 1996 ging het om 1,091 miljoen euro, in 1997 om 2,826 miljoen en in 2005 om 4,314 miljoen euro. In de schriftelijke versie van mijn antwoord vindt u een tabel terug met alle bedragen van alle jaren. In vergelijking met 1997 is het bedrag per betrekking gestegen met 22,57 euro, wat een substantiële stijging is.
De schoolbesturen moeten het hun toegekende nascholingsbudget volgens eigen inzichten aanwenden. Ze moeten hiervoor wel een met de personeelsafvaardiging afgesproken nascholingsplan opstellen. Er is een enorme variëteit in de mogelijkheden en in de prijs van de opleidingen, zodat het zeer moeilijk is om in het algemeen vast te stellen of dit bedrag per ambt volstaat. Ieder schoolbestuur zal de afweging moeten maken tussen ofwel veel personeelsleden opleidingen laten volgen, ofwel een aantal personeelsleden een beperkt aantal duurdere nascholingscursussen laten volgen. Scholen kunnen daarenboven vanuit hun algemene werkingsmiddelen de nascholingsgelden aanvullen.
Het door het departement Onderwijs ter beschikking gestelde nascholingsbudget is gekleurd geld. Om scholen en hun besturen ertoe te bewegen dit budget voor zijn doelstelling te gebruiken, werd decretaal bepaald dat het nascholingsgeld hoogstens 2 jaar overdraagbaar is. Een schoolbestuur dat dit niet doet, moet deze middelen terugbetalen en kan daarbovenop een bijkomende sanctie krijgen. In het basisonderwijs worden er door de verificatiediensten van het departement Onderwijs inderdaad jaarlijks terugvorderingen gedaan van nascholingsgeld, op basis van een controle van de aanwending van deze specifieke gelden. Sancties zijn er evenwel nog nooit toegepast.
We kunnen daaruit concluderen dat de basisscholen nog moeten groeien in het maken en uitvoeren van nascholingsplannen. Er bestaat nochtans een zeer ruim aanbod van degelijke nascholing.
Ik ben geen voorstander van het invoeren van een derdebetalerssysteem voor de nascholingsmiddelen. De schoolbesturen krijgen hun nascholingsgelden rechtstreeks en beslissen autonoom over de manier waarop ze hun middelen aanwenden. Schoolbesturen zijn verantwoordelijk genoeg om de hun toegekende middelen zinvol aan te wenden. In het huidige systeem wordt het budget op een evenredige manier verdeeld over alle scholen, namelijk op basis van het aantal teamleden. Geldt in een derdebetalerssysteem met hetzelfde gesloten budget het principe van?wie eerst komt, eerst maalt´, of moet er dan per schoolbestuur of per personeelslid worden bijgehouden wie al voor hoeveel euro nascholingsmiddelen heeft opgebruikt? Zo´n systeem zou bijkomende administratieve planlast veroorzaken voor het departement, de scholen en de personeelsleden.
Alleen bij een erkende opleidingsverstrekker kan men een opleiding volgen met een opleidingscheque. Deze erkende opleidingsverstrekkers moeten de opleidingscheque aanvaarden. Bij niet-erkende opleidingsverstrekkers kan men uiteraard geen gebruik maken van de cheques. Een opleidingsverstrekker kan een aanvraag tot erkenning indienen via de VDAB. Het zijn dus de opleidingscentra die zelf kunnen beslissen of ze een aanvraag indienen. Schoolbesturen komen niet in aanmerking voor opleidingscheques voor werkgevers.
In mijn beleidsnota ga ik uitgebreid in op de mogelijkheden tot verdere professionalisering van personeelsleden na hun initiële opleiding. Het is van groot belang dat scholen op eigen initiatief op zoek kunnen gaan naar de ondersteuning die ze denken nodig te hebben vanuit hun eigen situatie en mogelijkheden. De behoeften van scholen zijn immers divers. Door het vraaggestuurd karakter van nascholing beschikken scholen over een krachtig instrument om ondersteuning te zoeken voor de noden die ze hebben.
