Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 13/10/2005
Vraag om uitleg van de heer Pieter Huybrechts tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de definitieve keuze van maximaal vijftien permanente terreinen voor lawaaierige sporten
Vraag om uitleg van mevrouw Anne Marie Hoebeke tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de inplanting van terreinen voor lawaaierige buitensporten in Vlaanderen
Vraag om uitleg van de heer Rudi Daems tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de realisatie van multifunctionele terreinen voor lawaaierige sporten
Vraag om uitleg van de heer Kurt De Loor tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over permanente motorsportterreinen
De voorzitter: De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts: Mijnheer de minister, in het verleden zijn zowel aan u als aan minister Van Mechelen verscheidene vragen over deze materie gesteld. In antwoord op de vraag om uitleg over de inplanting van terreinen voor lawaaierige buitensporten in Vlaanderen van de heer Demeulenaere en ikzelf hebt u op donderdag 17 maart 2005 verklaard dat de Vlaamse Regering in haar vergadering van 4 februari 2005 een beslissing heeft goedgekeurd om de procedure, die uiteindelijk kan leiden tot de selectie van multifunctionele terreinen voor lawaaierige sporten, weer op de sporen te krijgen.
Hierdoor moesten alle Vlaamse provincies tegen begin april 2005 voorstellen van locaties voor permanente omlopen met trainingfaciliteiten bij u indienen, ofwel de reeds ingediende voorstellen bevestigen en zo nodig verduidelijken. Tevens werd aan de provincies gevraagd om twee locaties méér voor te stellen dan maximaal voorzien was in de afgesproken spreidingstabel en bij de voorstellen een advies te voegen van burgemeester en schepenen met betrekking tot de wenselijkheid van het te realiseren terrein. Deze voorstellen zouden dan worden voorgelegd aan de technische werkgroep voor advies. Daarna zal de Vlaamse Regering zelf de uiteindelijke keuze maken, conform de spreidingstabel.
Momenteel liggen 21 mogelijke locaties op tafel, namelijk zes in Oost-Vlaanderen, vier in West-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg en drie in Vlaams-Brabant. Uit deze 21 locaties voor lawaaierige sporten zal de Vlaamse Regering er binnenkort maximaal 15 uitkiezen.
Ongeveer iedereen is het erover eens dat deze lawaaigebieden noodzakelijk zijn, al zal niemand graag een lawaaigebied in zijn achtertuin krijgen. Enerzijds moeten motorcrossers en andere beoefenaars van lawaaierige sporten de mogelijkheid worden gegeven om hun hobby uit te oefenen, anderzijds moet wildgroei van luidruchtige buitensporten in onder meer kwetsbare gebieden worden voorkomen.
Graag had ik van de minister vernomen aan de hand van welke criteria de technische werkgroep voor advies de 21 kandidaat-lawaaigebieden heeft geselecteerd? Hoeveel terreinen zullen er uiteindelijk door de Vlaamse Regering worden uitgepikt? Wanneer zal deze beslissing genomen worden? Heeft de minister weet van het feit dat locaties werden ingediend waarvan de provinciebesturen vooraf weten dat ze uit economisch, ecologisch of agrarisch oogpunt verworpen zullen worden?
De voorzitter: Mevrouw Hoebeke heeft het woord.
Mevrouw Anne Marie Hoebeke: Ik heb heel wat vragen binnengekregen van verontruste mensen die in de buurt wonen van de bewuste locaties en ook van lokale besturen op wiens grondgebied een locatie is voorgesteld. Daarom wil ik enkele vragen voorleggen. Wat is de stand van zaken? Hebben alle provincies binnen het voorziene tijdspad, begin april, hun voorstellen ingediend? In welke gevallen ging het om voorstellen waarbij het advies van het bevoegde college van burgemeester en schepenen was gevoegd? Hoeveel adviezen waren er positief?
Mochten niet alle provincies het tijdspad hebben gevolgd, wat zouden hiervan de gevolgen dan zijn? Zal de minister wachten tot alle dossiers binnen zijn? Zal hij het afbakeningsproces voor de reeds binnengekomen dossiers verder afhandelen zonder te wachten op de ontbrekende provincies? Of zal hij, zoals ons bekend werd via welbepaalde kanalen, opteren voor de provincies die toch akkoord gaan en ten aanzien van de andere een afwachtende houding aannemen?
