Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 30/06/2005
Interpellatie van de heer Jos Stassen tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de toekomst van de grote Vlaamse cultuurinstellingen
Interpellatie van de heer Erik Arckens tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over bepaalde problematische aspecten bij de toepassing van het Kunstendecreet en de verdeling van de subsidies
Vraag om uitleg van de heer Johan Deckmyn tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de stand van zaken rond het Forum voor Muziek, Dans en Beeldcultuur in Gent
Vraag om uitleg van mevrouw Margriet Hermans tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de sociaal-artistieke projecten
De voorzitter: Aan de orde zijn de samengevoegde interpellaties van de heer Stassen tot de heer Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de toekomst van de grote Vlaamse cultuurinstellingen, en van de heer Arckens tot minister Anciaux, over bepaalde problematische aspecten bij de toepassing van het Kunstendecreet en de verdeling van de subsidies, met daaraan toegevoegd de vragen om uitleg van de heer Deckmyn tot minister Anciaux, over de stand van zaken rond het Forum voor Muziek, Dans en Beeldcultuur in Gent, en van mevrouw Hermans tot minister Anciaux, over de sociaal-artistieke projecten.
De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Mijnheer de minister, wanneer vragen en interpellaties op tijd worden ingediend en de behandeling ervan wordt uitgesteld, moeten we ze op het ogenlik dat ze uiteindelijk worden behandeld soms vanuit een ander perspectief bekijken. Ik wil deze interpellatie in een ander perspectief plaatsen, namelijk in het perspectief van de beslissing die de Vlaamse Regering vorige week vrijdag heeft genomen, over de uitvoering en de subsidiëring van alle organisaties die onder het Kunstendecreet vallen. Het eerste deel van het Kunstendecreet wordt daardoor voor de eerste keer ingevuld voor periodes van 2 of 4 jaar.
Mijn interpellatie heeft, in militaire termen gesteld, betrekking op de vijandelijkheden die aan de beslissing vooraf gegaan zijn. Er zijn heel wat adviezen gegeven. U vindt dat instellingen die voor de subsidiëring gedeeltelijk buiten het Kunstendecreet vallen en ad nominatim worden gesubsidieerd, toch moeten worden beoordeeld. Op zich is dat een goede zaak.
Er zijn een aantal internationale commissies voor samengesteld die een aantal adviezen hebben gegeven die niet altijd even congruent met elkaar zijn. Vorige week hebben we daar al over gediscussieerd naar aanleiding van de actuele vragen over de Vlaamse Opera. We zouden hetzelfde kunnen doen over het Ballet van Vlaanderen en dergelijke, maar ik ga nu niet herhalen wat er toen is gezegd.
Ik wil het hebben over de beslissing die u hebt genomen over het Kunstendecreet. De communicatie daarover werd globaal gezien positief onthaald. We hebben behoorlijk wat nieuwe middelen uit de brand kunnen slepen. Daarnaast zijn er fondsen en internationale kredieten verschoven. Daardoor is het bedrag geëvolueerd van 11 naar 16 miljoen euro.
U hebt beslist dat u initiatieven die rond één persoon zijn opgebouwd, niet meer structureel zult subsidiëren. Die initiatieven moeten via de andere mogelijkheden van het Kunstendecreet, zoals beurzen, aansluiting zoeken bij de grotere structuren. Heel wat organisaties zijn heel blij met de beslissingen, maar er zijn er ook die minder tevreden zijn, die bedenkingen hebben of die hun conclusies hebben getrokken. Ik wil deze interpellatie verruimen tot de beslissing die is genomen over het Kunstendecreet. Dat is logisch, want ze is verschoven tot na die beslissing. Vervolgens kom ik tot het onderwerp van de grote cultuurinstellingen.
Mijnheer de minister, u hebt een groot aantal adviezen gevolgd. Andere hebt u anders ingevuld, en nog andere hebt u naast u neergelegd. Opvallend is het grote aantal negatieve adviezen dat u anders hebt ingevuld. Dat zijn de adviezen over De Zwarte Komedie en het Raamtheater. U moet maar beargumenteren waarom dat gebeurd is. Het is niet aan mij om te beoordelen of dat goed of slecht is, maar ik kan wel uw argumenten beoordelen. Het omgekeerde is gebeurd met bijvoorbeeld Dastheater, met Stef Ampe, Arne Sierens en Johan Dehollander.
De voorzitter: Mijnheer Stassen, mag ik u vragen bij het onderwerp van de interpellatie te blijven?
De heer Jos Stassen: Onderbreekt u me maar als ik te lang bezig ben, maar ik wens toch deze vraag te stellen om vervolgens tot mijn interpellatie te komen.
Mijnheer de minister, u hebt een beslissing genomen in 2000, waarrond zij een programmatie hebben opgebouwd. Nu hebt u op basis van de uitvoering van die programmatie een andere beslissing genomen. Ongeacht de artistieke argumentatie, is de vraag dus of de spelregels niet tijdens het spel zijn veranderd. Hetzelfde geldt ook voor Ultima Thule, waarvoor er ook een vermindering is.
Uit bepaalde beslissingen die u hebt genomen omtrent organisaties in Limburg, leid ik af dat u een keuze hebt gemaakt. Misschien is het terecht dat er in Limburg een hele reeks organisaties erkend is, zodat nu niet meer gezegd kan worden dat daar de regionale spreiding niet geldt. De vraag is wat heeft doorgewogen: de regionale spreiding of de artistieke argumenten. U hebt ook een reeks beslissingen genomen over de grote organisaties.
De voorzitter: Mijnheer Stassen, ik moet u opnieuw vragen bij het onderwerp van uw interpellatie te blijven.
De heer Jos Stassen: Ik kom nu tot het onderwerp, namelijk de grote cultuurinstellingen. U hebt deze interpellatie uitgesteld omdat ze te maken heeft met het Kunstendecreet en de uitvoering ervan. Ik heb daar geen probleem mee, maar het is dan ook logisch dat ik de interpellatie over de beslissingen omtrent de grote cultuurinstellingen die nominatim zijn gesubsidieerd, situeer in het kader van de globale beslissingen. Ik vraag verduidelijking na wat ik in de pers heb gelezen over beslissingen die afwijken van de adviezen. Voor mij zijn die beslissingen nieuw in het beleid.
Mijnheer de minister, ik heb er Dastheater uitgepikt. Bij de vorige ronde was dat een nieuwkomer die onmiddellijk met een belangrijk budget van start kon gaan. Ze hebben een bepaald parcours afgelegd waarvan ze zelf zeggen dat ze gedaan hebben wat de minister vroeg, namelijk het zoeken naar synergie en dergelijke. Ze kunnen dat staven aan de hand van hun programmatie samen met HETPALEIS, De Vooruit enzovoort. Ze hebben dus uitgevoerd wat u vroeg, en nu wordt er anders beslist. Ik vraag gewoon dat te situeren in het geheel van de beslissingen omtrent het Kunstendecreet.
In de vorige regeerperiode is een keuze gemaakt waar ik nog steeds achter sta. Er is een Kunstendecreet gemaakt, en geen Podiumdecreet, Muziekdecreet of decreet Beeldende Kunsten meer. Juist die integratie van dat alles is bepalend en maakt dat de beslissingen omtrent de grote cultuurinstellingen in het geheel moeten worden gesitueerd. Mijnheer de voorzitter, daar ben ik nu mee bezig.
Mijnheer de minister, ik wil daar trouwens nog even mee doorgaan. Ik neem als voorbeeld enkele opvallende beslissingen, waaronder de beslissingen die verband houden met Limburg, de beslissingen die te maken hebben met synergie, en de beslissingen ingevolge het feit dat rond personen opgebouwde structuren niet meer gesubsidieerd worden. Dastheater was een voorbeeld, maar ik zal daar omwille van uw tijdsschema niet meer op ingaan.
De voorzitter: Mijnheer Stassen, als u me uitdaagt, blijf ik graag zitten.
De heer Jos Stassen: Dan blijven we samen zitten. Dat is geen probleem. We hebben in deze commissie al uren doorgebracht, we kunnen er nog wel een beetje meer over discussiëren.
De decreetgever heeft samen met de vorige regering geoordeeld een globale beslissing te moeten nemen over de grote cultuurinstellingen. De nominatim gesubsidieerde instellingen waren daar een onderdeel van. De aanleiding tot mijn interpellatie was dat er heel wat onduidelijkheid is ontstaan omtrent wat de artistieke lijn zou zijn, en wat de lijn is van de beoordeling van de regering ten aanzien van deze organisaties. De adviezen die werden gegeven in de aanloop tot deze beslissingen, spraken elkaar immers tegen.
Ik herhaal niet meer wat er vorige week tijdens het vragenuurtje over gezegd is. Het was toen echter heel onduidelijk welke richting het uit ging. (Opmerkingen van minister Bert Anciaux)
Ik bedoel vooraf. U hebt toen een antwoord gegeven dat duidelijk was over de artistieke lijn, en u hebt dat ook bevestigd bij de financiële honorering van de meeste van de organisaties. We kunnen discussiëren over het ballet, bijvoorbeeld over de vraag of er daar niet de facto een vermindering van de werking is. Daarom zeg ik ook?de meeste van de organisaties´, en zou ik evengoed kunnen zeggen?op één na allemaal´.
Uw antwoord luidde dat u de artistiek onafhankelijke werking van de grote instellingen zou garanderen. Dat hebt u nu ook financieel bevestigd, maar u hebt ook een onduidelijkheid gelaten, ook in uw communicatie achteraf. Het gaat erom wat uw beslissingen concreet betekenen voor de zakelijke structuren. Dat is nog altijd niet duidelijk, en wordt nu verschoven naar de discussie die volgend jaar wordt gevoerd over de beheersovereenkomsten. (Opmerkingen van minister Bert Anciaux)
Als over de beheersovereenkomsten nog dit jaar wordt onderhandeld met de organisaties, en als ze nog dit jaar worden ondertekend, dan ben ik blijkbaar verkeerd ingelicht. In elk geval hebt u het uitgesteld tot de behandeling van de beheersovereenkomsten, zodat het nog onduidelijk is wat dat betekent voor de zakelijke structuren van deze organisaties, die wel een gegarandeerd autonome artistieke werking hebben.
U hebt vorige week ook een antwoord gegeven waaruit we konden begrijpen dat het nog niet duidelijk is of onafhankelijke organisaties zoals deFilharmonie en het VRO blijven bestaan, dan wel of ze zakelijk gezien in één organisatie zullen opgaan. U hebt dat nog in het midden gelaten, en misschien zal dat ook gebeuren voor wat betreft het Ballet van Vlaanderen en God weet wat. Dat is een onzekerheid, en het is belangrijk dat u aangeeft welke richting het zal uitgaan.
Eigenlijk is een gedeelte van mijn interpellatie al achterhaald. Vorige week heb ik al een paar antwoorden gekregen. Bovendien hebt u onlangs een beslissing genomen over de financiële invulling.
Aangezien de adviezen elkaar soms tegenspraken, hebben we de grote cultuurinstellingen gedeeltelijk uit de bepalingen van het Kunstendecreet gelicht. De toekomst van deze instellingen is evenwel onduidelijk gebleven. We weten nog steeds niet goed welke richting we uitgaan. U hebt een beslissing genomen over de toepassing van het Kunstendecreet. De grote cultuurinstellingen worden nominatief gesubsidieerd. Ik zou u willen vragen waarom u bepaalde beslissingen over de artistieke invulling hebt genomen en waarom u de zakelijke aspecten van die beslissingen nog niet wil vastleggen. Indien deze organisaties zouden fuseren, is het nog steeds niet duidelijk welke structuur ze zullen aannemen.
Ik zou u tevens willen vragen nog eens uit te leggen waarom u cultuurinstellingen opgebouwd rond een persoon, niet verder wilt honoreren. U wilt eigenlijk dat deze instellingen zich bij de grotere structuren aansluiten. We mogen echter de geschiedenis van de podiumkunsten in Vlaanderen niet uit het oog verliezen. Heel wat belangrijke organisaties die momenteel hoge toppen scheren, zijn destijds rond een bepaalde figuur opgebouwd. Het gaat hier soms om heel grote structuren. Ik denk onder meer aan Anne Theresa De Keersmaeker en aan Jan Fabre.
Ik vraag me af waarom u met het verleden wilt breken. Eigenlijk stelt u op deze manier dat we een eindpunt hebben bereikt. Blijkbaar kunnen er in Vlaanderen geen cultuurinstellingen meer bijkomen. Daar valt natuurlijk iets voor te zeggen. De vorige keer dat dit onderwerp hier ter sprake is gekomen, heb ik gepleit voor een dynamisch snoeiwerk dat nieuwe organisaties toelaat. Blijkbaar vindt u dat nieuwe initiatieven rond personen binnen de bestaande structuren moeten worden genomen. Ik vraag me af op basis van welke argumenten u deze keuze hebt gemaakt.
