Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 23/06/2005
Interpellatie van de heer Jos Stassen tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de evaluatie van het decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk
De voorzitter: Aan de orde is de interpellatie van de heer Stassen tot de heer Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de evaluatie van het decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk.
De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Mijnheer de minister, ik ben blij dat u terug bent uit ziekteverlof zodat we opnieuw samen discussies kunnen voeren, de degens kruisen of gewoon overeenkomen. Ik hoop dat u fysiek in orde bent om er weer tegenaan te gaan.
Dit decreet heeft een bijzondere geschiedenis achter de rug. De toenmalige minister van Cultuur, de heer Van Grembergen heeft de discussie in gang gezet met een bouwstenennota over het sociaal- cultureel werk. Die nota werd vertaald in een decreettekst waar iedereen het over eens was. De uitvoering van het decreet was afhankelijk van de financiële middelen. Het betrof 300 miljoen frank of 7,5 miljoen euro. Tegen het einde van de vorige legislatuur waren de middelen echter minder riant. Daarom moest de oorspronkelijke tekst die u als minister van Cultuur hebt ingediend, worden aangepast wegens niet langer uitvoerbaar.
Een aantal mensen van de toenmalige meerderheid, de heren Lauwers, Keulen, Vandenbossche en ikzelf, hebben toen een heel nieuw voorstel van decreet geschreven. We hebben een aantal principes uit de eerste tekst aangepast. Het decreet was alleen uitvoerbaar mits er een bijkomend bedrag was van 150 miljoen frank of 4,75 miljoen euro, verdeeld over 50 miljoen voor het eerste jaar en 100 miljoen frank voor het tweede jaar. De eerste tekst bevatte een vrij sterke hertekening van het landschap en van het sociaal-culturele werk. Alles wat te maken had met vormingsinstellingen werd sterk aangepast en ingedeeld in verschillende landelijke gespecialiseerde instellingen. Daarnaast kwam er ook de oprichting van bewegingen.
De nieuwe tekst behield een reeks van deze principes, maar voegde er ook een reeks aan toe uit pure noodzaak om het decreet uitvoerbaar te maken. De verschuiving van kwantiteit naar kwaliteit bleef behouden, net als het opmaken van beleidsplannen en het werken met beoordelingscommissies. Een van de belangrijkste nieuwe principes is wat ondertussen de?communicerende vaten´ heet. Het houdt in dat de groei van de ene vereniging of instelling diende te gebeuren ten koste van de andere. Dat was de enige manier om de gesloten enveloppe van 150 miljoen extra na 2 jaar, of dus vanaf 2005, uitvoerbaar te maken.
Het decreet werd dus sterk aangepast en werd minder goed onthaald dan het vorige. We hebben op uitdrukkelijke vraag van de sector opgenomen dat een snelle evaluatie nodig zou zijn. Als datum werd 1 juli 2005 ingeschreven voor een eerste tussentijdse evaluatie. Het decreet hield immers heel wat veranderingen in voor de volkshogescholen, de landelijk gespecialiseerde instellingen en het Steunpunt voor sociaal-cultureel vormingswerk. De snelle evaluatie werd ingeschreven omdat iedereen er zich van bewust was dat het nieuwe decreet een risico inhield.
Ondertussen zijn er al een aantal elementen van evaluatie geweest. De Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding heeft een advies over het decreet gegeven op 20 april 2005. Daarin worden een aantal pijnpunten beschreven. Als een van de schrijvers van de tweede tekst, kan ik goed begrijpen dat het principe van communicerende vaten als pijnpunt wordt ervaren, net als het feit dat er in de begroting één allocatie is waar alles onder valt. Ook de definitie waardoor niet-formele educatie in de vrije tijd, als enige subsidieerbare vorming wordt gezien, naast de syndicale is een pijnpunt. Tijdens ons werkbezoek bij de verenigingen hebben we gemerkt dat er een vrij hoge drempel wordt gelegd voor verenigingen voor allochtonen.
Er zijn ondertussen een hele reeks aanbevelingen gedaan en opmerkingen gemaakt. Die aanbevelingen en opmerkingen kunnen als inbreng en als advies voor de eerste evaluatie dienen.