Wat is het verdere tijdspad in dit dossier in termen van voorlegging van de voorstellen aan de technische werkgroep en definitieve beslissing door de Vlaamse Regering?
Zou het niet wenselijk zijn om de frequenties van het gebruik van de locaties op te nemen? Algemeen is immers bekend dat proactieve informatie beter werkt dan geconfronteerd worden met feiten. Men zou kunnen spreken van een spreidingsplan voor lawaaierige sporten.
Op welke manier kunnen omwonenden en lokale besturen in voorkomend geval de genomen beslissingen aanvechten?
De voorzitter: De heer Daems heeft het woord.
De heer Rudi Daems: De zoektocht naar enkele multifunctionele terreinen voor lawaaierige buitensporten begint stilaan in het slop te raken. Zelfs tegen de locatie dichtbij Leuven rijst er al protest. Het is dus een heel moeilijk debat. Bij Oosterzele is onlangs op een paar weken tijd een betoging georganiseerd met 1500 mensen. De bezorgdheid van de buurtcomités is veelal terecht. Mensen vrezen voor lawaaioverlast, geurhinder en een grote toename van verkeer.
De doelstelling die tijdens de vorige legislatuur werd vooropgezet, is terecht. We moeten ervoor zorgen dat er niet overal wordt wild gecrost. De oorspronkelijke opzet is misschien wat zoekgeraakt. De bedoeling was om terreinen te vinden in gebieden waar er vandaag reeds een grote verstoring is door bijvoorbeeld het lawaai van fabrieken of grote verkeersknooppunten. Het ligt voor de hand dat gezocht moet worden in grote industriegebieden en havengebieden. Jammer genoeg moeten we vaststellen dat de Vlaamse Regering en de provincies met hun zoektocht vooral terechtgekomen zijn in openruimtegebieden op een paar uitzonderingen na, zoals in Grobbendonk, Gent en Beveren.
De adviezen zijn trouwens overwegend negatief. Minister Van Mechelen heeft bijvoorbeeld het industriegebied rond Grobbendonk niet weerhouden. Ik wil geen uitspraak doen over de concrete voorstellen te Gent, Beveren of Grobbendonk. Ik vind het wel fout om de doelstelling nu te verlaten omwille van een aantal juridische of ruimtelijke bezwaren. Het bezwaar dat voor de havengebieden en industriegebieden wordt weerhouden is het volgende. Het havendecreet of het Ruimtelijk Structuurplan laten dat soort van activiteiten niet toe. Het oorspronkelijk opzet van de locaties is dus zoekgeraakt. Ik vind een aantal voorstellen, zoals die inzake Oosterzele en Westerlo, eigenlijk onaanvaardbaar. Ik zal onze mensen dan ook oproepen zich daartegen te verzetten.
Om echter toch een opening te creëren, heb ik enkele vragen. Mijnheer de minister, erkent u dat het oorspronkelijke opzet om vooral te gaan zoeken in gebieden waar er al een zekere mate van verstoring was, eigenlijk grotendeels niet wordt gerealiseerd met de voorliggende selectie? Wat is uw standpunt over de inplanting van deze terreinen in haven- en industriegebieden? Bent u desnoods bereid aan de Vlaamse Regering voor te stellen juridische ingrepen te doen om dat soort activiteiten toch bijvoorbeeld in grote industriegebieden en havengebieden mogelijk te maken?
Als ik nu sommige reacties van provinciebesturen en burgemeesters hoor, vraag ik me af of de behoefte qua aantal terreinen per provincie zoals die destijds werd geraamd misschien niet wat overschat is. Dan denk ik op de eerste plaats aan de provincies Oosten West-Vlaanderen.
De voorzitter: De heer De Loor heeft het woord.
De heer Kurt De Loor: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, tegen de mogelijke inplanting voor oefenterreinen voor gemotoriseerde sporten kwam inderdaad al heel wat verzet van plaatselijke actiegroepen. Persoonlijk vind ik dat we de beoefenaars van motorcross en andere gemotoriseerde sporten de kans moeten geven hun sport legaal te beoefenen. Als dat niet gebeurt, dan zal er enorm veel wild worden gecrost. Ik pleit dan ook voor het creëren van ruimte voor deze sporten, maar dan zo dat de overlast voor de omgeving tot een minimum wordt beperkt.