Het is een goede zaak, mijnheer de minister, dat u meer recurrente middelen voor de invulling van het Kunstendecreet hebt weten vrij te maken. Ik vraag me enkel af waarom u de beslissing over de zakelijke invulling van de grote instellingen blijft uitstellen en waarom u vindt dat rond personen opgebouwde organisaties een plaats binnen de bestaande structuren moeten vinden.
De voorzitter: De heer Arckens heeft het woord.
De heer Erik Arckens: Mijnheer de voorzitter, naar aanleiding van de kritiek die professor Laermans vorige donderdag op de mankementen in de toepassing van het Kunstendecreet heeft geuit, heb ik te elfder ure een interpellatieverzoek ingediend. Ik heb professor Laermans ooit eens urenlang voor Trends ondervraagd. Het valt me op dat hij zich nu zeer kritisch opstelt. Ik vraag me af wat er gebeurd is.
Ik heb vier stellingen uit de tekst van professor Laermans gelicht. Ik wil het bij deze vier stellingen houden. Als gevolg van de gebeurtenissen van de voorbije dagen wil ik een van deze stellingen iets uitgebreider behandelen.
Professor Laermans maakt een onderscheid tussen Anciaux I en Anciaux II. Het gaat hier bijna om koninklijke titels. Met Anciaux I heeft professor Laermans samengewerkt. Anciaux II heeft hem evenwel 12.500 euro door de neus geboord. Hij beschikte enkel over een geschrift over de beeldende kunst en niet over de beeldende kunst zelf. Het is maar een ideetje.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, ik waardeer professor Laermans al jaren. Hij heeft vroeger mooie uitspraken over mij gedaan. Ik heb echter geen reden om hem nu minder hoog in te schatten. Ik neem zijn kritiek ernstig. Ik ga er niet van uit dat hij rancuneus is omdat hij de Vlaamse Cultuurprijs voor Beeldende Kunst niet heeft gekregen. Dat heeft er volgens mij niets mee te maken.
De heer Erik Arckens: Ik denk dat ook niet. Ik heb het dan ook bijzonder hypothetisch geformuleerd.
Ik begin bij?Het Cultureel Regiem´, een van 2002 daterende publicatie van professor Laermans. In dit boekje stelt hij dat:?Het nadeel van een kunstbeleid dat zich baseert op adviezen van experts de scheeftrekking is van het gesubsidieerde kunstaanbod in de richting van vernieuwende, meestal complexe en onconventionele kunstuitingen´. Professor Laermans vroeg zich toen al af hoe deze krachtlijn met het toenmalig beleid van minister Anciaux te rijmen viel. U wilde en wilt nog steeds meer diversiteit en een grotere cultuurparticipatie.
Momenteel is de kritiek van professor Laermans explicieter. Aangezien ik ze zelf onderschrijf, wil ik enkele pertinente kritieken van de meest gereputeerde cultuursocioloog van Vlaanderen in de discussie aan bod brengen.
Ik begin met het volgende citaat:?De minister beschikt over een arsenaal termen, zoals cultuurparticipatie of maatschappelijke betrokkenheid, als het bijvoorbeeld over het Raamtheater gaat. Daar gaat men straks alle beslissingen mee legitimeren. Het zijn gevaarlijke termen die zware inhoudelijke consequenties hebben.´ Het Raamtheater heeft een negatief advies ontvangen. De stadstheaters krijgen moeiteloos alle mogelijke lof toegezwaaid. Ik wil hier niet dieper op ingaan. Iedereen begrijpt dat dit niet kan. Het lijkt wel of de stadstheaters aan precies op hun maat gesneden criteria beantwoorden. Het volksrepertoiretheater kan het schudden. De beoordelingscommissie ziet meer heil in de zogeheten vernieuwing.
Het Raamtheater heeft hierover het volgende verklaard:?Men verwijt ons geen nieuw en jong publiek aan te trekken, terwijl we schoolvoorstellingen doen. Ons avondpubliek is misschien wat ouder dan het gemiddelde theaterpubliek, maar wat is daar op tegen?´
Ondanks de zogenaamde rode kaart, hebt u het Raamtheater, net als De Zwarte Komedie en Taptoe, uiteindelijk weer opgevist. In de pers hebt u die beslissing verantwoord door te vermelden dat het Raamtheater veel volk trekt. Dat is natuurlijk juist. Ik heb me laten vertellen dat het om tienduizenden bezoekers per jaar gaat. Of het Raamtheater een volksrepertoiretheater is, zoals de heer Nagels een paar weken geleden in De Standaard heeft verklaard, is dan weer een andere kwestie. Ik denk van niet.
Indien u vindt dat de beoordelingscriteria en -commissie goed werk levert, moet u de adviezen respecteren. Indien u de criteria en de commissie niet zo belangrijk vindt, kunt u op het einde van de rit plots andere maatstaven hanteren. Op die manier creëert u het beeld van een almachtige minister die op het laatste ogenblik nog overal zijn eigen zin kan doordrukken.
U bent tussenbeide gekomen in verband met de Vlaamse Cultuurprijzen. Hetzelfde geldt voor het VAF. Dit fonds is trouwens niet helemaal autonoom. Ik heb de indruk dat de fondsen in Nederland autonomer werken. Vijf jaar geleden hebt u persoonlijk een aantal door de adviescommissie voor teksttheater en dramatische kunst gebuisde theatergezelschappen opgevist. Naar aanleiding van de rel over de stadstheaters is die polemiek trouwens door middel van een door dertig vertegenwoordigers van cultuurhuizen en -ensembles ondertekende petitie weer onder de aandacht gebracht. De ondertekenaars vegen u duchtig de mantel uit omwille van uw vermeende populisme. Ik vind die omschrijving trouwens een groteske overdrijving. Het gaat hier evenwel om dertig mensen die belangrijke cultuurhuizen vertegenwoordigen.
Vijf jaar geleden hebt u een toespraak gehouden over de ascetische elite die zich van het volk afsluit. Ik denk dat u daarmee eveneens de beoordelingscommissie zelf bedoelde. Indien dit niet het geval was, zou ik graag vernemen wat u wel bedoelde.
Minister Bert Anciaux: Ik heb die petitie gezien. Volgens mij vinden de ondertekenaars vooral dat het Vlaams Belang een gevaar voor het cultuurbeleid betekent.
De heer Erik Arckens: Mijnheer de minister, de titel is?Vlaams Belang oogst wat Anciaux heeft gezaaid´. 5 jaar geleden zou u ons de stenen voor ons zogeheten populisme hebben aangereikt.
De heer Allegaert, voorzitter van de beoordelingscommissie voor theater, heeft zich recent in De Morgen afgevraagd waarom er nog beoordelingscommissies bestaan. Gezelschappen die momenteel een brave en zelfgenoegzame indruk wekken, krijgen gegarandeerd een rode kaart. De beoordelingscommissies zoeken vernieuwing en zetten zich af tegen wat zij verouderde vormconcepten vinden. Ze hebben het over een eigenzinnig parcours, over het bekoren van een breed en divers publiek of over maatschappelijke relevantie. Het is echter niet duidelijk wie die termen precies invult.
Vanuit die invalshoek verbaast het me niet dat de stadstheaters er goed uitkomen. De KVS hoopte opnieuw 1,6 miljoen euro te krijgen, maar krijgt uiteindelijk 3 miljoen euro. (Opmerkingen van minister Bert Anciaux)
In het preadvies staat:?De KVS focust verder op de stad, met een artistieke kerngroep annex denktank´. De beoordelingscommissie heeft de KVS zelfs hulp bij de uitbreiding en de verdieping van het parcours aangeboden. Die hulp zou nodig kunnen zijn. Volgens mijn spion zaten bij een van de laatste voorstellingen welgeteld 3 mensen in de zaal. De zaal heeft nochtans een capaciteit van 250 plaatsen. Het Raamtheater krijgt jaarlijks 400.000 bezoekers.
De heer de Ley, artistiek leider van theater Paljas, heeft het volgende verklaard:?We hebben in de voorbije 3 decennia voldoende gesubsidieerde groepen zien passeren, en de meeste bestaan allang niet meer, maar die waren toen zeker niet beter of origineler dan de rest. De jongste 20 jaar hebben de theaterwetenschappers die in de adviesraden zetelen ervoor gezorgd dat het grensverleggende theater, hetgeen moeilijker toegankelijk is, het best betoelaagd is door de overheid. Dat schiep verwarring en zeker dat deel van het publiek dat van klassiek repertoiretheater houdt, haakt af omdat het op zijn honger bleef zitten.´
Samenwerkingsverbanden zijn heilig in het Kunstendecreet. De minister subsidieert de rond één persoon opgebouwde initiatieven liever niet meer. Hij raadt hen aan aansluiting bij de grotere structuren te zoeken. Ik kan die logica goed begrijpen, ik vraag me enkel af of het hier om een absolute stelling gaat. Moet die idee altijd wordt toegepast? Moet dit niet geval per geval worden onderzocht? Hoe rijmt de minister dit met het streven naar evenwicht in het Vlaams cultureel landschap, met cultuurparticipatie en met zijn verzet tegen de ascetische elite?
Grote, gereputeerde gezelschappen die niet vernieuwend genoeg zijn, zoals Rosas, hebben van de minister een waarschuwing gekregen.
Minister Bert Anciaux: Het wordt erg ingewikkeld als elke uitspraak veralgemeend wordt en op iedereen toepasbaar wordt gemaakt. Er zijn een aantal gezelschappen die inderdaad een waarschuwing of tweejarige subsidie hebben gekregen. Dat laatste is in vele gevallen een aankondiging van een verdere groei. Rosas heeft een forse stijging van de middelen gekregen. Rosas is voor mij absolute wereldtop, samen met onder andere Need Compagnie en Ballet C de la B. Ik heb gezegd dat zelfs absolute toppers moeten beseffen dat er volgende keer allicht een stop komt aan de groei en dat ze een plan moeten maken dat er niet van uitgaat dat er middelen bijkomen. Zeggen dat ik met het vingertje heb staan zwaaien naar Rosas, klopt niet.
Over het hele danslandschap heb ik gezegd dat we een deftig gesprek moeten voeren. Inzake de kunstenaars die uit Parts, de school van Rosas, zijn gegroeid, heb ik geoordeeld ze niet allemaal individueel een structuur rond zich te laten opbouwen. De grote dansgezelschappen hebben daar ook een verantwoordelijkheid in. We moeten ervoor opletten dat de absolute wereldtop niet allemaal hetzelfde wordt. Als je het kind van iemand bent, is dat niet eens zo onlogisch.
De heer Erik Arckens: U stelt dat huizen en gezelschappen die al sinds mensenheugenis subsidies krijgen, er niet meer zo zeker van moeten zijn dat ze die altijd zullen blijven krijgen. U voegde eraan toe:?Als ze geen rekening houden met mijn aanbevelingen, zal ik hun adviezen dan ook feestelijk naast me neerleggen.´ Is dit citaat juist?
Minister Bert Anciaux: Dat weet ik echt niet meer.
De heer Erik Arckens: De heer Laermans stelt dat de adviescommissies moesten varen zonder kompas, omdat de financiële enveloppen onbekend waren. Hij zegt:?Noodgedwongen werkten ze in het luchtledige´. Inderdaad, hoe kan men zo redelijk werken? Eén van de gaten bij de toepassing van het Kunstendecreet was precies dat er niet genoeg geld zou zijn om alle positieve adviezen te honoreren. De voorspelling luidde al maanden geleden dat de sectoren elk het laken naar zich toe zouden trekken. Er zou een soort struggle of life komen. Ondertussen moeten we wat milder zijn, aangezien u met een stijging van 12 percent de kunstensector in zijn geheel tevreden wist te stellen. Er is ook een inhaalbeweging geweest op het vlak van de beeldende kunst. Blijft de vraag of men niet beter op voorhand de enveloppen had vastgesteld, of op zijn minst de percentages per discipline?