Op zich is het een goede zaak dat we met beleidsplannen werken. De vraag is of dit niet veeleer heeft geleid tot het positief beoordelen van beleidsplannen dan tot het positief beoordelen van de uitvoering van die plannen. Bij de aanvang lijkt het me logisch dat beleidsplannen worden beoordeeld. De daaropvolgende jaren mogen we ons niet tot een beoordeling van de plannen beperken. De uitvoering moet eveneens worden geëvalueerd.
Op 10 juni 2005 hebben we de Volkshogeschool Brussel en Mobiel 21 bezocht. Tijdens dit werkbezoek hebben we met de vertegenwoordigers van een aantal allochtonenverenigingen gesproken. Deze mensen stellen zich vragen over de evaluatie van het nieuwe decreet.
De centrale rol van de volkshogescholen is een van de basisprincipes van het decreet en dan vooral van het onderdeel betreffende de vormingsinstellingen. Nu het decreet in werking is getreden, rijst de vraag of de volkshogescholen effectief de centrale ankerpunten vormen. Ligt het boekje van de hogescholen momenteel op de salontafels en op de nachtkastjes? Deze vraag van de voorzitter is natuurlijk enigszins overdreven, maar eigenlijk gaat het hier toch om een correcte omschrijving. De volkshogescholen hebben een centrale rol gekregen en moeten een co?rdinerende functie vervullen. Dit roept vragen op.
Voor de migrantenverenigingen is een vrij hoge definitieve instapdrempel ingevoerd. Deze verenigingen moeten minstens tien afdelingen tellen en in minstens drie provincies actief zijn. Het is duidelijk dat een aantal verenigingen dit doel niet zal bereiken. Voor die verenigingen zullen we andere oplossingen moeten zoeken.
Ik heb mijn bedenkingen gebaseerd op ons werkbezoek, op de adviesteksten en op mijn eigen kennis van de sector. Ik heb hierover met verschillende betrokkenen gesproken. Het is een goede zaak dat het decreet vroegtijdig wordt geëvalueerd. Ik blijf het decreet alvast verdedigen. Ik heb trouwens niet de gewoonte af te vallen wat ik ooit heb verdedigd. Het lijkt me zinvol om zaken als de centrale rol van de volkshogescholen of de beperkte definitie van niet-formele educatie tijdig te beoordelen. Binnen enkele dagen is het echter al 1 juli 2005.
Ik heb mijn vragen in de vorm van een interpellatie ingediend. Indien het antwoord van de minister een bepaalde richting uitgaat, beschikken we immers over de mogelijkheid om zijn standpunt door middel van een motie te versterken of bij te sturen. Aangezien dit decreet een belangrijk parlementair werkstuk uit de vorige legislatuur vormt, vind ik het belangrijk nog voor 1 juli 2005 te vragen hoe het met de evaluatie zit.
Mijnheer de minister, kunt u me vertellen hoe de procedure zal verlopen en hoe de evaluatie wordt voorbereid? Zullen het werkveld, het steunpunt, de belangenbehartiger en de administratie hierbij worden betrokken? Zullen daarnaast nog andere mensen bij de evaluatie worden betrokken? Op welke manier zal de evaluatie verlopen? Welke voorbereidende stappen zijn al gezet? Zal de evaluatie op 1 juli 2005 worden afgerond? Wat zal er met de resultaten van de evaluatie gebeuren? Beschikt u momenteel reeds over resultaten? Zo ja, kunt u ons die resultaten meedelen?
Ik houd deze interpellatie om erop aan te dringen dat dit belangrijk parlementair werkstuk degelijk wordt opgevolgd. De sector verdient dit. De beleidsmakers in Brussel moeten zich vragen durven stellen over en lessen durven trekken uit wat ze zelf hebben vastgelegd.
?
De voorzitter: De heer Vanackere heeft het woord.
De heer Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, ik wil me bij de interpellatie van de heer Stassen aansluiten. Het siert hem dat hij niet de gewoonte heeft af te vallen wat hij eerst heeft verdedigd. Bij wijze van boutade zou ik kunnen stellen dat we niet de gewoonte hebben te supporteren voor wat we in het verleden niet hebben verdedigd. Hoewel het niet mijn bedoeling is hier de geschiedenis van dit decreet te schetsen, kan ik mijn toespraak onmogelijk beginnen zonder te benadrukken dat mijn fractie dit decreet in april 2003 niet heeft gesteund. We hebben toen zelfs tegen het decreet gestemd.