Mijnheer de minister, in haar antwoord op de vragen van donderdag 2 juni verkondigde minister Van Brempt dat alle provincies hun dossier reeds rond hadden en dat die zouden worden voorgelegd aan een technische werkgroep. Deze werkgroep zou voor het eerst bijeenkomen op 22 juni. Wat is de stand van zaken hier? Heef de werkgroep al adviezen geformuleerd.
De adviezen van de werkgroep zouden daarna in een interkabinettenwerkgroep worden behandeld. Is dat al gebeurd? Wat is hier de stand van zaken? Is er al meer zicht op een concrete timing voor de definitieve beslissingen met betrekking tot de locaties? Welke locaties zijn nog in de running voor de verschillende provincies? In sommige kringen bestaat de vrees dat de overheid bepaalde erg geschikte sites die in de verschillende dossiers naar voren worden geschoven, niet zal selecteren omdat ze economisch waardevol zijn. Daardoor zouden minder geschikte sites toch kunnen worden geselecteerd. Welke criteria primeren er? Wegen financieel-economische criteria zwaarder of lichter dan criteria met betrekking tot het milieu en de leefbaarheid van de omgeving?
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck: Mijnheer de voorzitter, ik wil me aansluiten bij deze vragen. De weg die dit dossier al heeft doorlopen, geeft aan dat het streven naar resultaten een zeer moeilijke evenwichtsoefening is. Ik wil eraan herinneren dat het in deze commissie was, als ik me niet vergis begin vorige zittingsperiode, dat de kat de bel werd aangebonden en dat een oplossing werd gevraagd voor deze in Vlaanderen vrij populaire sporten. Toen ook werden er opmerkingen gemaakt over wildcrossen. Een wereldkampioen als Joël Smets heeft verklaard dat, mocht hij nooit in de bossen hebben gecrost, hij nooit wereldkampioen was geworden. De faciliteiten waren er niet. Hij croste bij ons in de gemeentelijke bossen.
Vrijwel alle partijen waren er toen van overtuigd dat we een goede oplossing moesten zoeken. Ik ben benieuwd naar uw antwoord, mijnheer de minister.
Er was een opdracht gegeven om ter plaatse een onderzoek te doen. Sommigen zeggen in de loop van het proces dat bepaalde gebieden niet kunnen worden gebruikt omdat ze waardevoller zijn. Dan gaat het vooral over economische gebieden en havengebieden. Met die stelling ondermijnt men echter al het hele onderzoek. Wat dat betreft, ben ik het eens met de heer Daems. Anderen kunnen dan net zo goed zeggen dat bepaalde andere gebieden niet in aanmerking kunnen komen omdat het waardevolle stiltegebieden zijn. Van twee dingen één: een afweging moet gebeuren op basis van alle elementen, economisch of andere. Ik heb er problemen mee dat men bepaalde gebieden a priori niet in aanmerking neemt.
Gedurende de hele procedure zijn er enkele keren vragen gesteld of opdrachten gegeven aan de provinciebesturen. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat die opdrachten niet in elke provincie even ernstig zijn genomen. Op sommige plaatsen heeft men een degelijk onderzoek verricht, maar op andere heeft men misschien niet zo nauw gekeken. Ik zou wel eens willen weten in welke mate men op het terrein, bij de provincies, bereid was om in te gaan op deze legitieme en noodzakelijke verzoeken tot het voeren van een grondig onderzoek.
De voorzitter: Mevrouw Demeulenaere heeft het woord.
Mevrouw Stern Demeulenaere: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, net als in maart wil ik nogmaals mijn grote bezorgdheid uiten over de wijze waarop de provincies deze locaties hebben aangeduid. Van één locatie in Jabbeke weet ik bijvoorbeeld pertinent dat ze echt niet ernstig kan worden genomen. Ze ligt in een habitatrichtlijn. Het is een weidegebied. Op de locatie kan een dergelijk terrein zelfs niet worden gerealiseerd: de waterstand is immers zo hoog dat het onmogelijk is te draineren. Ook ligt het gebied in de nabijheid van een residentiële wijk. Ik dacht dat er rekening zou worden gehouden met dergelijke zaken bij het bepalen van de locaties.