Er is volgens Laermans nood aan een experimentenpot alleen voor jonge initiatieven - noem het zaaigeld. Ook dat was al maandenlang voorspeld. Een cultureel landschap vraagt er inderdaad om dat grote gezelschappen de hete adem van een nieuwe generatie in hun nek voelen. Uiteraard voelen de afgewezen nieuwelingen zich aangesproken door de woorden van Laermans. Dat is ook zo voor het Brusselse festival Batard dat als waardevol werd beoordeeld. Ze willen in de beste omstandigheden met hun prille werk naar buiten komen, maar ze krijgen slechts projectsubsidies en geen structurele subsidiëring. Ze vinden projectsubsidies geen formule op maat van festivals. Wat vindt u van het opstellen van een soort talentenbank die alles wat nieuw is in artistiek Vlaanderen nu al tegen de volgende subsidieronde in kaart brengt? De heer Laermans vindt dat er een tweede beslissingsronde moet worden ingebouwd. De organisaties moeten de kans krijgen hun dossier bij te sturen en een tweede keer in te dienen. Ik heb tijdens een interpellatie in de maand maart al gewezen op alle mogelijke aberraties die kunnen optreden bij het werken met advies- en beoordelingscommissies. Culturele organisaties en kunstenaars die vandaag om subsidies vragen, kunnen genadeloos met één pennentrek worden weggeveegd, zonder dat ze ook maar het minste verweer hebben. Of anderen, zoals Theater Zuidpool dat een positief advies kreeg op zowel artistiek als zakelijk vlak, zag zijn subsidie met de helft zakken. Zwarte Komedie volgde dan weer een omgekeerd parcours van negatief advies naar subsidiëring. Uiteraard zijn daar geen materiële bewijzen van, maar de woede van de afgewezenen is te begrijpen. Mijnheer de minister, is het mogelijk een beroepsinstantie in te stellen? Wat de heer Laermans precies bedoelt, blijft onduidelijk, maar misschien doelt hij op het feit dat er ondanks alles nog altijd willekeur is. Een hoger orgaan dat in problematische dossiers definitieve knopen doorhakt, is perfect verantwoordbaar bij het grote publiek.
De voorzitter: De heer Deckmyn heeft het woord.
De heer Johan Deckmyn: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, via de kranten konden we vernemen dat het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen de subsidie aan het projectsecretariaat van het Muziekforum stopzet. Dit is overduidelijk het begin van het einde van de haalbaarheid van het project rond het forum voor muziek, dans en beeldcultuur in Gent. Volgens gedeputeerde, de heer Van Der Meiren, is het Muziekforum nu zelfs klinisch dood. Officieel blijkt de stad Gent nog altijd te geloven in de steun van de Vlaamse Regering, hoewel uit persberichten blijkt dat die signalen heeft gestuurd dat het Muziekforum er niet kan komen. Men is in Gent zelfs zodanig pessimistisch dat er alternatieve projecten voor de locatie aan de Waalse Krook naar voren worden geschoven. Trouwens, in Brugge blijven er in het dossier van het Concertgebouw grote vraagtekens bestaan die model kunnen staan voor de problematiek waarmee Gent kan worden geconfronteerd.
Enerzijds is men er in Brugge naar aanleiding van een audit uit 2004 van overtuigd dat een overname van het Concertgebouw door de Vlaamse Gemeenschap een slecht signaal zou zijn voor de culturele sector. Anderzijds luidt men de alarmbel door erop te wijzen dat er jaarlijks een recurrent verlies is van 1,5 miljoen euro en wordt er gepleit voor een structurele oplossing. Een begin van oplossing zou alvast zijn dat duidelijk wordt in welke categorie het Concertgebouw kan worden geplaatst. Ik haal dit aan omdat het duidelijk maakt dat er ook in Gent gelijkaardige problemen zullen opduiken. Vooraleer er een toezegging is van de Vlaamse Gemeenschap, is er in Oost-Vlaanderen en Gent al discussie over wie er zal opdraaien voor eventuele extra exploitatiekosten.
Een ander parallel element tussen Gent en Brugge is de artistieke invulling. In Brugge neigt men naar een evolutie van de artistieke invulling in de richting van de doelstellingen van het Gentse Muziekforum. Het publieksbereik zal dus voor het grootste deel hetzelfde zijn.
Het Vlaams Belang in Gent blijft het grootste voorbehoud maken bij de plannen voor het Muziekforum. Dit is voor een groot deel gebaseerd op de onduidelijkheid die blijft bestaan over de financiële draagkracht van het project. Het Brugse voorbeeld toont immers aan dat men hierdoor ernstig in de knoei kan raken. Professor De Meyer stelde een tijdje geleden:?Het zijn wel knappe koppen in Brugge! Ze zetten een gebouw neer dat geweldig duur is en kunnen niet voorzien dat ze twee jaar later met de brokken zullen zitten´. Ik hoop dat we dit in de toekomst niet zullen moeten zeggen over een eventueel Gents Muziekforum.
Het wordt tijd dat er duidelijkheid komt over de toekomst van het forum en dat geldt uiteraard ook voor andere projecten, zoals het Brugse Concertgebouw en het Antwerpse MAS. Mijnheer de minister, ik wil ook wijzen op een uitspraak van de Gentse schepen van Cultuur die stelde dat er vanuit de Vlaamse Regering een duidelijk engagement is om in Gent in culturele infrastructuur te investeren. Hij lanceerde het alternatief over de bouw van een nieuwe bibliotheek aan de Waalse Krook.
Mijnheer de minister, kunt u het engagement van de Vlaamse Regering bevestigen? Het dossier rond het Muziekforum wordt op de lange baan geschoven en men durft blijkbaar geen beslissingen te nemen. Het wordt tijd dat de Vlaamse Regering de knoop doorhakt en zich niet blijft verschuilen achter onder meer de meerjarenbegroting. Heeft de Vlaamse Regering inderdaad signalen naar de stad Gent gestuurd dat het project definitief wordt begraven? Zijn de onderhandelingen over eventuele budgetten voor het Muziekforum in het kader van de meerjarenbegroting reeds achter de rug? Zal het dossier rond het forum voor muziek, dans en beeldcultuur in Gent door de Vlaamse overheid financieel worden ondersteund? Werden er door de stad aan de Vlaamse overheid al alternatieve voorstellen gedaan voor de site aan de Waalse Krook?
De voorzitter: Mevrouw Hermans heeft het woord.
Mevrouw Margriet Hermans: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het rommelt bij de sociaal-artistieke organisaties en dit werd bevestigd in een artikel in De Morgen. Een groot deel van deze organisaties haalt uit naar de bevoegde beoordelingscommissie, omdat de helft van de sociaal-artistieke dossiers voor de twee- of vierjarige subsidie negatief werd gepreadviseerd begin april. Volgens de commissie moeten de sociaalartistieke projecten in de context van het Kunstendecreet worden ingepast en moet het project eerst op zijn artistieke waarde worden beoordeeld. Volgens Kunst en Democratie, een steunpunt van het sociaal-artistieke veld, gaat de commissie voorbij aan de inhoudelijke beoordelingscriteria die het decreet aanreikt, zoals kwaliteit van de procesbegeleiding, betrokkenheid van de deelnemers, samenwerking met artistieke en sociale organisaties en vernieuwing in de gebruikte methoden.
Verder liet de commissie weten dat artistieke accenten niet betekenen dat sociaal-artistieke projecten moeten worden gespiegeld aan de normen van de reguliere kunst. Tegelijkertijd vindt ze dat het artistieke luik in veel van die projecten te weinig is uitgewerkt. Men moet blijkbaar meer artistieke expertise in huis halen om blijk te geven van?constante vernieuwing en constante heruitvinding´. De betrokken organisaties vinden dit een te eenvoudige visie. Ze streven naar een sterk artistiek eindproduct, waarvan de kerndoelstelling verbonden blijft met participatie.
Veel van deze projecten zijn ontstaan als een vorm van armoedebestrijding. We moeten dat toegeven.? Door het bereiken van kansengroepen en door een groot aantal van de vierdewereldbewegingen te laten participeren aan deze sociaal-artistieke projecten met betrekking tot kansarmoede en cultuur, worden een heel aantal mensen uit de negatieve spiraal van de armoede en de sociale isolatie getrokken.
Mijnheer de minister, zoals ik net zei, zijn een deel van deze projecten ontstaan als een vorm van armoedebestrijding. In 2000 reserveerde u daar speciaal een budget voor, gekoppeld aan een experimenteel en jaarlijks aanpasbaar reglement. Hebt u uw visie terzake herzien? Zo ja, waarom? Als u een nieuwe visie hebt, kunt u die even toelichten? Welke zijn de doorslaggevende redenen die de beoordelingscommissie geeft voor het negatief adviseren over de helft van deze sociaal-artistieke projecten? Is er een grondige evaluatie gebeurd van deze projecten, rekening houdend met de geest van het decreet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Een groot deel van de armoedebewegingen zijn uit de boot gevallen bij het Kunstendecreet. Hoe wordt de culturele participatie dan gegarandeerd? Met andere woorden, hoe ziet u de evolutie van de armoedebewegingen en hun culturele participatie? Wat is uiteindelijk nog de betekenis van sociaalartistieke werkingen voor de armoedebewegingen, als binnen het Kunstendecreet de klemtoon komt te liggen op de artistieke kwaliteit? Kunnen cultuurcheques hier misschien een oplossing bieden?
Er is ons ter ore gekomen dat één van de aangehaalde redenen van de beoordelingscommissie is dat deze organisaties zouden worden doorverwezen naar het departement Welzijn voor subsidiering. Na contact te hebben opgenomen met het kabinet Welzijn, blijkt echter, zoals te verwachten was, dat er niet in specifieke budgetten is voorzien voor het subsidiëren van sociaal-artistieke projecten. Hebt u over deze problematiek contact opgenomen met minister van Welzijn Vervotte? Zo ja, waarom heeft de beoordelingscommissie dan nog deze sociaal-artistieke organisaties doorverwezen naar het departement Welzijn? Zo neen, waarom heeft er geen overleg plaatsgevonden? Zult u nog initiatieven nemen om deze organisaties toch de nodige steun en subsidiëring te verlenen? Hebt u hiervoor al budgetten gereserveerd? Binnen welke termijn mogen we deze initiatieven verwachten? Kunt u de te nemen maatregelen toelichten?
De voorzitter: Mevrouw Dua heeft het woord.
Mevrouw Vera Dua: Daar het Muziekforum hier ter sprake kwam, wil ik aan dit alles nog een kleinigheid toevoegen. Ik wil u wijzen op uw grote verantwoordelijkheid ten aanzien van een van de mooiste steden van Vlaanderen. Over het Muziekforum is al heel veel gediscussieerd. Ook in Gent woedt de discussie over de vraag wat dat nu moet worden. Dat gaat dan van ongelooflijk grootschalige concepten tot meer buurtgerichte concepten.
Ik moet toegeven dat schepen van Rouveroij steeds zeer open is geweest bij het debat over wat daar nu moet komen en waaraan Gent nood heeft. Iedereen was verrast toen de schepen in de krant verklaarde het Muziekforum niet meer nodig te hebben, maar vervolgens stelde dat Gent wel een bibliotheek zou kunnen gebruiken. Daarover is ook discussie mogelijk.
Misschien was het nog niet zo slecht bekeken van de schepen. Het was een signaal dat de Vlaamse overheid Gent niet mag vergeten en dat de stad in elk geval een aandeel moet krijgen van het geld van de Vlaamse Gemeenschap om betere en nog meer culturele initiatieven te nemen. Gent heeft op dat vlak een goede traditie. Het is een van de steden waar op cultureel vlak heel wat te beleven valt. Vaak gebeurt dat op basis van initiatieven zonder steun, maar met zeer veel creativiteit en zelfs wat rebelsheid.
Daardoor heeft cultuur in Gent een erg hoge kwaliteit. Toch is het niet omdat de verantwoordelijken goed bezig zijn in Gent, met veel creativiteit en zeer weinig middelen, dat de hogere overheid Gent systematisch moet vergeten als het geld moet worden uitgedeeld. Ik pleit er dus sterk voor om de nodige middelen te reserveren voor Gent, zodat de stad initiatieven kan nemen, die moeten voortvloeien uit het al lang geplande groot stadsdebat over hoe cultuur er in Gent moet uitzien.
De voorzitter: De heer Vanackere heeft het woord.
De heer Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, ik wil namens de CD&V-fractie een aantal dingen aankaarten in dit mooie debat.
Mijnheer de minister, u weet dat mijn fractie het Kunstendecreet, dat toch de aanleiding vormt tot deze discussie, vorig jaar niet heeft goedgekeurd, ook al erkenden we toen dat het een aantal positieve punten bevatte. Zo was de regeling voor de grote culturele instellingen een merkelijke verbetering. We waren eveneens tevreden dat de meerderheid had geluisterd naar onze opmerkingen bij de ontwerptekst. Ook het invoeren van de tweejarige subsidie-enveloppe vonden we een positief element, net als de decretale regeling voor waardevolle projecten, zoals sociaal-artistieke projecten en de kunsteducatie. Ook positief vonden we de decretale verankering van de steunpunten, in die zin dat daardoor wat meer beleid kon worden gevoerd.