De heer Jos Stassen: Mijnheer Vanackere, tijdens de behandeling in de plenaire vergadering heb ik nog een oproep gedaan tot mevrouw Van Hecke. Ik vroeg haar niet om voor te stemmen, wel om na te denken over de mogelijkheid zich te onthouden. Een deel van de uitvoering van het decreet zou immers misschien door haar partij moeten gebeuren. Mijn oproep was gemeend. Sommige zaken die men nu bestrijdt, moet men morgen misschien uitvoeren.
De heer Steven Vanackere: Die voorspelling komt nu uit. Voor zover we vandaag verantwoordelijk zijn, willen we ten volle ons deel doen. Dat neemt niet weg dat we het decreet toen niet hebben goedgekeurd. We hadden toen ernstige kritiek. Mevrouw Van Hecke had het toen over een?hindernissenparcours zonder kompas´. Het decreet is moeizaam tot stand gekomen. Er waren een aantal vormelijke, parlementaire, procedurele redenen om dit geen perfect werkstuk te vinden. We hadden ook bedenkingen bij enkele meer fundamentele keuzes die in het decreet zijn opgenomen en die tot problematische resultaten kunnen leiden op het vlak van de subsidiëringsmechanismen.
De interpellatie van de heer Stassen is in de eerste plaats methodologisch van aard. Ik wil dat respecteren. Ik zal dan ook niet te veel ingaan op de inhoud van een aantal zaken. Ik hoop dat wel te kunnen doen als de gelegenheid zich voordoet. De heer Stassen heeft daarnet gezegd dat er iets te veel naar de beleidsplannen werd overgeheld bij de zoektocht naar het evenwicht tussen twee visies. Enerzijds is er de toekomstgerichte visie, waarbij wordt beoordeeld op basis van beleidsplannen. Anderzijds is er een visie die misschien te veel kijkt naar de werking van het verleden.
Met dit decreet moeten we vrezen dat goede plannenschrijvers zich beter uit de slag trekken dan mensen die een stevige werking achter zich hebben en die voort doen, wetende dat ze goed bezig zijn: Er moet een evenwicht worden gevonden. We willen mee helpen zoeken naar dat evenwicht voor dit en andere aangelegenheden.
Mijnheer de minister, we waren tevreden dat de evaluatie werd ingeschreven in het decreet. Ze moet deze maand gebeuren. Bij de bespreking van de beleidsnota, waarvoor u hebt kunt rekenen op veel instemming en begrip, liet u verstaan dat u samen met de sector tot de overtuiging was gekomen dat het nog te vroeg was om een definitieve evaluatie te maken.
De heer Stassen heeft verwezen naar de regionale volkshogescholen. Op 10 juni hebben we een werkbezoek gebracht aan verschillende instellingen. Een van de vaststellingen die ik als pas verkozen parlementslid heb gemaakt, is dat de volkshogescholen zeer gediversifieerd zijn. Ze hebben allemaal verschillende voorlopers. We kunnen ze dan ook onmogelijk over dezelfde kam scheren. Sommige moeten meer tijd krijgen om tot wasdom te komen. Ook voor de verenigingen en bewegingen zijn de gevolgen van het decreet in sommige gevallen nog niet voldoende zichtbaar.
Ik ben het dus eens met die motivering. Toch moeten we het decretaal ingeschreven evaluatiemoment aangrijpen om een tussenstand op te maken en om, in overleg met de sector, de meest prangende problemen bij de uitvoering van dit decreet aan te pakken. Mijn fractie is van mening dat de nota van het FOV een behoorlijke inspiratiebron en een uitstekende basis kan bieden. Ik zal daar op een ander moment inhoudelijk op ingaan.