Ik hoor ook dat de gemeente een heel dossier heeft opgemaakt om dat aan te kaarten bij de provincie. Nu wordt precies die gemeente aangeduid als mogelijke plaats voor het inplanten van dergelijke terreinen. Dan vraag ik me af waarmee we bezig zijn.
Daarom kom ik graag nog eens terug op wat ik vorige keer zei. Niet alleen moet er een gepaste locatie worden gezocht, maar een van de belangrijke punten waarmee de werkgroep rekening zou moeten houden is dat van de financiële garanties. Gemeenten moeten immers ook bereid zijn het nodige te doen om dergelijke terreinen in te planten. Als daarmee geen rekening wordt gehouden, dan bestaat er weinig kans dat die terreinen er ook zullen komen in die gemeente.
Als ik zie hoeveel mensen dezelfde vragen stellen, dan zie ik een groot probleem. Ik meen dat iedereen hier vindt dat er terreinen moeten komen om het wildcrossen tegen te gaan. Laten we al die locaties, aangegeven door de provincies, eens ernstig bekijken en uitmaken of de provincies hun werk degelijk hebben gedaan. Laten we ook bekijken of de gemeenten bereid zijn een duit in het zakje te doen of zien wie bereid is die kosten te dragen. Ik veronderstel dat de provincies de kosten niet zelf zullen dragen. Ik vrees dat de gemeenten er niet voor zullen willen opdraaien. Ik weet niet of u daar geld voor hebt, mijnheer de minister. Dat dacht ik niet. Ofwel maken we hier werk van, ofwel stoppen we met iedereen voor de gek te houden. De financiële garantie is wel degelijk een belangrijk punt.
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Een paar maanden geleden liep er een schitterende spot op Canvas, met enkele motorcrossers die door het bos liepen met de crossmotor tussen hun benen. 'Spaar je oren voor het Klarafestival' was de boodschap. Het was een van de beste spots die ze ooit hebben gemaakt.
Ik draai al een tijdje mee in deze commissie, en de sfeer is totaal anders dan enkele jaren geleden. In het begin van de vorige legislatuur, toch geen eeuwigheid geleden, kwamen er interpellaties van verschillende fracties van de toenmalige meerderheid en oppositie. Iedereen wilde zo snel mogelijk een oplossing, met een afbakening van een aantal crossgebieden, vooral in Limburg en in de Kempen, maar ook op andere plaatsen. Er werd een heroïsche strijd uitgevochten om te kunnen scoren, maar anderen hebben toen gepleit voor een zo snel mogelijke realisatie.
Ik heb toen met mijn 'vuile smoel' gezegd dat, als die terreinen zouden worden afgebakend, er in dezelfde commissie vragen zouden komen van mensen die vinden dat het bij hen niet mag omdat het te veel lawaai genereert. Principieel is iedereen voor, maar het mag niet in de eigen buurt zijn.
Het kan bijvoorbeeld niet dat minister-president Leterme zegt dat één terrein in West-Vlaanderen wel zal volstaan. Overal waar er een terrein moet worden afgebakend, zullen de mensen zeggen dat het daar niet komt. Het kan ook niet dat de minister van Sport zijn werk doet, terwijl zijn partijgenoten in het Leuvense oproepen voor een betoging tegen een afbakening die de minister van hun eigen partij heeft vooropgesteld. Het kan ook niet dat in de VLD een aantal mensen hevig pleit voor de realisatie van die terreinen, terwijl lokale politici er tegen zijn - al is dat op zich perfect te begrijpen - en de minister van Ruimtelijke Ordening een argumentatie bovenhaalt vanuit een puur economisch standpunt, die dan gevolgd wordt.
Industrieterreinen en haventerreinen zijn op zich de beste plaatsen. Ik weet zo'n plaatsen op Linkeroever, waar we voor jaren een terrein kunnen afbakenen. Zo zullen er ook zijn in het Gentse havengebied, en waarschijnlijk ook langs het Albertkanaal. Maar dat kan dan niet, want er is een perspectief van zoveel jaren voor de inplanting van industrie, terwijl die redenering niet wordt gemaakt voor de landbouw, laat staan voor natuurgebied. Het dossier wordt dus naar de verdommenis geholpen door de gehanteerde criteria, en daarvan getuigen de ingediende bezwaren.
