Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Bestuurszaken, Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en Decreetsevaluatie Vergadering van 28/06/2005
Vraag om uitleg van de heer Hubert Brouns tot de heer Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over de invulling van het criterium 'bewoners van sociale huurappartementen' bij de verdeling van de middelen van het Gemeentefonds
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Brouns tot de heer Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over de invulling van het criterium 'bewoners van sociale huurappartementen' bij de verdeling van de middelen van het Gemeentefonds.
De heer Brouns heeft het woord.
De heer Hubert Brouns: Mijnheer de minister, in het decreet van 5 juli 2002 werden regels vastgelegd in verband met de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds. Op dat ogenblik werd er een sterke vernieuwing doorgevoerd in het fonds en in de verdeling ervan. Het Investeringsfonds en een gedeelte van het SIF werden aan het Gemeentefonds toegevoegd, en dat heeft ertoe geleid dat de verdelingscriteria gevoelig werden uitgebreid. Ter illustratie verwijs ik naar de opname van de sociale maatstaven, zoals het aantal personen met een WIGW statuut, het aantal werklozen met een lage scholingsgraad, het aantal geboortes in kansarme gezinnen, het aantal bewoners van sociale huurappartementen en het aantal bestaansminimumtrekkers.
Ik weet dat het opstellen van een lijst met verdelingscriteria een zeer moeilijke en delicate oefening is. Er zal dus nooit een lijst met verdelingscriteria worden opgesteld waar iedereen zich mee kan verzoenen. Ik wil er even op wijzen wat de effecten kunnen zijn van het invoeren van bepaalde criteria of van het geven van een bepaalde omschrijving van bepaalde criteria.
Eén criterium heeft betrekking op het aantal inwoners van een gemeente die een sociaal huurappartement bewonen. Het gaat daarbij over 3 percent van het fonds, wat niet mis is.
Waarom gaat het over het aantal bewoners van sociale huurappartementen? Daar is een verklaring voor. In het decreet van 5 juli 2002 werd de keuze voor sociale huurappartementen als volgt verantwoord: 'Wijken met veel sociale huurappartementen kenmerken zich door een sociale achterstand bij de bewoners. Alhoewel deze woningvorm over het hele grondgebied verspreid is, zijn er belangrijke concentraties in de steden waardoor hele buurten worden gevormd. Het hoeft weinig toelichting dat juist daar de inspanningen het grootst moeten zijn om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren.'
In dat verband wil ik ook even verwijzen naar de discussie die daarover is gevoerd. De VVSG wees er toen op dat heel wat gemeenten zich de vraag stelden waarom niet de hele sociale huursector, dus met appartementen en woningen, werd opgenomen. Er werd op gewezen dat, indien de Vlaamse Regering sociale huisvesting belangrijk vindt, ze moet kiezen voor de sociale huurappartementen en de sociale huurwoningen.
Door alleen de bewoners van sociale huurappartementen in rekening te brengen, wordt geen rekening gehouden met het feit dat heel wat gemeenten die sociale huurwoningen hebben gerealiseerd, ook met specifieke leefbaarheidsproblemen worden geconfronteerd. Bovendien is het op bepaalde plaatsen wegens het niet passen in de omgeving onmogelijk om sociale huurappartementen te bouwen. Het structuurplan laat dat niet altijd toe. We mogen ook niet vergeten dat het steeds om dezelfde mensen gaat. Sommigen daarvan wonen in sociale huurappartementen en anderen in een sociale huurwoning. In de toelichting bij het decreet wordt wel verwezen naar belangrijke concentraties van sociale huurwoningen in steden, maar daarbij moet worden opgemerkt dat dit verdelingscriterium uitdrukkelijk wordt ingedeeld bij de sociale maatstaven en niet bij de criteria die zijn bedoeld om de centrumfunctie te ondersteunen.