Mijnheer de minister, die evaluatie moet gebeuren. We waren er een jaar of twee geleden niet van overtuigd dat er zorgvuldig werd gewerkt. We willen nu niet in de val trappen snel te evalueren en dan te zeggen dat de zaak geregeld is. We zitten met een sector die een nieuw evaluatiemoment nodig heeft als we het decreet aanpassen. De gewoonte om het decretaal werk te evalueren, zullen we allicht niet alleen nu moeten invoeren. De kans bestaat dat we de gevonden oplossingen later ook nog wel eens moeten evalueren.
Met een boutade zouden we kunnen zeggen dat elk decretaal werk elke dag wordt geëvalueerd. Elke interpellatie van een parlementslid kan leiden tot de vaststelling dat er iets moet worden verbeterd. In de sector zitten zoveel belanghebbenden die zoveel hebben ge?nvesteerd, dat een goed en uitgebreid overleg met de betrokkenen nooit een luxe is. De bescheidenheid van de decreetgever die zegt dat dit een nieuwe tussenstap is, en dat er over 2 jaar nog eens kan worden geëvalueerd, lijkt me geen verkeerde houding.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, dat het decreet op het sociaalcultureel volwassenenwerk niet de meest soepele bevalling heeft gekend, kan niet worden ontkend. Er is heel veel inhoudelijk debat aan vooraf gegaan, wat niet hoeft te verbazen, want er werden fundamentele nieuwe sporen ontwikkeld. Ik heb er destijds heel erg van genoten dat we het debat op een open manier konden voeren, ook in de commissie.
Toen in de laatste rechte lijn, in het najaar van 2002, de budgettaire context anders was dan verhoopt, werd inderdaad samen met de sector en de betrokken parlementairen heel wat gewijzigd aan de overgangsbepalingen van het ontwerp van decreet. De principes en de principiële vertalingen ervan bleven echter ongewijzigd.
De overgang van vroeger naar morgen werd, vooral in de loop van 2004 en 2005, op een behoorlijke manier afgewerkt. Ik denk vooral aan de overgang naar volkshogescholen en gespecialiseerde vormingsinstellingen. Ik denk aan het opstarten van de nieuwe werksoort?bewegingen´. Ik denk aan het feit dat we erin zijn geslaagd om - in budgettair erg moeilijke tijden - de beloofde bijkomende 2,5 miljoen euro vanaf 2005, te realiseren. Ik wil dus onderstrepen dat de overheid sinds de inwerkingtreding van het decreet aan alle belangrijke beloftes heeft voldaan. In één adem wil ik de loyaliteit van belangrijke vertegenwoordigers van de sector onderstrepen. Over het decreet was bij de stemming een consensus gegroeid. Het is vanuit deze consensus dat de sector loyaal mee heeft gezocht naar een goede uitvoering van het decreet.
Mijnheer Stassen, juni 2005 is volgens het decreet het moment waarop de uitvoering ervan voor een eerste keer wordt geëvalueerd. Dat is snel, amper anderhalf jaar na de goedkeuring, maar die datum werd vooral ingegeven door de vrees dat de afspraken niet zouden worden nagekomen. In het najaar van 2004 gaf de sector zelf aan dat een grondige evaluatie in juni 2005 niet hoefde, aangezien werd uitgevoerd wat afgesproken was. We stelden samen vast dat een dik jaar uitvoering te beperkt was om werkelijke effecten in te schatten. We spraken dus af om de evaluatie in twee fasen op te zetten.
Bij de voorstelling van mijn beleidsnota, stelde ik dus dat:?we eerst gezamenlijk kunnen werken aan meer eenvoudige procedures om dan tegen 2007 grondiger te evalueren´. Ik argumenteerde bijkomend:?Een zekere decretale rust moet ons de gelegenheid geven om samen belangrijke maatschappelijke uitdagingen aan te gaan.´ Tegen deze achtergrond wordt vandaag verdergewerkt.
Intussen werkten zowel de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding, als het steunpunt, als de FOV aan voorbereidende nota´s voor een evaluatie van het decreet. Mijn kabinet, de administratie en vertegenwoordigers van deze drie instellingen kwamen afgelopen maand al bijeen om samen een analyse te maken van de opdracht tot planlastverlichting en om hiervoor oplossingen te zoeken. Daarbij wordt rekening gehouden met de verwachtingen bij het beleidsplan, de procedures van beoordeling, wat er met andere documenten moet of kan gebeuren, hoe het zit met de gegevensregistratie, enzovoort. Begin juli komt deze groep opnieuw bij elkaar.