Hopelijk kunnen we terugkeren naar de situatie van toen het dossier werd geopend, met één crossterrein per provincie, en misschien wat meer in Antwerpen waar er een hogere nood aan is, zo dicht mogelijk bij plaatsen waar er vandaag al overlast is, en waar die overlast geen extra problemen geeft. Daar zijn voorbeelden van te geven. Bij ons in de Waaslandhaven zullen er zeker plaatsen zijn die voor een aantal jaren gebruikt kunnen worden.
U kunt daarover afspraken maken met de minister van Ruimtelijke Ordening. Als die zijn verzet op grond van een economische argumentatie niet laat varen, dan zal het aantal actiecomités nog groeien. Ik zal er elke keer met mijn partij bij zijn om te betogen. We zijn van in het begin heel consequent geweest. We hebben het dossier toen gevolgd vanuit de meerderheid. Toen hebben we de redenering gevolgd die de heer Daems zonet heeft uiteengezet.
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck: Mijnheer Stassen, ik ben het fundamenteel oneens met wat u zegt. Ik ervaar helemaal geen andere sfeer in deze commissie. (Opmerkingen van de heer Jos Stassen)
Elke vraagsteller heeft duidelijk gestipuleerd dat het belangrijk is dat het dossier tot een goed einde wordt gebracht. Ook de heer Daems heeft gezegd dat er nood is aan terreinen, zodat het wildcrossen wordt tegengegaan. In 2001 hoorden we in deze commissie net dezelfde inzichten.
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, een aantal van de gestelde vragen heeft te maken met de stand van zaken in de procedure. In haar beslissing van 4 februari 2005 heeft de Vlaamse Regering aan de provincies gevraagd om uiterlijk 2 maanden na datum van deze beslissing, hun voorstellen van locaties voor permanente omlopen met trainingsfaciliteiten voor gemotoriseerde sporten in te dienen. Begin mei waren alle voorstellen binnen. Er mag wel rekening mee gehouden worden dat de vertraging in de maand april ten dele te maken kan hebben met een mogelijk oponthoud tijdens de paasvakantie, bij het samenstellen en goedkeuren van de dossiers door de provinciale overheden.
Op dit moment werkt de Vlaamse Regering nog altijd binnen de procedure die ze afgesproken heeft in haar beslissing van 19 juli 2002, en die werd bevestigd door de beslissing van 4 februari 2005. Daarin staat dat er minimaal 12 en maximaal 15 terreinen kunnen komen in Vlaanderen. Uiteraard moeten we nu eerst de huidige 21 voorstellen evalueren om te beslissen hoeveel terreinen eventueel al aangewezen kunnen worden.
Er werd door de technische werkgroep gemotoriseerde sporten Vlaanderen op 22 juni en 6 juli een analyse gemaakt van alle dossiers. De conclusies hiervan werden aan mijn kabinet overgemaakt op 7 juli, en een eerste keer besproken op de interkabinettenwerkgroep van 8 juli. Toen werd afgesproken om het overleg voort te zetten na het zomerreces. Intussen werden door mijn medewerkers de eerste contacten gelegd om deze besprekingen voort te kunnen zetten en bij voorkeur ook af te ronden. Ik vind het immers belangrijk dat we op relatief korte termijn voor uitsluitsel kunnen zorgen, zowel voor de terreinen waarover een consensus bereikt kan worden, als voor de door de provincies voorgestelde terreinen die niet meer in aanmerking komen.
Nu heerst er onzekerheid en ongerustheid. Enerzijds wordt er op lokaal niveau heel snel gesensibiliseerd en gemobiliseerd tegen een eventuele aanwijzing van zulke permanente terreinen. Anderzijds bereiken mij ook heel wat brieven en mails van mensen die klagen over een absoluut gebrek aan dat soort terreinen waardoor de toekomst van onder meer de motorcross in Vlaanderen - met een jarenlange traditie aan wereldkampioenen - in vraag gesteld wordt. De beoefenaars van die lawaaierige sporten zijn bovendien, door gebrek aan terreinen, geneigd om uiteindelijk alle reglementering te negeren en te gaan wildcrossen, wat uiteraard aanleiding geeft tot overlast.