Wel hadden we vragen bij de correcte inwerkingtreding van dit decreet. We zijn echter zo billijk te erkennen dat onze vrees naderhand onterecht is gebleken. Zowel de organisaties als de administratie, de beoordelingscommissie, de minister en zijn medewerkers moeten vandaag worden gefeliciteerd voor het feit dat ze de hectische timing, waarvan we een jaar geleden voorspelden dat hij zeer moeilijk te respecteren zou zijn, toch hebben kunnen naleven.
We betreurden een jaar geleden ook dat het Kunstendecreet niet echt een standpunt innam ten aanzien van wat er in de commerciële sector en het evenementen- of entertainmentbeleid aan bod komt. In het regeerakkoord wordt terzake verwezen naar de culturele investeringsmaatschappijen. Mijnheer de minister, ik weet dat u daar naarstig aan werkt. We gaan niet mopperen over een maand of 2, maar denkt u nog steeds dat het werk met betrekking tot die investeringsmaatschappijen gelijktijdig met het Kunstendecreet afgerond kan zijn, op 1 januari 2006? Een aantal mensen, bijvoorbeeld in de musicalsector, hebben immers te horen gekregen dat ze hun heil veeleer bij die culturele investeringsmaatschappijen moeten zoeken, en niet bij het Kunstendecreet.
We hadden eveneens wat bedenkingen bij het feit dat er onzekerheid was over de financiële uitvoering van dit nieuwe decreet. We waarschuwden ervoor dat de minister dit geld niet zou kunnen bijeenkrijgen. Vandaag moeten we echter tot onze tevredenheid erkennen dat de nieuwe regering er ondanks de schaarse budgettaire ruimte in geslaagd is in bijna 10 miljoen euro vers geld te voorzien. Mijnheer de minister, u bent consequent geweest. U hebt uw eigen beleid geheroriënteerd waardoor u nog eens 6 miljoen euro hebt kunnen vrijmaken binnen uw eigen budget. Een jaar geleden waren we er niet van overtuigd dat u dit geld zou vinden. We feliciteren u daarvoor.
Per jaar zal er ongeveer 100 miljoen euro worden besteed aan de kunstensector. Aan wie zegt dat dit veel geld is, antwoord ik nogmaals, ook namens de CD&V-fractie, dat het zinvol is geld in cultuur te investeren. Het is fout te stellen dat dit enkel geld is dat kan worden vrij gemaakt als de andere noden zijn gelenigd. Het is essentieel een stevig cultuurbeleid te voeren om te kunnen ingrijpen op een aantal andere belangrijke sectoren van de samenleving. Het vermenigvuldigingseffect van dat geld voor cultuur is niet te onderschatten.
We feliciteren u dus, mijnheer de minister. Ik wil geen afbreuk te doen aan een pleidooi voor nog meer geld voor cultuur, maar we moeten realistisch blijven. Dit is een redelijk compromis gebleken. Elke euro kan immers slechts éénmaal worden uitgegeven. Wie hoopt op nog meer geld, moeten we wijzen op de meerjarenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap in zijn geheel. Wie dat bekijkt, moet erkennen dat cultuur er zeker niet bekaaid vanaf komt. Daardoor is er ook een evenwichtige oplossing gekomen voor de diverse disciplines en sectoren. Misschien kunt u dat wat nader toelichten, mijnheer de minister.
Ik wil even reageren op wat mevrouw Hermans daarnet zei. Ik heb in de pers gelezen dat er voor de sociaal-artistieke projecten, die trouwens als een van uw paradepaardjes worden voorgesteld, mijnheer de minister, een stijging met 60 percent is. Mevrouw Hermans, ik denk dat u vooral hebt geciteerd uit de documenten van de beoordelingscommissie. Ik meen dat dit een voorbeeld is, want de minister is niet alleen op zoek gegaan naar extra geld.
Mevrouw Margriet Hermans: Ik heb dat ook niet negatief bedoeld, integendeel. Ik vind het een geweldig initiatief, dat al dateert van de vorige zittingsperiode.
De heer Steven Vanackere: Het hoofdmotief van mijn betoog is dat het verhaal van het Kunstendecreet daarmee niet gedaan is. Er is ook niemand die dat beweert. Toch wil ik wijzen op een aantal dingen. Er zijn 117 instellingen die een tweejarige erkenning hebben gehad. Ik zei al dat ik het goed vind dat het model van de tweejarige erkenning bestaat, naast dat van de vierjarige. Ik stel dat niet in vraag. Ik wil alleen dat we allemaal beseffen, zowel in de politiek als in de publieke opinie, dat we met die tweejarige erkenning van 117 instellingen op weg zijn naar een geweldig interessante nieuwe discussie.
Ik heb hier horen pleiten voor tweede kansen. Ik wil ervoor pleiten dat men geen model maakt waarbij er nooit meer zekerheid is en mensen bij wijze van spreken voortdurend aan het studeren zijn voor het volgende examen. Nu al nadert er een belangrijke tweede zittijd, met de kansen voor de tweejarig erkenden. Mijnheer de minister, u hebt een zekerheid voor de sector gerealiseerd. Dat is al minder vervelend dan dit moment, waarbij moest worden geknokt voor extra geld voor cultuur. Maar voor de individuele begunstigde is het toch maar een relatieve zekerheid, althans wanneer hij deel uitmaakt van die groep van 117.
De muzieksector ligt me na aan het hart. Die heeft te horen gekregen dat hij moet wachten, dat hij straks aan de beurt komt. Vandaag is er geld gevonden voor de kunstensector. Dat is zeer goed, maar ik ga ervan uit dat eenzelfde voluntarisme kan worden tentoongespreid en eenzelfde prima resultaat kan worden behaald als straks de muzieksector zal deelnemen. Hopelijk zal ook hij op een correcte beoordeling en een dito budget kunnen rekenen. Hopelijk zal de overheid niet moeten zeggen dat het kruit deels is verschoten toen er extra middelen waren verkregen van de andere ministers en de herschikkingen door de minister van Cultuur meer geld hadden doen vrijkomen. Ik beweer niet dat dit gevaar bestaat, ik zeg alleen dat ook de muzieksector rekent op een correcte behandeling.
Er moet dringend vooruitgang worden geboekt in het uitwerken van die culturele investeringsmaatschappijen. Wat dat betreft, is er werk voor de boeg. Er is een tijdje sprake geweest van een derde spoor voor de semi-professionele kunstenaars. Dat staat, geloof ik, trouwens ook in de motie van de meerderheid die het Vlaams Parlement heeft goedgekeurd naar aanleiding van de beleidsnota. Kunt u daar wat meer over zeggen, ook inzake de huidige evaluatie van het amateurkunstendecreet?
Dan is er nog een andere grote werf. Volgens het Kunstendecreet zullen er ook nog beheersovereenkomsten 2006-2010 moeten worden afgesloten met de instellingen van de Vlaamse Gemeenschap. Dan gaat het over deFilharmonie, de Vlaamse Opera, deSingel, het VRO en het VRK en het Ballet van Vlaanderen. Ook daar is de vooropgestelde timing vrij krap, namelijk eveneens 1 januari 2006. U weet misschien dat ik een vrij grote voorstander ben van beheerscontracten, vooral als ze worden gerespecteerd en duidelijk de opdrachten van de betrokkenen omschrijven. Al te vaak worden beheerscontracten verward met een dictaat, en al te vaak zijn het documenten die vertalen wat de overheid, die uiteindelijk het geld heeft, vindt. Al te vaak vindt de overheid echter ook dat ze daar op kan terugkomen als de omstandigheden veranderen. Ik geloof in beheerscontracten die wat zekerheid geven en de overheid blijven binden, zelfs op ogenblikken dat het haar niet zo erg goed meer uitkomt. Ik hoop dat dit model zal worden gehanteerd.
Het is van groot belang voor de continu?teit van de werking van de belangrijke cultuurhuizen waarover ik het had, dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over hun opdrachten en het geld dat ze daarvoor in ruil zullen krijgen. Dat hangt ook samen met het debat over een beter bestuurlijk beleid. De middelen liggen vast, maar dan zijn er ook nog de engagementen die de overheid verlangt van de instellingen, de manier waarop ze wenst dat er wordt gerapporteerd en de manier waarop de zakelijke leiding gebeurt. Die punten zijn enorm belangrijk. Mijnheer de minister, ik beweer niet dat u daar niet mee bezig bent, maar we kijken hier met veel belangstelling naar uit. We zijn van oordeel dat er op die manier duidelijkheid wordt geschapen in de sector en er minder gemakkelijk op een wat emotionele wijze op u een beroep zal worden gedaan, daar de afspraken klaar en duidelijk zullen zijn. Goede afspraken maken goede vrienden: dat is meer dan ooit waar.
In de regeringsbeslissing lezen we ook dat u, in tegenstelling tot wat momenteel in het Kunstendecreet staat, geen erkenning voor 4 jaar hebt willen toekennen aan de steunpunten, om hen te dwingen tot evaluatie en reflectie. Dat is goed. Dat stond trouwens ook in de meerderheidsmotie die is goedgekeurd. Er komt dus een erkenning voor 2 jaar. Die evaluatie wordt best formeel spoedig aangevat. Ik neem aan dat het kabinet daar al aan heeft gewerkt, maar ik vermoed dat het decreet daartoe zal moeten worden aangepast. Als ik goed ge?nformeerd ben, was het daar immers de bedoeling met vierjarige erkenningen te werken. U hoort me dat niet bekritiseren, maar ik wil gewoon wat meer uitleg. Het lijkt me nuttig om tijdig te beginnen met die evaluatie. De formule van de tweejarige erkenning lijkt me goed gekozen. Dan zullen we daar echter aan moeten werken.
Alsof dit alles niet genoeg is, zullen er ook nog knopen moeten worden doorgehakt in de infrastructuurdossiers. Dit debat is een mini-cultuurdebat geworden. Dat lijkt me politiek gezien ook nuttig. Dan moet ik het natuurlijk ook hebben over die infrastructuurdossiers, zoals het MAS en het Muziekforum. Het Vlaamse regeerakkoord is duidelijk terzake. Ik citeer niet zoveel als de heer Arckens, maar omdat die passage uit het akkoord ons bevalt, wil ik ze toch even citeren:?De Vlaamse overheid investeert bij prioriteit in de renovatie, de ondersteuning en de modernisering van de bestaande culturele infrastructuur. We stellen een meerjarenplan op voor de verdere uitbouw van grote en gespecialiseerde infrastructuur en zullen hierbij de aangegane engagementen honoreren.´ Dat zijn allemaal mooie zinnen. (Opmerking van de heer Jos Stassen)
Als u vindt dat deze zinnen niets zeggen, mijnheer Stassen, had ik ze beter twee keer gelezen. De eerste zin is een zin van gezond verstand en zegt dat de Vlaamse overheid bij prioriteit wil investeren in renovatie, ondersteuning en modernisering van bestaande culturele infrastructuur. Het heeft niet te maken met regionale of andere evenwichten, maar met gezond verstand. Als je het dak van het KMSKA onderhoudt en goed in orde brengt zodat de kunstcollectie op een volwaardige manier wordt gehuisvest, dan heb je het recht om over nieuwe dingen te denken. Als je het dak van een bestaande infrastructuur niet in orde kunt houden, is het niet verstandig om mensen het hoofd op hol te brengen met plannen over nieuwe infrastructuren.
De heer Jos Stassen: Dan had men beter niet beslist een nieuw concertgebouw in Brugge te bouwen.
De heer Steven Vanackere: Er is al gezegd dat het verhaal nog niet gedaan is. Tot nu toe was het grotendeels een verhaal van het aanbod, en nu willen we ook het aspect van de vraag bekijken. Recent is gebleken dat de Vlaamse Gemeenschap gerust nog een tandje kan bijsteken inzake de participatie aan kunst.
Het is goed voor een stevig aanbod te zorgen, maar we moeten eens nadenken over alles wat te maken heeft met cultuurparticipatie en - educatie, publiekswerking en promotie. We moeten ervoor zorgen dat het prachtige aanbod niet onder de korenmaat wordt gestoken, maar we moeten een publiek bereiken dat vandaag nog niet is bereikt.
Het kerntakendebat tussen de Vlaamse Gemeenschap en de grote steden is een onderwerp dat nooit afgerond zal zijn. Het verdient wel een politiek debat.
De heer Jos Stassen: Het debat is nooit begonnen.
Minister Bert Anciaux: Beweren dat het debat nooit begonnen is, is niet correct. In het debat over de opera proberen we duidelijk de verantwoordelijkheid af te bakenen van de steden en de Vlaamse Gemeenschap.
De heer Steven Vanackere: Het debat is inderdaad begonnen, maar het raakt ook niet beëindigd. Dat is niet erg: mocht zo´n debat tot een einde komen, dan kunnen we ons afvragen of we politiek niet tot een standstill komen.