We spraken ook af om al in een volgende fase afspraken te maken over het traject om tot een onderbouwde en grondige evaluatie van de eerste effecten van het decreet te komen, zodat elke partner er in de aanloop naar 2007 zijn rol in kan opnemen. Over de huidige beperkte evaluatie en de resultaten die hieruit voortvloeien, kan ik deze commissie dus weldra informeren.
Zonder volledig te zijn, kan ik hier toch enkele vaststellingen meedelen, die meteen aangeven in welke richting er wordt nagedacht. In noem er-5- Vlaams Parlement - C257 - CUL28 - donderdag 23 juni 2005 enkele op. Samen met de sector merken we dat de beleidsplannen veel te omvangrijk zijn en te veel?voor Brussel´ zijn geschreven. Hierdoor verliezen organisaties zich in een te gedetailleerde planning en te veel inhoudelijke ballast. Dit bemoeilijkt ook het werk van de administratie en de beoordelingscommissies. Bovendien merken we dikwijls een foute perceptie bij de organisaties alsof de beoordelingen zich eenzijdig moeten focussen op de ambities, terwijl uiteraard ook de bestaande realiteit - en dus ook de uitvoering van het vorige beleidsplan - cruciale elementen zijn. Het zal dus belangrijk zijn om de opzet van het beleidsplan scherper te stellen en een beter evenwicht te vinden tussen de reële werking en de ambities van organisaties. Ook het indienmoment van het beleidsplan zou zo dicht mogelijk bij de werkelijke uitvoering ervan moeten liggen.
Vandaag vraagt het decreet, naast een beleidsplan, een aparte nota over Integrale Kwaliteitszorg.
Het indienen van deze nota kan, wat ons betreft, worden geschrapt. Het lijkt me effectiever als de administratie tijdens de visitaties kan nagaan in hoeverre organisaties echt?kwaliteitsvol´ bezig zijn.
Organisaties moeten jaarlijks een actieplan, een werkingsverslag, een begroting en een jaarverslag indienen. Telkens op verschillende momenten. Deze planlast kan alleszins versoepeld worden, zowel inzake hoeveelheid papier als inzake timing van de indiening. Ik hoop, samen met het parlement, snel een initiatief te kunnen nemen om ervoor te zorgen dat organisaties vanaf 2006 daadwerkelijk belangrijke effecten van deze planlastverlichting kunnen voelen.
Intussen loopt voor de eerste keer een beoordeling van de beleidsplannen van de organisaties, in aanloop naar de volgende beleidsperiode die start in 2006. Volgens het decreet bepaalt deze beoordeling dat de subsidies van verenigingen en gespecialiseerde vormingsinstellingen met 20 percent kunnen stijgen of dalen. Onder meer omdat er nu wordt gesproken over een andere, lichtere manier waarop in de toekomst kan worden omgegaan met de beleidsplannen, vraagt de sector om de financiële gevolgen van deze beoordeling uit te stellen.
Het concrete voorstel dat nu voorligt, houdt het volgende in. De beoordelingscommissies en de administratie beoordelen de beleidsplannen en quoteren op die manier wat in het decreet staat. Vervolgens spreekt de minister zich uit over deze evaluatie. Negatief geëvalueerde organisaties krijgen, in plaats van een onmiddellijke subsidievermindering met 10 of 20 percent, een?gele kaart´, waarna ze een remediëringstraject kunnen volgen. Na een tweede evaluatie in 2007, en dus in de helft van de beleidsperiode, kan dit dan effectief aanleiding geven tot een vermindering van de subsidieenveloppe. Het gevolg is uiteraard dat ook positief beoordeelde organisaties hun beoordeling pas in 2008 in hun subsidie-enveloppe zullen voelen.
Vanuit mijn vaste wil om op een zo zorgvuldig mogelijke manier met de evaluaties van het decreet om te gaan en vanuit mijn bekommernis om na de woelige afgelopen twee jaar, een zekere decretale rust te verzekeren, kan ik mij vinden in deze principes. Ik zit binnenkort met vertegenwoordigers van de sector samen om te proberen concrete modaliteiten af te spreken. Vanzelfsprekend zal ik hetzelfde doen met deze commissie.