De huidige procedure voor het aantekenen van bezwaren bepaalt dat er bij het dossier met voorstellen van de provincie telkens ook een advies van het college van burgemeester en schepenen dient te worden gevoegd. Die adviezen vertalen in feite wat het lokale maatschappelijke draagvlak is. Vaak merken we immers dat er negatieve adviezen geformuleerd worden op basis van protesten en bezwaarschriften die door de lokale gemeenschap worden ingediend.
Trouwens, alle provinciebesturen, met uitzondering van de provincie Vlaams-Brabant, hebben bij het ingestuurde dossier, zoals gevraagd, het advies van de betrokken gemeenten gevoegd. Van de in totaal 21 voorgestelde locaties zijn er 7 positief geadviseerd door de gemeente, van 3 - in de provincie Vlaams- Brabant - is er geen advies, 1 advies is onduidelijk en 10 adviezen zijn negatief.
Eventuele beslissingen van de Vlaamse Regering in deze fase van het dossier hebben evenwel nog geen rechtstreeks effect op de burger. Het is niet omdat er nu terreinen worden aangewezen, dat die terreinen meteen gerealiseerd kunnen worden. In een latere fase, als de terreinen echt geëxploiteerd zouden worden, blijven alle formele inspraakprocedures en mogelijkheden bestaan om bezwaar aan te tekenen. Wanneer de minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordening gelast wordt met de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, worden de bepalingen van het decreet op de Ruimtelijke Ordening van kracht, waarbij het ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan onderworpen wordt aan een openbaar onderzoek. Vervolgens krijgt de burger 60 dagen de tijd om zijn bezwaren in te dienen bij de Vlaamse commissie voor Ruimtelijke Ordening. Een gelijkaardige procedure geldt voor een provinciaal of een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Bovendien is er ook consultatie en inspraak mogelijk tijdens de procedure die moet gevolgd worden voor het toekennen van een milieuvergunning.
Een andere reeks vragen heeft betrekking op de criteria die gehanteerd worden bij de selectie van de voorstellen. Het is een foutieve voorstelling om te beweren dat de Technische Werkgroep 21 kandidaat lawaaigebieden heeft behouden. Door de 5 Vlaamse provincies werden in totaal 21 locaties voorgesteld op basis van een afwegingskader dat door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd. Bij het afwegingskader dat de provincies dienden te hanteren werd rekening gehouden met een aantal juridisch verankerde negatieve selectiecriteria, een aantal indicatieve negatieve selectiecriteria en een aantal positieve selectiecriteria. Uiteraard konden de positieve selectiecriteria slechts in overweging worden genomen in zoverre ze niet strijdig waren met de juridisch verankerde negatieve selectiecriteria.
Ik geef u enkele concrete voorbeelden. Het was inderdaad de bedoeling om te gaan zoeken in gebieden waar reeds een vorm van geluidsverstoring aanwezig is. Zo is er het positieve selectiecriterium om aan te sluiten bij hoofdwegen en primaire wegen, bij luchthavens en zeehavens. Tegelijk geldt echter het juridisch verankerde criterium dat er geen zo'n terrein mag komen in bijvoorbeeld zeehavengebied. Dat afwegingskader werd trouwens goedgekeurd door de vorige Vlaamse Regering en werd bijgevolg mee ondertekend door de toenmalige minister van Leefmilieu, mevrouw Dua. Toen waren er geen redenen om juridische ingrepen te doen en dus is dat nu ook niet het geval, maar ik begrijp de bezorgdheid ten dele.
De dossiers met voorstellen van de provincies werden daarna voorgelegd aan een Technische Werkgroep die alle criteria toetst. Die werkgroep heeft geen formeel advies geformuleerd maar heeft, zoals gevraagd door een interkabinettenwerkgroep, per betrokken departement een analyse gemaakt van de voorgestelde locaties.