Ik wil ervoor pleiten dit debat eens op een goed georganiseerde manier te voeren. We kunnen het kerntakendebat niet voeren aan de hand van punctuele voorbeelden, want we zullen er op zeker ogenblik ook een denkkader voor moeten maken dat ons toelaat adequaat om te gaan met toekomstige problemen. Dit debat is zeker van belang voor de relatie tussen enerzijds Brussel en de andere steden en anderzijds de Vlaamse Gemeenschap.
Ik heb ook gemerkt dat de minister de stedelijkheid niet is vergeten, en ik feliciteer hem daarvoor. Dat heeft niet alleen te maken met Brussel. U hebt de steden duidelijk gewaardeerd in de keuzes die zijn gemaakt. Sinds het debat van 18 mei 2005 en de verklaring na de problemen in verband met Brussel-Halle-Vilvoorde, beseft men ook in de Rand dat een aantal impulsen noodzakelijk zijn om de nodige aandacht te besteden aan stedelijkheid en randstedelijkheid omdat steden nu eenmaal vuurtorens zijn. Voor mijn part mogen alle steden daartoe worden gerekend. Een groot pak van de cultuurparticipatie is nu eenmaal gericht op de stedelijkheid. Het zou niet verstandig zijn daarvan af te stappen.
De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, de minister en de Vlaamse Regering hebben een historische beslissing getroffen met de eerste toepassing van het Kunstendecreet.
Er is een opmerkelijke stijging van het budget. Het is niet de eerste keer en dat is prachtig voor de sector. De beloofde inhaalbeweging voor de beeldende kunsten, in eerste instantie het sociaal- artistieke werk, is meer dan ooit gerealiseerd. Ik ontmoette gisteren nog een aantal mensen uit de sector die daar heel positief over waren. Er is ook een belangrijke inhaalbeweging voor de grote instellingen gebeurd. Ook dat is een belangrijke stap vooruit als we ons de moeizaamheid van dat dossier herinneren. Er is een heel coherente en consistente argumentatie opgebouwd over de aanpak, tot en met de beslissing. Er kan natuurlijk een intellectueel debat over die argumentatie worden gevoerd. De beslissing zelf is zeer sterk geargumenteerd in de nota aan de Vlaamse Regering. Dat verdient een pluim. U vindt het misschien wat goedkoop om dit te zeggen tegen een minister-partijgenoot, maar ik meen het.
Ik ben blij dat CD&V zich in het Kunstendecreet inschrijft. Het heeft wel wat discussie en moeite gevergd. De praktijk toont aan dat het een prachtig instrument is. Ik ben blij dat CD&V zich in dit verhaal zo positief opstelt.
Het zou goed zijn om de transversale aanpak in de toekomst in een aantal dossiers te versterken. Ik krijg signalen uit de beoordelingscommissies dat de interactie tussen de advies- en de beoordelingscommissies beter kan. Ik denk aan de optionele delen waar er nog een gebrekkige uitwisseling van informatie is, zoals het educatieve werk en de internationale en sociaal artistieke component.
Een andere bekommernis is dat er voldoende projectgeld - de heer Laermans noemt het zaaigeld - is om de vernieuwing en de constante doorstroming naar de sector te realiseren, zeker met de opties die genomen zijn in de beslissingsopbouw.
Mijnheer de minister, ik heb nog een vraagje over de administratieve aanpak en de dossiervorming. Er zijn heel veel instellingen en organisaties met een tweejarige beslissing. Bovendien moeten die organisaties binnen 18 maanden opnieuw een dossier indienen en moeten die commissies die dossiers behandelen. Gelet op deze zaken, zou ik u willen vragen of het volume van de dossiervorming kan worden beperkt zodat het meer een evaluatie wordt van de werking in die 18 maanden. Eigenlijk gaat het maar om een jaar werking. Zo kan de evolutie van de instellingen bekeken worden en eventueel de concretisering van beleidsopties voor de twee volgende jaren.
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, geachte leden, ik zal na het antwoord op de punctuele vragen proberen een totaalvisie te geven over het Kunstendecreet en de besluitvorming en opties voor de toekomst.
Ik begin met het antwoord op de interpellatie van de heer Stassen. Ik denk dat uw vraag reeds voor het grootste deel in de feiten is beantwoord. Uit mijn beslissingen over het Kunstendecreet mag reeds blijken dat ik de grote Vlaamse cultuurinstellingen een belangrijke rol toeken binnen het globale kunstenlandschap. Ik deel dan ook uw basisvisie, mijnheer Stassen. We moeten evenwel vaststellen dat deze instellingen lang buiten het beeld van het beleid zijn gebleven en daardoor ook een beetje een vergeten bestaan leidden. Nu de besluitvorming over de grote instellingen is opgenomen in de algemene besluitvorming over het Kunstendecreet, is het debat over hun werking en over de verwachtingen die we ten aanzien van deze instellingen mogen koesteren, fel geactiveerd. Ik vind dat een goede zaak.
Het bestaansrecht van de zeven grote cultuurinstellingen staat in mijn visie niet ter discussie. Ik heb er nooit voor gepleit de artistieke autonomie van deze instellingen af te bouwen. Geheel in de lijn van deze visie heb ik hen vorige week een aanzienlijke toelage voor de komende 5 jaar toegekend, met name 6.150.000 euro voor de Filharmonie, 3.600.000 euro voor deSingel, 5.000.000 euro voor het Koninklijk Ballet van Vlaanderen, 14.450.000 euro voor de Vlaamse Opera en 6.950.000 voor het VRO-VRK. Samen is dat 36.150.000 euro, niet bepaald een bedrag dat wijst op een nakende intentie om de werking van deze huizen stop te zetten, of dat hen in een toestand van knagende rechtsonzekerheid stort.
De overheid heeft ook het recht een aantal eisen te formuleren ten aanzien van deze instellingen. Zo vind ik bijvoorbeeld dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor hun financieel beheer, dat in mijn visie volkomen gezond moet zijn. Eventuele tekorten moeten ze hoe dan ook zelf aanzuiveren. Verder vind ik ook dat de middelen op de meest doelmatige wijze moeten worden aangewend. Uit een aantal recente audits en rapporten is gebleken dat niet alle instellingen op dat vlak even goed scoren.
Ik blijf bij mijn standpunt dat ik reeds formuleerde op het moment dat het rapport-Claeys werd vrijgegeven. We moeten grondig nadenken over een betere en doelmatigere aanwending van deze middelen. Tot mijn verbazing werd dit standpunt, dat destijds aanleiding gaf tot grote zenuwachtigheid en meteen erg emotioneel werd afgewezen, nu door de betrokkenen wordt onthaald als een wijs en verstandig voorstel waaraan iedereen blijkbaar graag wil meewerken.
We zullen over de modaliteiten van het concrete beleid nader overleg plegen met de betrokken instellingen naar aanleiding van de onderhandelingen over een nieuwe beheersovereenkomst.
Deze beheersovereenkomst moet voor 1 januari 2006 afgesloten zijn. De gesprekken daaromtrent zullen meteen na het zomerreces worden opgestart.
Ik kom tot de specifieke vragen van de heer Arckens over de toepassing van het Kunstendecreet, de verdeling van de middelen en meer bepaald de opmerkingen van de heer Laermans daarover. Ik neem kennis van uw standpunten omtrent de uitvoering van het Kunstendecreet en ga zo meteen in op de concrete vragen die u me stelt. Voorafgaand blijf ik heel kort stilstaan bij de inleidende beschouwingen die u maakt.
Ik heb me enigszins verbaasd over de gretigheid waarmee vorige week geanticipeerd werd op de besluitvorming rond het Kunstendecreet. Ik vond die gretigheid niet alleen in de krant, bijvoorbeeld in het bewuste interview met de heer Laermans, maar ook in het feit dat u het nodig vond de dag zelf van het verschijnen ervan, om 12 uur precies, al meteen een interpellatieverzoek in te dienen. Uw conclusie bijvoorbeeld dat het volkse repertoiretheater à la Raamtheater?het kon schudden´ werd nauwelijks 2 uur later, op de persconferentie waarop ik de beslissingen rond het Kunstendecreet heb bekendgemaakt, al meteen door de feiten tegengesproken.
Ik betwist werkelijk op geen enkele manier het recht van de parlementsleden om vragen te stellen, wel integendeel. Ik vraag me echter wel af of het parlementaire debat niet beter gediend zou zijn met een debat op basis van de feiten in plaats van met een debat op basis van wilde veronderstellingen. Dat is echter het politieke spel. Het zij zo.
De voorzitter: De heer Arckens heeft het woord.
De heer Erik Arckens: Mijnheer de minister, u mag me dat niet kwalijk nemen. Op dat ogenblik had ik maar één middel, namelijk dat van de interpellatie. Wat ik vandaag heb gezegd, is iets helemaal anders. U moet zich daarop baseren en niet die paar lijntjes van het interpellatieverzoek.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer Arckens, u mag me niet kwalijk nemen dat ik de antwoorden laat voorbereiden. Ik kan hier niet uit mijn hoofd op alles antwoorden. U hebt daarnet trouwens de bestaande tekst bijna letterlijk overgenomen.
De heer Erik Arckens: Ik heb er ook nog enkele zaken aan toegevoegd.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer Arckens, ik zal nu antwoorden op uw vragen, die u wel allemaal hebt herhaald. Op uw eerste vraag kan ik kort antwoorden:?the proof of the pudding is in the eating´. Het is duidelijk dat de besluitvorming betreffende het Kunstendecreet niet kan worden gereduceerd tot de lineaire toepassing van één principe, maar veeleer het resultaat is van een zorgvuldige combinatie van een aantal, vaak zeer uiteenlopende overwegingen. Dat is ook een antwoord op enkele bedenkingen van de heer Stassen. Of de oefening die we hebben gemaakt, resulteert in een globaal evenwichtig kunstenlandschap, laat ik vanzelfsprekend aan uw beoordeling over.
Zelf heb ik de indruk dat we niet vertrokken zijn van een eenzijdige invalshoek, maar dat we rekening hebben gehouden met uiteenlopende overwegingen zoals artistieke kwaliteit, internationale, nationale en regionale uitstraling, aandacht voor specifieke doelgroepen, voor specifieke samenwerkingsverbanden, de nood aan een inhaaloperatie voor een aantal subsectoren en aan nieuwe impulsen voor de toekomst. Het is intellectueel zeker geen makkelijke oefening. Ik heb echter wel de indruk dat de algemene appreciatie veeleer positief is.
Een van de belangrijkste redenen waarom destijds voor een overkoepelend Kunstendecreet werd gepleit, was precies dat men een einde wilde stellen aan de opdeling van de kunstensector in aparte deelgebiedjes, elk met hun eigen regelgeving en hun eigen afgeschermd budget. Het wekt des te meer verbazing dat men mij nu verwijt dat ik de diverse subsectoren van het Kunstendecreet niet vooraf een eigen budget heb toegewezen. Dat ging niet alleen in tegen de geest van het Kunstendecreet, maar was ook absoluut niet wenselijk.
We moeten ons bij de verdeling van de subsidies voor de kunsten de vraag stellen of de middelen evenredig en rechtvaardig verdeeld zijn over de diverse disciplines. Die beslissing kan slechts vallen nadat het debat heeft plaatsgevonden, nadat de sector, beoordelingscommissies en administratie hun rol ten volle hebben gespeeld, en niet vooraf. Met die onduidelijkheid zal men dus bij elke nieuwe subsidieronde moeten leven. Ze ontstaat niet omdat de overheid nalaat duidelijkheid te scheppen, maar vormt een wezenlijk onderdeel van het hele besluitvormingsproces.
Bij de eerste ontmoeting met de beoordelingscommissie was dat ook een van de vragen. Men wilde weten of er officieus niet kon worden gezegd over welk bedrag men kon beschikken. Natuurlijk kon ik dat niet zeggen. Dan zou het vertrekpunt juist de discipline of de sector zijn, en niet alle individuele aanvragen samen. Dat was juist de moeilijkheid. Die bezorgdheid werd trouwens ook verwoord door de oppositie bij het tot stand komen van het Kunstendecreet. Toch geloof ik dat de puzzelstukken wonderwel in elkaar zijn gevallen. Dat was niet zo vanzelfsprekend.
Ook de vraag over de?experimentenpot´ wekt verbazing. Het Kunstendecreet voorziet niet alleen in structurele subsidies voor periodes van 4 of 2 jaar, maar ook in middelen voor projecten en voor kunstenaars, meer bepaald voor creatieopdrachten en ontwikkelingsgerichte beurzen. Het aantal disciplines waarin deze specifieke vorm van ondersteuning kan worden aangevraagd, is door het Kunstendecreet fel uitgebreid. De middelen zijn in deze eerste fase verhoogd met 800.000 euro tot in totaal 4.352.000 euro. Indien mijn begroting het in de volgende jaren toelaat, wil ik de inhoud van de projectenpot vergroten. Althans wat dit betreft, wordt u of de heer Laermans op uw of zijn wenken bediend.