Mijnheer de minister, kunt u zeggen om welke reden alleen het aantal bewoners van sociale huurappartementen in rekening wordt gebracht voor de verdeling van de middelen? Hebt u aanwijzingen dat de sociale achterstand of de sociale situatie van bewoners van sociale huurappartementen fundamenteel verschilt van die van de bewoners van sociale huurwoningen? Werd er daarnaar al onderzoek gedaan? In welke mate werd reeds nagegaan in hoeverre het mee in rekening brengen van het aantal inwoners van sociale huurwoningen de lokale besturen zou stimuleren tot het realiseren van bijkomende sociale huurwoningen? Behoort het tot de mogelijkheden dat de omschrijving 'volgens het aantal bewoners van sociale huurappartementen' wordt vervangen door de omschrijving 'volgens het aantal bewoners van sociale woongelegenheden', namelijk sociale huurappartementen en sociale huurwoningen?
De voorzitter: De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie: Mijnheer de minister, tijdens uw bezoek aan onze stad van enkele maanden geleden heb ik in mijn toespraak een warm pleidooi gehouden om de criteria voor sociale woningen toegankelijker te maken. Onze fractie zal u steunen indien u daartoe stappen zou ondernemen.
De voorzitter: Mevrouw Berx heeft het woord.
Mevrouw Cathy Berx: Mijnheer de minister, het is cruciaal dat we een duidelijk zicht krijgen op de profielen van de bewoners van sociale appartementen en van sociale huurwoningen. Kunnen de effecten van een en ander op korte termijn worden gesimuleerd? Misschien is het wijzer om bij de centrumfunctie in verband met concentratie een criterium op te nemen dat refereert aan sociale huurappartementen. In welke mate kan er met een negatief criterium worden gewerkt voor de gemeenten die geen enkele sociale woongelegenheid op hun grondgebied hebben?
De voorzitter: De heer Vermeiren heeft het woord.
De heer Francis Vermeiren: Mijnheer de minister, ik zou het appreciëren indien u in uw antwoord laat blijken of u een onderscheid maakt tussen een stad en een gemeente. Ik heb nog de tijd meegemaakt toen in het federaal parlement op 2 weken tijd aan 16 gemeenten het etiket 'stad' werd gegeven. De toenmalige voorzitter, de heer Defraigne, had daar zijn buik van vol en zei dat geen enkele gemeente nog stad mocht worden.
De voorzitter: Minister Keulen heeft het woord.
Minister Marino Keulen: Mijnheer Vermeiren, er is voor mij geen verschil tussen steden en gemeenten. Ik kom uit een gemeente en ik voel me daar niet ongelukkig over.
Mijnheer Brouns, het gaat over de parameters die het Gemeentefonds schragen. U mag niet vergeten dat het Gemeentefonds eigenlijk twee doelstellingen heeft. De eerste is zorgen voor de basisfinanciering van de lokale besturen, zonder een onderscheid te maken tussen steden en gemeenten. De tweede is zorgen voor solidariteit en voor een herverdeling van de middelen tussen entiteiten met een grotere financiële capaciteit en de entiteiten die minder financiële capaciteit hebben. Voor het overige heeft het Gemeentefonds niet de bedoeling om bepaalde beleidsdoelstellingen van departementen te realiseren. We praten dus over basisfinanciering en over solidariteit tussen de 308 Vlaamse steden en gemeenten.
Het feit dat het criterium 'bewoners van sociale huurappartementen' wordt gehanteerd heeft inderdaad te maken met de samenvoeging van de drie fondsen die u hebt vermeld, namelijk het Gemeentefonds, het Investeringsfonds en het SIF voor wat betreft het waarborggedeelte. In dat laatste zaten ook de sociale huurappartementen. Dat heeft weer te maken met het verhaal van solidariteit en herverdeling.
Mochten we vandaag op basis van de gegevens waarover we nu beschikken, en met de huidige stand van zaken alle sociale huurwoongelegenheden in rekening brengen, dan zou de stad Antwerpen 4,36 miljoen euro per jaar verliezen aan middelen uit het Gemeentefonds. Gent zou dan 2,65 miljoen euro per jaar verliezen.
Ik heb aan mijn administratie de opdracht gegeven om dat Gemeentefonds en de parameters ervan te evalueren. Er ontstaan vandaag immers vreemde effecten, ook voor de kleinere entiteiten.
Ik heb de burgemeester van Mesen op bezoek gehad. Mesen is de kleinste stad van Vlaanderen.