De elementen die voor analyse in aanmerking werden genomen door die Technische Werkgroep zijn: de oppervlakte van de voorgestelde locatie, de bodembestemming, de vraag of de locatie al dan niet een bestaand circuit is en, indien dat het geval is, ook de sporttechnische aard van het circuit, het al dan niet aanwezig zijn van infrastructuur op deze locatie, de vergunbaarheid volgens het door de Vlaamse Regering goedgekeurde afwegingskader, de multifunctionaliteit, de aard van de selectie door de provincie want sommige provincies hebben zelf een onderscheid gemaakt tussen effectieve terreinen en reserveterreinen, de rangschikking voorgesteld door de provincie, de mogelijke sociaal economische gevolgen, de financiële haalbaarheid, de geografische spreiding in de provincie, de nabijheid van woningen, de impact inzake mobiliteit, het lokale maatschappelijke draagvlak via een advies van het college van burgemeester en schepenen, de adviezen van de afdeling Ruimtelijke Planning, de afdeling Natuur, de afdeling Bos en Groen, de afdeling Land, de afdeling Land- en Tuinbouw, de afdeling Milieuvergunningen, het OCGIS en Bloso. De volgorde waarin de elementen hier werd vermeld, zegt uiteraard niets over de weging van die criteria.
Nu is het dus uiteindelijk de taak van de Vlaamse Regering om op basis van deze informatie een beslissing te nemen.
De voorzitter: De heer Daems heeft het woord.
De heer Rudi Daems: Als u zegt dat u naar het draagvlak hebt gepeild bij burgemeester en schepenen, dan vind ik dat nogal beperkt. Dat peilen zou wat ruimer mogen gebeuren. Het is positief dat u bevestigt dat de bezorgdheid destijds was om vooral naar locaties in de buurt van verstoorde gebieden te zoeken. Ik herinner me niet dat in die beslissing van 2002 als juridisch verankerend criterium werd opgenomen dat het niet in havengebieden kon.
Ik verwijs hiervoor naar een ander voorbeeld waar minister Van Mechelen een mouw heeft aangepast, namelijk de kartings. Dat zijn ook lawaaierige toestanden. Minister Van Mechelen heeft beslist dat kartings voortaan ook in industriezones kunnen, hoewel dat vecht met de bestemmingsvoorschriften. Waarom kan dat niet ook voor motorcrossgebieden in haven- of industriegebieden? Waar een politieke wil is, is een juridische weg. Het zou jammer zijn als die weg niet meer zou worden bewandeld.
Was de behoefte die destijds werd geraamd, niet te groot? Misschien moeten we het aantal terreinen, zeker in sommige provincies, naar beneden halen.
Mevrouw Anne Marie Hoebeke: Ik veronderstel dat we tegen het einde van 2005 meer informatie krijgen. Mijnheer de minister, als dat niet zo is, zullen we u opnieuw aan een vragenuurtje onderwerpen.
De heer Kurt De Loor: Ik wil nogmaals mijn bekommernis uiten over de keuze van de sites. Het financiële mag niet primeren boven het welzijn en de leefbaarheid van de bevolking.
De heer Carl Decaluwe: Mijnheer de minister, de moraal van het verhaal is dat u tegen eind 2005 misschien een aantal locaties kunt voorstellen, maar dat dan pas het probleem begint. Ruimtelijke Ordening zal dit via provinciale uitvoeringsplannen moeten bekijken. Dat duurt minstens 5 jaar. De afbakening van het stedelijk gebied Kortrijk is al 6 jaar bezig. Ik maak me daarover geen illusies.
Ik wil nog ingaan op het voorstel van de heer Daems. West-Vlaanderen heeft een wereldkampioen, Steve Ramon. Hij moet nu in het buitenland gaan trainen, omdat er niets meer is. Vroeger trainde hij in de uiterste zuidpunt van de haven van Zeebrugge. Daar hinderde hij niemand, maar telkens als hij daar verscheen, was er ook politie.
Mijnheer de minister, ik suggereer om in de havengebieden de beste locaties uit te zoeken. Nu wordt daar illegaal getraind. Kunt u dat op die manier niet tijdelijk oplossen? Binnen 5 jaar zullen er geen milieuvergunningen zijn voor die gebieden. U kunt van goede wil zijn, maar de juridisering van Ruimtelijke Ordening is heel complex. Maak tijdelijke afwijkingen, want anders zullen steeds meer Vlamingen in het buitenland gaan trainen.
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Ik onthoud alle bezorgdheden en suggesties en zal pogen een goed voorstel te doen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.