Het is belangrijk dat scholen een consequent nascholingsbeleid voeren en die organisaties aanspreken die hen de meest aangewezen ondersteuning kunnen bieden. Toch weten scholen niet altijd goed welke ondersteuning ze exact nodig hebben, en waar ze die precies kunnen vinden. Scholen verschillen inderdaad inzake beleidsvoerend vermogen. Sommige scholen hebben quasi geen ondersteuning nodig, andere zijn nog niet zo ver in hun ontwikkelingsproces. De huidige ondersteuning is overigens niet altijd transparant. Er zijn grote verschillen tussen scholen inzake kwaliteitszorg en inzake competenties om daarmee om te gaan.
De ondersteuning en begeleiding zal dan ook altijd deels onafhankelijk van de vragen van de scholen moeten verlopen omdat de schoolbesturen daar - volkomen terecht - ook een belangrijk instrument in zien om het eigen pedagogische project verder te ontwikkelen, en de identiteit van het behoren tot een onderwijsnet te onderbouwen. In dit kader wordt, naast het nascholingsgeld voor de afzonderlijke schoolbesturen, aan de koepelorganisaties ook gekleurd nascholingsgeld gegeven. Hun pedagogische begeleidingsdiensten en nascholingscentra kunnen op basis hiervan ook aanbodgestuurde nascholing organiseren.
De overheid wil scholen ook blijvend sensibiliseren en ondersteunen om te werken aan onderwijsinnovaties en specifieke beleidsprioriteiten. Een goede mix van aanbod- en vraagsturing in de begeleiding en ondersteuning van scholen is daarom nodig.
De voorzitter: Mevrouw Berx heeft het woord.
Mevrouw Cathy Berx: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb nog twee concrete vragen. U zegt dat er terugvorderingen zijn gebeurd na twee jaar. Worden die middelen dan toegekend aan scholen die middelen tekortkomen? Ik ken scholen die tot drie keer meer middelen uitgeven dan ze ontvangen.
Kunnen scholen zelf worden erkend als een opleidingsinstelling waar opleidingen kunnen worden gevolgd met een opleidingscheque? Op die manier zouden scholen extra middelen genereren die ze dan kunnen gebruiken voor andere dingen.
Minister Frank Vandenbroucke: Op uw eerste vraag kan ik niet met zekerheid antwoorden. Dit zou een variabel begrotingskrediet vergen, en ik denk niet dat dit het geval is.
Een onderwijsinstelling kan zich aandienen als een erkend opleider. In het volwassenenonderwijs bijvoorbeeld is het gebruik van opleidingscheques een courante praktijk. Het volwassenenonderwijs is onrechtstreeks een belangrijke beneficiant van opleidingscheques. Het lijkt op zich denkbaar dat een school een opleiding organiseert en daarvoor een erkenning als opleider krijgt. Het gaat natuurlijk wel over een opleiding voor leerkrachten. Dit vereist dat een aanbieder zich bevindt in de sfeer van het volwassenenonderwijs, hogeschool of universiteit. Mijns inziens is een school uit het leerplichtonderwijs geen evidente aanbodverstrekker. Het behoort bovendien ook niet tot de opdracht. Ik heb er dan ook mijn twijfels over. Ook het volwassenenonderwijs is niet zomaar bij machte om plotseling postinitiële lerarenopleidingen te verzorgen. Ik twijfel dan ook aan het realiteitsgehalte van uw voorstel.
Ik begrijp dat u zoekt naar een manier om de opleidingscheques beter te verzilveren. Ik moet daarover nadenken. Er rijst een bredere vraag over hoe we vraaggestuurd, dus op basis van behoeften, zowel bedrijven als instellingen kunnen stimuleren om opleidingen te geven aan werknemers. Minister Moerman heeft het systeem van de opleidingscheques opnieuw bekeken en vertaald in onder meer de ondernemersportefeuille. Scholen zijn daar inderdaad niet bij. Ik ben bereid om daarover na te denken, maar het is geen evidente zaak.
Het verrast me wel dat er blijkbaar grote verschillen zijn in het gebruik van de opleidingsgelden. We hebben veeleer het gevoel dat nogal wat scholen die niet volledig benutten. Als u scholen kent die tot drie keer meer geld gebruiken, dan zou ik die gegevens graag krijgen. Dan kan ik dit laten onderzoeken.
Mevrouw Cathy Berx: Ik zal ze u per e-mail overmaken.
De voorzitter: Het incident is gesloten.