Twee geboortes minder in kansarme gezinnen hebben tot gevolg dat Mesen 2 miljoen frank op jaarbasis verliest. Dergelijke effecten zijn voor gemeenten moeilijk om te dragen.
We zijn volop bezig met de evaluatie. We willen er alles in opnemen. Misschien geeft die evaluatie wel aanleiding tot het veranderen van de parameters en de criteria waarop het Gemeentefonds is gestoeld. De bedoeling is dat we daarmee klaar zijn tegen het einde van dit jaar. Daarna moeten we zien wat er verder moet gebeuren.
De voorzitter: De heer Brouns heeft het woord.
De heer Hugo Brouns: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb ook wat cijfermateriaal verzameld. Het woord 'huurappartementen' zonder meer vervangen door het woord 'huurwoningen' heeft inderdaad heel wat repercussies. Sommige daarvan springen echt in het oog. U hebt Antwerpen al vermeld, maar mijn cijfers zijn nog negatiever en spreken over een verlies van meer dan 6 miljoen euro.
Voor heel wat landelijke gemeenten zou er echter een positief effect ontstaan. Landelijke gemeenten moeten trouwens heel wat inspanningen doen om de relatief grote groep van sociale gezinnen te begeleiden en op te vangen. Ik vertel u zeker niets nieuws door u te zeggen dat het aantal sociale woningen in een gemeente en de inspanningen die een OCMW moet doen, recht evenredig zijn met elkaar.
Ik heb hier de lijst voor heel Vlaanderen met het aantal sociale woningen. Daar kan men perfect de cijfers van de begrotingen of de rekeningen van de OCMW's naast leggen. Men zal dan merken dat de cijfers over de sociale tussenkomsten van de OCMW's daar sterk mee verbonden zijn.
Ik pleit dus voor een rechtvaardiger verdeling. Landelijke gemeenten zouden immers wat meer mogen krijgen uit het Gemeentefonds. Misschien kan dat worden bekeken naar aanleiding van de evaluatie.
Via mijn voorstel zou mijn gemeente bijna 80.000 euro per jaar meer krijgen. We hebben heel wat inspanningen geleverd om sociale woningen te bouwen. We komen daarmee aan 10 percent van het totale aantal woningen, wat heel hoog is. Uit de cijfers van het OCMW blijkt duidelijk welke inspanningen we moeten doen om de sociale begeleiding te betalen.
Ik pleit ervoor om in de mate van het mogelijke voor een aanpassing of minstens een bijsturing te zorgen. Ik wil niet zo ver gaan als mevrouw Berx, die ook met een negatief criterium wil werken. Er zijn in Vlaanderen helaas gemeenten die geen enkele sociale woning of geen enkel sociaal huurappartement op hun grondgebied hebben. Een negatief criterium zou ze kunnen stimuleren, maar ik spreek me daar nu niet over uit.
De voorzitter: Mevrouw Berx heeft het woord.
Mevrouw Cathy Berx: Ik heb nog geen antwoord op mijn vraag over de vergelijkbaarheid van de profielen van de bewoners van sociale huurappartementen en de bewoners van sociale huurwoningen. Misschien kan daar een argument worden gevonden dat verklaart waarom er alleen wordt gesproken over bewoners van sociale huurappartementen, of is de reden daarvoor toch gewoon dat het gaat om een overzetting van dat criterium uit het SIF naar het Gemeentefonds.
Minister Marino Keulen: Dat is het. Dat criterium is gewoon overgenomen uit het SIF. Ik heb trouwens geen zicht op een eventueel verschil in profielen. Daar zijn geen gegevens over.
Wie kan eigenlijk iets hebben tegen het pleidooi van de heer Brouns? Het is nu echter zo dat het Gemeentefonds zorgt voor basisfinanciering en herverdeling.
Ik heb aangehaald wat de effecten zijn indien we een en ander uitsmeren. Daar is iets voor te zeggen, zeker indien het gaat over landelijke kernen. Ik spreek dat niet tegen. Ik kom zelf uit een landelijke gemeenschap. Voor de grootsteden zouden de effecten op de leefbaarheid echter dramatisch zijn. Ik heb de cijfers voor Antwerpen en Gent vermeld.
De voorzitter: Het incident is gesloten.