Elke organisatie kreeg al de kans om uitgebreid te reageren op het preadvies van de beoordelingscommissie en administratie. Uit de feiten blijkt dat met deze verweerschriften wel degelijk rekening werd gehouden. Daarnaast heb ik bij die organisaties waar duidelijk twijfel bestond over de kwaliteit van hun werking en van hun beleidsplan, niet resoluut gekozen voor een hakbijlscenario, waarbij de teller resoluut op nul werd gezet, maar heb ik hun een tweede kans gegeven door een subsidie toe te kennen voor 2 jaar. Ik heb daarbij wel de duidelijke boodschap gegeven zich te herbronnen en grondig na te denken over de toekomst.
Volledigheidshalve merk ik hierbij op dat een subsidie voor 2 jaar twee betekenissen kan hebben. In het negatieve scenario houdt het een duidelijke waarschuwing in aan de betrokkenen. In het positieve scenario is het een uitdrukking van mijn geloof in de betrokken organisatie en van mijn overtuiging dat een tussentijdse evaluatie na 2 jaar ook kan leiden tot een aangroei van de middelen.
Uw vraag gaat nog een stuk verder. Een scenario waarbij we de organisaties de kans geven om hun dossier bij te sturen na een negatief preadvies, zal onvermijdelijk leiden tot een verlenging van de procedure. Daar bestaan nu al heel wat klachten over. Het zal ook leiden tot een nieuwe verhoging van de planlast. We verwachten dan eigenlijk een nieuw, of minstens een grondig aangepast dossier. Beide zaken - de verlenging van de procedure en de verhoging van de planlast - lijken me niet wenselijk.
Mijnheer Deckmyn, ik weet niet goed wat u met?signalen´ bedoelt. Mijn communicatie aan de stad is nooit geweest dat ik het project rond het Muziekforum definitief begraaf. Laten we concreet zijn. Het project Muziekforum wordt steeds afgedaan als een Gentse infrastructurele investering, waarin de Vlaamse Gemeenschap haar deel zou moeten bijdragen. Het is echter veel meer dan dat. Het betreft namelijk een project waarvan de stad Gent zeer duidelijk zegt dat de Vlaamse Gemeenschap ook nog het leeuwenaandeel van de werkingskosten zou moeten dragen en het zelfs het statuut moet geven van?grote instelling´. De kosten daarvoor zijn veel hoger dan voor de mogelijke bijdrage in het investeringsbedrag.
U weet ook dat ik zopas de subsidiëring van de bijna volledige kunstensector heb afgerond en dat ik heb gezorgd voor een forse middelenverhoging. Ik heb daarbij ook duidelijk de boodschap gegeven dat het plafond voor die sector nagenoeg bereikt is. Wat nu dat investeringsbedrag betreft, zal niet ik, maar de hele Vlaamse Regering in het kader van de bespreking van de meerjarenbegroting beslissen of ze voor dat project geld vrijmaakt. De bespreking over de meerjarenbegroting is nog niet afgerond.
Zoals u het zelf zegt, heb ook ik vernomen dat de steun van het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen aan het project wankel geworden is. Via de krant begreep ik ook de groeiende twijfels van de schepen van Cultuur van de stad Gent. Ik heb ook kennisgenomen van uw vragen in de commissie voor Cultuur van de stad Gent op 16 juni. Ik heb begrepen dat daar ook aan alternatieven wordt gedacht voor de site aan de Waalse Krook. Er werden aan de Vlaamse overheid echter officieel nog geen alternatieve voorstellen geformuleerd door de stad Gent.
Kortom, het dossier waarvoor men mij de verantwoordelijkheid wil doen dragen, is complexer dan het verlenen van een investeringssteun door de Vlaamse Gemeenschap. Het heeft te maken met forse werkingskosten, met de steun van de provincie en met het geloof en het enthousiasme waarmee het project nog wordt gedragen door de stad, het culturele veld en de bevolking. Ik ben voorstander van de realisatie van een groot, architecturaal spraakmakend project voor een culturele infrastructuur in Gent. Eender welk project zal echter forse inspanningen vragen van alle betrokken partijen. Ik herhaal dat de hele financiering van de culturele infrastructuur door de Vlaamse Gemeenschap nog steeds een onderwerp is van de bespreking van de meerjarenbegroting.
Mevrouw Hermans, voorafgaandelijk wil ik u zeggen dat er een forse toename is van de middelen. De beoordelingsprocedure binnen het Kunstendecreet loopt al enkele maanden. Het is juist dat vooral vanuit de preadviezen een publiek debat is ontstaan over de manier waarop sociaal artistiek werk in de context van het Kunstendecreet moet worden ingeschat. U weet dat ik sociaal-artistieke projecten een warm hart toedraag. Net daarom heeft de Vlaamse Regering vorige week ook effectief een forse inhaalbeweging voor deze sector gehonoreerd. Met een toename van de middelen met 692.000 euro realiseerden we een nooit geziene stijging met bijna 60 percent. Het is belangrijk dat deze organisaties van bij de start financieel én inhoudelijk voldoende tot hun recht konden komen binnen het Kunstendecreet.
Alvorens concreet op de vragen in te gaan, wil ik er toch nog op wijzen dat in de vraagstelling drie verhalen met elkaar worden vermengd. Het zijn drie essentiële verhalen, die familie zijn van elkaar, maar elkaar niet volledig overlappen: het participatieverhaal, het geven van kansen aan mensen die in armoede leven en het sociaal-artistiek verhaal. Er lopen vandaag al een aantal initiatieven binnen het cultuurbeleid die het recht op cultuur voor mensen die in armoede leven, hard willen maken. Ik denk maar aan het Fonds ter Verhoging van de Cultuurparticipatie, de inspanningen die Kunst en Democratie levert in dit verband om in gemeenten duurzame netwerken te laten ontstaan, de inspanningen in het kader van de bijzondere en vernieuwende subsidies binnen het lokale cultuurbeleid, de recente volwaardige erkenning van Welzijnsschakels binnen het decreet op het sociaal-cultureel volwassenenwerk, en noem maar op.
Ik wil dat de volgende jaren absoluut nog versterken. Dit zal deel uitmaken van het actieplan Cultuurparticipatie, waarvan ik in december 2004 aankondigde dat het tegen het einde van dit jaar zou starten en waarin ik een aantal bijkomende initiatieven wil nemen om zo veel mogelijk drempels weg te werken, zodat alle mensen kunnen deelnemen en deelhebben aan cultuur.
Het sociaal-artistiek verhaal is een specifieke werkvorm voor mensen die minder kansen hebben in de samenleving: mensen in zogenaamde kansarme buurten, personen met een handicap, mensen die in armoede leven, enzovoort. Deze sociaal-artistieke praktijk kent vele vaders en moeders. Het is een transversaal verhaal bij uitstek. Dat betekent dat hieraan bijvoorbeeld ook in het lokaal cultuurbeleid aandacht wordt besteed. Een essentieel deel hiervan wordt vandaag voor de eerste keer ten volle als een apart onderdeel in het Kunstendecreet opgenomen.
Er worden echter ook sociaal-artistieke praktijken gehonoreerd bij de subsidies aan theaters. Ik denk daarbij aan Antigone in Kortrijk en aan kunstencentra en werkplaatsen, zoals Rataplan. Voor het eerst valt Rataplan onder de kunstencentra. De enveloppe voor de sociaal-artistieke werking is nog veel forser verhoogd. De middelen voor Rataplan zijn bijvoorbeeld vertienvoudigd. Ik heb in elk geval nog geen negatieve reacties gehoord. De sociaal-artistieke werkingen zijn dus slechts één onderdeel van een veelzijdig verhaal, waarin mensen die in armoede leven een prominente plaats kunnen hebben.
Mijn visie op sociaal-artistieke projecten is bij de keuze om deze projecten in het Kunstendecreet op te nemen niet gewijzigd. In 2000 ben ik inderdaad gestart met een experimenteel reglement voor sociaal-artistieke projecten voor 3 jaar. 2004 en 2005 werden 2 bijkomende experimentele jaren. Na enkele jaren van experiment is er voor deze organisaties nu de mogelijkheid om binnen het Kunstendecreet, naast een projectmatige ondersteuning, ook structureel gesubsidieerd te worden. Mijn visie op sociaal-artistieke projecten is daarmee echter niet gewijzigd.
De beoordelingscommissie heeft een eerlijke zoektocht opgezet naar de specifieke - en nieuwe - plaats van het sociaal-artistiek werk binnen het Kunstendecreet. Ik stel vast dat er hierdoor ook een evolutie is geweest tussen de landschapstekening bij de preadviezen en bij de uiteindelijke adviezen. In de laatste tekst, die werd gebruikt voor het definitief advies, wordt een veel sterker evenwicht tussen de artistieke en sociale doelstellingen beoogd.
Het artistieke haalt de bovenhand op het sociale. Dat geldt ook omgekeerd. Beide zijn prioritair. Ze worden ook gecombineerd. Dat is het eigene aan sociaal-artistieke projecten.
Als antwoord op uw tweede en derde vraag verwijs ik naar de zeven beoordelingscriteria van artikel 43, paragraaf 2 uit het Kunstendecreet en de landschapstekening die de commissie bij haar eindadviezen voegde. In haar landschapstekening - die overigens publiek is - geeft de commissie haar uitgangspunten, op basis van de beoordelingscriteria, weer. De beoordelingscriteria van het Kunstendecreet vormen de basis voor elk advies.
De criteria zijn: kwaliteit van het sociaal-artistieke concept en concrete uitwerking; betrokkenheid van de deelnemers; kwaliteit van de procesbegeleiding; samenwerking met kunstenaars, artistieke praktijk, sociale en culturele organisaties; vernieuwend karakter van de gehanteerde methoden; voorbeeldfunctie binnen het sociaalartistieke veld; het organisatorische, financiële en boekhoudkundige management. Organisaties die onvoldoende aan deze criteria voldoen, werden door de commissie negatief geadviseerd.
Ik wil erop wijzen dat in deze ronde de commissie een uitspraak deed over het structureel subsidiëren van organisaties. Binnen het Kunstendecreet is het voor de organisaties ook mogelijk een projectmatige ondersteuning te verkrijgen. De landschapstekening van de commissie is vrijgegeven. U kunt ze terugvinden op het internet. Elke commissie binnen het Kunstendecreet deed een grondige evaluatie van de dossiers binnen haar domein, zo ook de beoordelingscommissie voor sociaal-artistiek werk. De landschapstekening van de commissie omvat de uitgangspunten voor de evaluatie.
Zoals ik al eerder aangaf, zijn deze uitgangspunten gebaseerd op de criteria uit het decreet zelf. De evaluatie gebeurde dus zeker binnen de geest van het decreet. De eindadviezen van de commissie vormen de neerslag van de grondige evaluatie die zij voerde. Voor een gedetailleerde toelichting verwijs ik u daarom graag naar de eindadviezen van de commissie. Ook deze zijn vrijgegeven en kunt u terugvinden op het net.
Als antwoord op uw vierde vraag wil ik eerst en vooral aangeven dat een deel van de sociaal artistieke projecten inderdaad ontstaan is vanuit de armoedebestrijding. Ik wil daarbij echter beklemtonen dat?mensen in armoede´ steeds een belangrijk doelpubliek zijn geweest - en nog steeds zijn - voor een aantal sociaal-artistieke projecten. Sociaal- artistieke projecten die niet uitgaan van een armoedebeweging hebben vaak ook mensen in armoede als doelpubliek. Van de zeven projecten waarover een negatief advies werd gegeven, is er slechts één dat zich expliciet binnen de armoedebewegingen situeert. De culturele participatie van mensen in armoede hangt dus niet noodzakelijk samen met armoedebewegingen. Ik wil daarom de indruk die ik door uw vraag kreeg, weerleggen als zouden mensen in armoede uit de boot vallen in het Kunstendecreet.
Organisaties die geen structurele subsidiëring hebben gekregen, hoeven niet noodzakelijk uit de boot te vallen in het Kunstendecreet. Zoals reeds gezegd, voorziet het Kunstendecreet namelijk ook in projectmatige subsidies.
Ik wil hier ontkrachten dat voor sociaal-artistieke projecten in het Kunstendecreet de klemtoon eenzijdig komt te liggen op de artistieke kwaliteit. Het eerste beoordelingscriterium in het Kunstendecreet luidt namelijk als volgt - ik citeer:?kwaliteit van het sociaal-artistieke concept en concrete uitwerking´.