Er werd gevraagd of er een decretale wijziging nodig is. Dat is niet het geval voor het laatste voorstel, maar wel voor de eerste opsomming die ik gaf. In het laatste voorstel wordt de beslissing immers aan de wijsheid van de minister overgelaten.
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Uw antwoord was ruimer dan ik had verwacht. Het is dus goed dat ik de interpellatie heb gehouden.
Uw ideeën over de vroegtijdige evaluatie gaan de juiste richting uit. Ik blijf het werken met beleidsplannen verdedigen, maar als beleidsplannen boeken worden en er meer tijd moet worden gestopt in het schrijven van die boeken dan in het uitvoeren van wat erin staat, dan moet er iets veranderen. Veel decretale aanpassingen zijn daarbij wellicht niet nodig.
Dat het indienmoment van de plannen zo dicht mogelijk bij het moment van de uitvoering ervan moet liggen, is ook een goede zaak, want dat dwingt de mensen om kortere plannen te maken en meer nadruk te leggen op de uitvoering.
Al die extra teksten die worden opgelegd, zoals de kwaliteitstoets via IKZ, de actieplannen, de werkingsverslagen, de begroting, de jaarverslagen en zo meer, was ik feitelijk al vergeten. Wellicht moeten in het decreet een aantal artikels worden aangepast. Het inperken van al die teksten is op zich een goede zaak. Als daarvoor het decreet moet worden aangepast, vindt u in ons zeker een bondgenoot.
Dat u de toepassing van het bonus-malussysteem of het systeem van communicerende vaten twee jaar uitstelt, maakt de evaluatieperiode iets langer. Ook het feit dat de nieuwe periode intussen wordt aangevat is belangrijk, want zo kan in de tweede periode vergeleken worden met de eerste. Ik weet niet of het decreet moet worden aangepast om pas in de tweede fase het systeem toe te passen. Ik ben blij dat er meer tijd komt om te evalueren.
Het is goed dat u samen met de betrokkenen, met de belangenorganisaties, met SoCiuS, met de Raad voor Volksontwikkeling en met deze commissie, de afspraken inzake planlastverlagingen wilt uitvoeren. Het zou goed zijn dat u het traject voor een grondige evaluatie in 2007 zo snel mogelijk vastlegt.
Ik moet nog even nadenken over wat ik in een motie zal schrijven, maar ik kondig alvast een motie aan.
De voorzitter: De heer Vanackere heeft het woord.
De heer Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, na de aankondiging van de heer Stassen dat u een bondgenoot in hem zult vinden voor eventuele aanpassingen aan het decreet, kondig ik hetzelfde aan.
Net zoals de heer Stassen meen ook ik dat we heel wat goed werk kunnen verrichten zonder aanpassingen aan het decreet. Ik geef u één voorbeeld: de fameuze omgevingsanalyses die we nu aan eenieder opleggen. De betrokken instellingen en verenigingen moeten de kans krijgen om te reageren op een door de Vlaamse overheid aangereikte, meer collectieve omgevingsanalyse. Intellectueel zijn we dan even goed of misschien zelfs beter bezig. We mogen de mensen niet achter hun bureautjes dwingen om omgevingsanalyses vol te pennen. Het decreet vraagt dergelijke zaken niet. Ze hebben meer te maken met de manier van inschatten.
Ik ben heel tevreden met de link die u legt met de planlastproblematiek.
De heer Stassen heeft zeker gelijk dat u meer hebt meegedeeld dan een louter antwoord op zijn vragen. Ik ben bijzonder tevreden met het nieuwe evaluatieconcept dat u naar voren schuift. Wie geen perfecte evaluatie heeft, krijgt een gele kaart en kan werken aan een verbetertraject. De impact van dat soort evaluaties uitstellen met twee jaar, zal ongetwijfeld bijdragen tot meer stabiliteit en rust in een sector die de afgelopen jaren wat op zijn kop heeft gestaan.
Ook ik kondig een motie aan namens de meerderheid.
Met redenen omklede moties
De voorzitter: Door de heer Stassen en door de heer Van Ackere werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.