De beoordelingscommissie geeft in haar landschapstekening bij de eindadviezen het volgende aan - ik citeer opnieuw:?De commissie is er in de beoordeling van de dossiers telkens van uitgegaan dat de sociaal-artistieke kwaliteit het uitgangspunt vormt. De projecten moeten dus zowel op hun artistieke waarde als op hun sociale waarde ingeschat worden. Beide elementen wegen door in de eindbeoordeling, anders kan men niet spreken van een sociaal-artistiek project. Een project dat artistiek niet kan overtuigen, komt niet in aanmerking als sociaal-artistiek project; een project dat artistiek wel maar op sociaal vlak niet kan overtuigen evenmin. Beide elementen moeten dus in samenhang van hoge kwaliteit zijn.´
Ik zal nooit toelaten dat de sociaal-artistieke projecten gespiegeld worden aan de geijkte artistieke normen van de reguliere kunst. De sociaalartistieke praktijk ontwikkelt een eigen artistieke norm.
Ik ga ook even in op uw voorstel over cultuurcheques. In het sociaal-artistiek werk ligt namelijk sterk de nadruk op de actieve betrokkenheid van de deelnemers bij het project. Dit is trouwens het tweede criterium in het Kunstendecreet. Ik citeer ter verduidelijking opnieuw de commissie:?Daarnaast moet het artistiek product het resultaat zijn van een collectief proces tussen deelnemers en kunstenaars. Alle deelnemers moeten op elk moment het gevoel hebben dat ze mee aan het roer staan van het sociaal-artistieke schip en dat ze niet enkel als matroos moeten opdraven wanneer de kapitein dit nodig acht´.
Cultuurparticipatie op basis van cultuurcheques slaat dus op een totaal andere manier van cultuurparticipatie. Overigens bestaat voor dit soort cultuurparticipatie in mijn cultuurbeleid het?fonds ter verhoging van de cultuurparticipatie´, beter bekend als de 80/20-percentregeling.
Als de commissie allusie maakt op welzijn, gaat dat niet over mensen die in armoede leven, maar over de vraag of de steun aan projecten die kunst toepassen als therapie voor mensen met een geestelijke handicap, tot de rol van het cultuurbeleid behoort. Ik heb hierover geen contact genomen met minister Vervotte. Uiteraard voorziet zij niet in financiële middelen ter ondersteuning van sociaal-artistieke projecten, zoals we ze hier definiëren, aangezien ze er niet voor bevoegd is. Zelf ben ik daar wel voor bevoegd.
Als een organisatie niet voldoet aan de criteria uit artikel 43, paragraaf 2 uit het Kunstendecreet, dan kan de commissie dat enkel vaststellen en moet ze wellicht een negatief advies uitbrengen. Zoals u in de eindadviezen echter kunt lezen, reikt de commissie ook mogelijkheden aan voor de organisatie om toch tot het sociaal-artistieke veld te behoren.
Zoals ik in mijn inleiding al stelde, heb ik niet de indruk dat we van de sociaal-artistieke praktijk een slagveld gemaakt hebben, integendeel. Bovendien wijs ik erop dat werkingen die een aanvraag deden en geen structurele subsidie kregen, volgens het Kunstendecreet een aanvraag kunnen indienen voor projectmiddelen. Als ik van oordeel ben dat zij een volwaardig sociaal artistiek project voorstellen, dan zal ik zeker niet twijfelen om hen hier projectmatig voor te ondersteunen.
Ik geef ook nog een algemener antwoord, want er zijn heel wat bijkomende vragen gesteld over de beslissingen die de regering vrijdag op mijn voorstel heeft genomen in het kader van het Kunstendecreet. Het is belangrijk te wijzen op een aantal uitgangspunten. Zowel in de voorbereidende nota´s en de besprekingen bij de opmaak van het Kunstendecreet als in de toelichtingen bij het Kunstendecreet, in het regeerakkoord, in de beleidsnota Cultuur, in de toespraak daarover in het Kaaitheater en bij de start van de procedure van de beoordeling in het kader van het Kunstendecreet in november, heb ik keer op keer, net als minister Van Grembergen destijds, duidelijk gemaakt dat synergie en samenwerkingsverbanden essentieel zijn in de geest en bij de uitvoering van het Kunstendecreet.
Anderzijds hebben we uitdrukkelijk normen en beoordelingsprincipes naar voren geschoven. Het allereerste criterium is het artistieke. De beoordeling daarvan wordt vanzelfsprekend door de beoordelingscommissies gedaan in hun adviezen. Een journalist zei me dat er een recordaantal afwijkingen van de adviezen was. Hij beweerde dat er 30 afwijkingen zijn gemaakt op 180 adviezen. Als dat waar is, dan krijgen de commissies van mij grote onderscheiding met 83,3 percent.
Afwijken van de adviezen is geen doel op zich, maar als we iets opbouwen en dat ook op voorhand aankondigen, dan is de artistieke beoordeling in het kader van het Kunstendecreet weliswaar de eerste prioriteit, maar niet de enige. De vraag is dan welke andere criteria we nog, reeds voor het begin van de procedure, hebben aangekondigd.
We hebben onder meer aangekondigd dat het volgens ons, met het oog op samenwerking en synergie, niet meer opportuun was nieuwe structuren te creëren rond elke kunstenaar. We hebben daar toen voor alle duidelijkheid ook aan toegevoegd dat het niet opportuun was ervan uit te gaan dat elke instelling of organisatie in de toekomst zijn eigen infrastructuur moet hebben. Er is gevraagd daar ook rekening mee te houden.
Een ander criterium was diversiteit. Dat begrip kan weliswaar misbruikt worden, maar het is toch essentieel. Ook in al die stukken die ik zonet heb genoemd en bij de start van de procedure heb ik erop gewezen dat diversiteit in het aanbod essentieel is. Ook mensen die veel verstandiger zijn dan ik, hebben gezegd dat er soms wat te veel van hetzelfde is. Ik relativeer die uitspraken, maar in sommige gevallen kan het waar zijn. Dat is geen pleidooi om er de hakbijl in te zetten, maar wel om een divers aanbod te verzekeren, zodat zo veel mogelijk mensen hun gading in het cultuuraanbod kunnen vinden. Die behoefte aan diversiteit heeft me inderdaad aangezet tot een aantal afwijkingen van de adviezen.
Ook bereik en geografische spreiding zijn belangrijk. Stedelijkheid komt in de besluitvorming bij de toepassing van het Kunstendecreet zeer uitdrukkelijk aan bod. Daar hangt mee samen dat ik geen beslissingen kan nemen in toepassing van het Kunstendecreet, zonder de essentiële rol van de steden in het kunstenaanbod te waarderen en te stimuleren. Tegelijkertijd gaat het niet alleen om Antwerpen, Gent en Brussel, al is de rol van Brussel groter geworden, zeker als plaats van ontmoetingen met andere culturen. Het is ook de plaats waar de Vlaamse Gemeenschap op het gebied van kunstaanbod en kunstpraktijk een link legt naar het internationale plan en de daar aanwezige culturele verscheidenheid. De Brusselnorm toepassen op het Kunstendecreet is echter een andere zaak. Ik hoop dat we op andere terreinen een inhaaloperatie kunnen doen. (Gelach)
Omdat er een groot aanbod is van de verschillende culturele en kunstpraktijken spelen de grote steden Antwerpen, Brussel en Gent zo´n belangrijke rol. Daarnaast is er echter ook aandacht gegaan naar steden als Leuven, Mechelen, Kortrijk, en een aantal andere, waar interessante praktijken worden aangeboden en bemoedigende samenwerkingsverbanden ontstaan.
Omdat we verder zijn gegaan in de regionale spreiding, zijn de middelen voor Limburg inderdaad verdubbeld. Dat is niet gebeurd omdat het Limburgse projecten zijn, maar omdat er een dynamiek in zit waarover ze niet beschaamd hoeven te zijn. Het Limburgfonds heeft op dat vlak perfect gewerkt, ook op het gebied van erfgoed. Ik moet echter ook West-Vlaanderen noemen, waar er geen sprake is van een centralisatie rond de provinciale hoofdstad Brugge, maar van activiteiten in Brugge, Kortrijk, Oostende, Tielt - neen, niet Izegem - enzovoort.
Uit de criteria blijkt tevens dat we bezorgd zijn om de organisatorische ondersteuning. We mogen niet enkel naar de mooie artistieke doelstellingen kijken. Enkel een voldoende grote organisatorische ondersteuning kan de leefbaarheid van de instellingen waarborgen.
Het laatste criterium houdt in dat ik instellingen nooit op individuele basis kan bekijken. We moeten alle instellingen in hun eigen context plaatsen. Ik zal dit even illustreren aan de hand van een paar concrete voorbeelden.
Wat het kunstenaanbod in Gent betreft, speelt de Vooruit een voortrekkersrol. De Vooruit verdient absoluut een bijkomende ondersteuning.
Het Toneelhuis levert zware inspanningen om jonge kunstenaars in Antwerpen een plek te bezorgen. Het Toneelhuis is eigenlijk het gevolg van allerlei samenwerkingsprojecten. Het Toneelhuis speelt een essentiële rol en verdient dan ook een bijkomende ondersteuning.
De Beursschouwburg speelde vroeger een belangrijke rol in Brussel. Momenteel ontstaan heel wat kunstencentra buiten de Beursschouwburg. Blijkbaar is de Beursschouwburg niet langer de enige organisatie die een katalysatorfunctie heeft die jong talent kan opsporen. Momenteel krijgt jong talent ook van organisaties als het Kaaitheater, de KVS en de AB de nodige kansen.
Al deze uitgangspunten leiden tot een aantal criteria. Het is trouwens goed mogelijk dat ik hier een paar uitgangspunten vergeet. Die criteria bewijzen dat de besluitvorming absoluut niet op willekeur is gebaseerd. De besluitvorming stemt overeen met de keuzes die op voorhand zijn bekendgemaakt.
De heer Stassen heeft het daarnet over de rond een persoon opgebouwde organisaties gehad. In de jaren tachtig en negentig waren de belangrijkste culturele organisaties rond een kunstenaar opgebouwd. We mogen echter niet vergeten dat de grote instellingen zich in die periode zeer gesloten opstelden. De kunstenaars werden als het ware met gesloten dozen geconfronteerd. Dit is momenteel niet langer het geval. De grote instellingen, kunstencentra en theaters zijn zeker geen gesloten dozen meer. Ze zijn zelfs zeer open.
Ik geef toe dat mijn beslissing een breuk met het verleden inhoudt. Het aanbod kan niet eeuwig blijven groeien. Ten opzichte van de jaren tachtig en negentig is de situatie sterk gewijzigd. We ondersteuning die wijziging door de instellingen met een open ingesteldheid forse bijkomende middelen te verstrekken.
We stimuleren samenwerking en synergieën door kunstenaars een eigen rugzakje mee te geven. Door middel van creatieopdrachten, projectsubsidies en dergelijke geven we hen een financieel rugzakje mee. Ik heb de nodige middelen voor de ondersteuning van onze kunstenaars gereserveerd. Dit rugzakje maakt hen interessant voor de instellingen. Het afsluiten van samenwerkingsverbanden en het realiseren van synergieën kan voor alle betrokkenen interessante gevolgen hebben.
Ik heb besloten een aantal instellingen niet langer een vierjarige subsidie toe te kennen. Door hen tweejarige subsidies te geven, trachten we een impuls tot grotere samenwerking te geven en toekomstgericht te sturen. Dit betekent helemaal niet dat we de hakbijl in de subsidies willen zetten.
- De heer Steven Vanackere treedt als voorzitter op.
Het Raamtheater beantwoordt aan de criteria. Het gaat me niet zozeer om de grootte van het publiek, maar om het specifieke karakter ervan. We mogen niet het risico lopen dit publiek voor het hele culturele aanbod te verliezen. Hetzelfde geldt in zekere zin voor De Zwarte Komedie, een organisatie die de cabareteske traditie in ere wil houden. De Zwarte Komedie beantwoordt aan de criteria die ik net heb omschreven. Daarnet zijn het Dastheater en het Zuidpooltheater aangehaald als voorbeelden van de manier waarop ik van de adviezen zou afwijken. Deze voorbeelden kloppen evenwel niet helemaal.
Mijn beslissing over het Zuidpooltheater komt overeen met de voorstellen en de bedenkingen van de beoordelingscommissie. Een positief advies houdt niet noodzakelijk een groei in. Een negatief advies betekent altijd dat de organisatie 0 euro ontvangt. Een positief advies betekent dat een organisatie meer dan 0 euro krijgt. (Opmerkingen van de heer Jos Stassen)
Mijnheer Stassen, mijn redenering klopt wel. Ik stel voor dat u de beoordelingen eens leest. We beschikken niet over officiële cijfers. De officieuze tendensen lopen evenwel volledig gelijk met de genomen beslissing.
Het Dastheater heeft geen twee negatieve adviezen gekregen. Ik heb in de krant gelezen dat één plus één nul zou zijn. Dat klopt natuurlijk niet. Eén min één is nul. Het Dastheater heeft een positief en een negatief advies gekregen. De beoordelingscommissie heeft het zakelijk dossier van het Dastheater een negatief advies meegegeven. Dit is overigens niet de kern van de zaak. Ik vind het belangrijker dat we het Dastheater een dubbel signaal hebben gegeven. Ik heb veel eerbied voor de heer Sierens. Ik ben er evenwel van overtuigd dat dergelijke mensen geen eigen structuren nodig hebben. De afgelopen jaren heeft de heer Sierens zijn stukken vooral in samenwerking met andere instellingen, zoals de KVS, gerealiseerd. We hebben besloten dat het Dastheater 250.000 euro nodig heeft om interessante synergieën tot stand te brengen.
Ik vraag me af waarom het Dastheater geen gesprekken met het Nieuwpoorttheater voert. Wat de sociale aspecten van ons theater betreft, spelen het Dastheater en het Nieuwpoorttheater een essentiële rol. Ik vind Gent op dit vlak een schitterende stad. Wat de sociale dimensie van het cultureel aanbod betreft, is Gent zonder twijfel een voorbeeld voor heel Vlaanderen. Waarom bekijkt u het niet langs de positieve kant?
Mijnheer Stassen, het klopt niet dat de grote instellingen nog nominatim in de begroting staan. Ze vallen nu onder het Kunstendecreet, behalve de opera omdat in het kader van BBB daarover nog een aantal beslissingen moeten worden genomen.
Voor mij is het essentieel dat de beheersovereenkomsten starten op 1 januari 2006, gelijk met het Kunstendecreet. Met de beheersovereenkomsten wil ik een verbinding maken tussen de zakelijke besluitvorming en artistieke beslissingen. Deze elementen moeten samen worden verwerkt. Ik kan vandaag nog geen antwoorden geven op de vragen over de zakelijke structuur. Het is duidelijk dat ik de grenzen van het haalbare wil aftasten om na te gaan of eventuele zakelijke samenwerking kan leiden tot een meerwaarde. Het is duidelijk dat de prioriteit de artistieke werking is. Het zakelijke aspect staat in functie van de kansen die het artistieke aspect moet krijgen. Ik wil een open debat voeren met de organisaties en nagaan wat de mogelijkheden zijn. Ik wil kijken welke meerwaarde er op artistiek vlak kan worden gerealiseerd door samen te werken. Als samenwerking daar niet toe leidt, dan wordt die niet gerealiseerd.
Dan was er een vraag over de 117 instellingen die een tweejarige erkenning krijgen. Ik begrijp de bezorgdheid die wordt geuit over de relatieve zekerheid voor de individuele instellingen. Het is juist dat er financiële zekerheid is voor de sector, maar relatieve zekerheid voor de instellingen. Wat de tweejarige subsidies betreft zijn er twee categorieën. Rond een aantal instellingen wil ik een heel fors positief verhaal schrijven en hen dat signaal ook geven. Enkelen hebben toch gezegd dat ze het spijtig vinden dat ze maar een tweejarige erkenning krijgen. Dat geeft me echter de mogelijkheid om binnen twee jaar in extra ondersteuning te voorzien. Neem deze boodschap mee. De tweejarige subsidies zijn tegelijkertijd voor andere instellingen een signaal dat ze van een oranje knipperlicht naar een rood licht kunnen evolueren.
Mijnheer Caron, ik vind het een goede suggestie om in een erg lichte procedure te voorzien opdat de organisaties geen half jaar verliezen aan de opmaak van nieuwe plannen. Ik laat onderzoeken hoe we eventueel uitvoeringsbesluiten in die zin kunnen wijzigen.
Voor mij blijft het de absolute doelstelling om vanaf 1 januari 2006 te starten met de cultuurindustrie. Het zal in een groeiscenario gebeuren en moet gelijklopen met de start van het Kunstendecreet.
Voor de semi-professionele kunsten kunnen we waarschijnlijk pas een jaar later starten. Ik wil dat laten samenvallen met de evaluatie van het amateurkunstendecreet. We hebben afgesproken dat dit wordt uitgesteld met 1 jaar.
Ik heb over participatie al een en ander gezegd, maar het blijft een absolute prioriteit. We hebben nu een aantal instrumenten gerealiseerd voor de aanbodzijde van de instellingen. We moeten nu een tandje bijsteken op het vlak van de vraagzijde en mensen uit hun zetel krijgen. Er wordt opnieuw een forse ondersteuning aan kunsteducatie gegeven.
Een van de grote doelstellingen was het uitvoeren van inhaaloperaties op het vlak van de beeldende kunst, op sociaal-artistiek vlak, op het vlak van architectuur en vormgeving, en op het vlak van de kunsteducatie. We hebben dat gerealiseerd en niet ten nadele van de grootste sectoren zoals werd gevreesd. Voor de theaters bijvoorbeeld is er een stijging van 8 percent, wat belangrijk is voor die grote sector. Ik heb de doelstellingen op voorhand bekendgemaakt en u moet me erop beoordelen of die worden gehaald.
U hebt gelijk dat de discussie over het kerntakendebat moet worden verdergezet en dat is ook de bedoeling. Het is duidelijk dat dit geen al te eenvoudig verhaal is.
Dan waren er opmerkingen over de evaluatie van de steunpunten. Voor alle duidelijkheid, de steunpunten hebben een erkenning voor vier jaar. Het is wel de bedoeling om een wijziging door te voeren en de erkenning tweejarig te maken. Dit moet natuurlijk gebeuren in samenspraak met het Vlaams Parlement omdat de erkenning decretaal is vastgelegd.
Voor alle duidelijkheid: er is in 100 miljoen euro voorzien voor structurele ondersteuning en in 4,3 miljoen euro voor projecten. Dat is een stijging. Die projecten zullen in hoofdzaak de prioriteiten zijn die we al naar voren hebben geschoven om onder meer de ondersteuning van de individuele kunstenaars te realiseren.
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Er zijn een aantal aspecten verduidelijkt, en het is goed dat we dit debat hebben gevoerd. Het is juist dat er in de cultuur- en kunstwereld een grotere openheid is dan in de jaren zeventig, tachtig en negentig waardoor een aantal nieuwe mensen zich hebben moeten afzetten tegen de toen gesloten huizen. Ik hoop alleen dat, als deze tendens zich een tijd doorzet, er geen nieuwe geslotenheid ontstaat.
Een aantal structuren die rond personen zijn opgebouwd, hadden mijns inziens een grotere kans verdiend dan die u hen hebt gegeven. Hieromtrent blijven we van mening verschillen.
De tweejarige subsidies zijn goed, maar het zorgt er wel voor dat de onrust in de sector altijd wat zal blijven bestaan. Onrust is goed in de cultuursector, maar die mag niet permanent zijn. Het kan mensen wat opjagen om het beter te doen, maar het kan hen ook waarschuwen.
Minister Bert Anciaux: Het gaat niet om enerzijds mensen opjagen en anderzijds mensen waarschuwen. Het gaat om enerzijds mensen opjagen en waarschuwen en anderzijds de tweejarige subsidie gebruiken om de volgende keer meer te kunnen ondersteunen.
De heer Jos Stassen: Het voordeel van de vierjarige subsidies was dat instellingen voor 4 jaar zeker waren en stabiel konden werken. Nu is voor een hele reeks instellingen een constante evaluatie en dossiervorming ge?ntroduceerd. Ik vraag me af of dat op termijn een goede zaak is, maar dat zal de toekomst wel uitwijzen. Het is goed dat er tweejarige periodes in het decreet werden ingeschreven, ik blijf daarachter staan. Ik denk echter niet dat het de bedoeling was van de decreetgever om die zo massaal toe te passen als vandaag gebeurt. Ik vraag me af of dat globaal genomen niet meer onrust zal creëren, maar dat zullen we de komende jaren kunnen beoordelen.
Minister Bert Anciaux: Ik kom nog even terug op de infrastructuur. Er staan twee essentiële zaken in het regeerakkoord. Er staat dat er prioriteit wordt gegeven aan de bestaande instellingen. Dat doen we vandaag bij het KMSKA, deSingel, de Vlaamse Opera, de hoofdbrokken die allemaal zijn gesitueerd in Antwerpen.
Daarnaast staat er dat de engagementen uit het verleden worden gehonoreerd. Dat slaat op het MAS. Voor mij staat het buiten kijf dat het MAS moet worden gerealiseerd. De vraag bij de meerjarenbegroting ging over wanneer we die engagementen kunnen honoreren.
Als je al die investeringen in culturele infrastructuur ziet, is er een absolute inhaaloperatie voor Gent noodzakelijk, niet alleen omwille van evenwichten, maar ook omdat al die jaren geen voldoende cultureel statement is neergepoot. Ik ga daar voor, alleen spreek ik me niet uit over wat dat moet zijn.
Ik weet niet of ik mijn verhaal zal blijven koppelen aan de meerjarenbegroting. Ik ben aan het zoeken naar een oplossing om garanties te hebben, zonder garanties in de meerjarenbegroting. Ik zoek binnen mijn eigen budget met nieuwe technieken naar nieuwe mogelijkheden om snel een antwoord te bieden op de vragen over infrastructuur. Ik wil er pas een antwoord op geven als ik 100 percent zeker ben.
De voorzitter: De heer Arckens heeft het woord.
De heer Erik Arckens: Mijnheer de minister, ik ben geen krokodil die zit te wachten tot de teddybeer voorbij komt gezwommen om dan vlug in het water te duiken.
De uitleg die u los uit de vuist hebt gegeven over heel wat zaken was veel verhelderender, zeker over de meerjarenbegroting, dan de rest van uw antwoord. Ik heb de totstandkoming van het Kunstendecreet niet meegemaakt. Ik ben blij dat u via alle vragen die aan bod zijn gekomen een algemene?tour d´horizon´ hebt gemaakt van het Kunstendecreet. Misschien zullen er morgen weer dingen uit hun context worden getrokken in kranten, maar daar moeten we mee leren leven.
De voorzitter: De heer Deckmyn heeft het woord.
De heer Johan Deckmyn: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb nooit gesteld dat het dossier van het Muziekforum een louter Gents project is. Het is een erg complex dossier. U geeft ook aan dat de stad Gent zeer duidelijk heeft gezegd dat de Vlaamse Gemeenschap een zeer groot deel van de werkingskosten moet dragen. Dat verhaal heeft een veel hoger kostenplaatje dan de mogelijke bijdrage in investeringen. Dat is net het pijnpunt waar ik in het verleden vaak op heb gewezen.
In uw oorspronkelijk antwoord verwees u naar het feit dat u de beslissing zult bekijken in het kader van de meerjarenbegroting. Dat was de reden waarom ik het citaat van de heer Vanackere over prioriteiten en investeringen in bestaande culturele infrastructuur zo interessant vond en wilde plaatsen tegenover een engagement dat de Vlaamse Regering in het verleden was aangegaan om te investeren in culturele infrastructuur in Gent, zoals schepen Van Rouveroij heeft gezegd. Uiteindelijk was het laatste antwoord dat u gaf voor een gedeelte een antwoord hierop en een bevestiging van de zaak omdat u van oordeel was dat voor de culturele infrastructuur in Gent een inhaaloperatie nodig was.
Zoals de heer Arckens heeft gesteld, is het alleszins een nieuw feit dat u toch zult trachten garanties te zoeken om het dossier los te koppelen van de meerjarenbegroting. Ik kijk uit naar het moment dat u dit kunt verwezenlijken, en ik ben benieuwd naar de timing ervan.
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Mijnheer de minister, ik begrijp niet dat u zoveel voorwaarden stelt. Ik wil niet cynisch zijn, maar op een bepaald moment heeft Mobutu ook geld laten bijdrukken. Zoals u het vandaag formuleert, lijkt het daar sterk op. Tenzij u de fameuze alternatieve financieringstechnieken toepast die minister-president Leterme heeft aangekondigd voor de bouw van scholen, rusthuizen en openbare werken. Of gaat u misschien grote gebouwen verkopen waarmee u dan een rollend fonds zult oprichten?
Ofwel worden de vrijgekomen middelen uit de meerjarenbesteding gebruikt en kan het cultuurinfrastructuurfonds daarmee worden gespijsd, ofwel gebruikt u een alternatieve techniek, een variant op wat minister-president Leterme heeft aangekondigd. Hij stelde namelijk voor vandaag nog te beslissen tot de bouw en garanties te bieden voor een lening over 20 jaar, gespreid over de komende begroting. Er zijn geen andere technieken voorhanden, buiten de Mobutu-techniek.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door de heer Arckens werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.