Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 23/06/2005
Vraag om uitleg van mevrouw Sabine Poleyn tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, en tot de heer Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, over de erkenning van jeugdkampeer- en jeugdverblijfcentra
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Poleyn tot de heer Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, en tot de heer Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, over de erkenning van jeugdkampeer- en jeugdverblijfcentra.
Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, Vlaanderen kent een rijke jeugdbewegingstraditie. Heel wat aanwezigen hier kunnen daarover meepraten. Het jaarlijkse zomerkamp is een erg belangrijk moment voor de jeugdbewegingen. Vandaag staan daarover zelfs uitspraken op de eerste pagina van een aantal kranten.
Jaarlijks trekken vanuit het jeugdwerk meer dan 100.000 kinderen en jongeren op kamp. In Vlaanderen kunnen ze onder meer terecht bij al dan niet erkende jeugdverblijfcentra.
Een aantal factoren voeden onze bezorgdheid over het toekomstige beschikbare aantal kampplaatsen in de jeugdcentra. Inzake jeugdverblijven zijn immers diverse regelgevingen van kracht. De erkenning van de jeugdkampeer- en jeugdverblijfcentra wordt geregeld door het decreet 'Toerisme voor allen' van 9 juli 2003, dat onder de bevoegdheid valt van de minister van Toerisme, en door het decreet op de jeugdverblijfscentra van 3 maart 2004, dat onder uw bevoegdheid voor Jeugd valt.
Krachtens de gestelde overgangsbepalingen moeten de jeugdverblijfscentra een erkenningsaanvraag indienen, en wordt deze erkenning voorlopig automatisch toegekend tot het einde van 2006. Die datum nadert, vandaar onze ongerustheid. Tijdens de commissiebespreking van een paar weken geleden over de budgetcontrole 2005, werd in uw naam geantwoord dat er door de invoering van deze regelgeving geen noemenswaardige negatieve gevolgen zijn op het aanbod inzake jeugdtoerisme. Nochtans lezen we in de toelichting bij de basisallocatie 33.10 van programma 45.2 dat er slechts 77 jeugdverblijfcentra van de 116 zullen kunnen voldoen aan de nieuwe decretale verplichtingen. Er werd geantwoord dat dat vooral lag aan het gebrek aan diversiteit binnen een aantal jeugdverblijfcentra waardoor ze niet zouden voldoen aan de erkenningsvoorwaarden. Diversiteit is natuurlijk belangrijk, maar wat met de totale capaciteit, met het totale aanbod?
Kunt u een stand van zaken geven van het aantal kamphuizen of jeugdverblijfcentra die een erkenning hebben aangevraagd? Gaat het vooral over A-, B- of C-huizen?
Hebt u zicht op het aantal huizen dat effectief aanspraak kan maken op een echte erkenning wanneer in 2006 de overgangsfase afloopt? Hebt u zicht op de provinciale spreiding ervan?
Zijn alle bivakhuizen voldoende in staat om te voldoen aan de erkenningscriteria op vlak van hygiëne en brandveiligheid? Als dat niet het geval is, zijn de problemen dan structureel? Kunnen de huizen ook overleven zonder erkenning?
Welke maatregelen kunt u treffen om een verdere daling van het aantal beschikbare kampplaatsen te voorkomen? Hoe kunt u ervoor zorgen dat het aanbod voldoende groot blijft?
Hebt u al overleg gepleegd met de minister van Toerisme over de implementatie van beide decreten?
De voorzitter: De heer Marginet heeft het woord.
De heer Werner Marginet: Mijnheer de voorzitter, ik zou nog even op een van de vragen van mevrouw Poleyn willen ingaan. Mevrouw Poleyn vraagt zich af of alle bivakhuizen kunnen voldoen aan de criteria op het vlak van hygiëne en brandveiligheid. Dit brengt natuurlijk kosten met zich mee. Daarnaast moeten we ook rekening houden met het tijdsbestek. Kunnen alle bivakhuizen hun zaken regelen binnen de vooropgestelde tijd? Er werken veel vrijwilligers in de bivakhuizen. Ze zullen echter verplicht zijn ook een beroep te doen op firma's. Dit kan tijd kosten. Behoort uitstel tot de mogelijkheden?
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen het decreet van 18 juli 2003 betreffende de verblijven en verenigingen die een werking uitoefenen in het kader van 'Toerisme voor allen' en het decreet van 3 maart 2004 houdende de erkenning en de subsidiëring van jeugdherbergen, verblijfscentra, ondersteuningsstructuren en de vzw Algemene Dienst voor Jeugdtoerisme. In beide decreten is sprake van erkenningen.
Toerisme Vlaanderen heeft me over het eerste decreet al een aantal gegevens bezorgd. Het is trouwens op basis van dit decreet dat de jeugdverblijven een jeugdlabel krijgen. Dit label is in de categorieën A, B en C onderverdeeld.
Momenteel zijn 465 jeugdverblijven als sociaaltoeristisch jeugdverblijf erkend. Meer in het bijzonder is 28,3 percent als type A, 45,5 percent als type B en 26,2 percent als type C erkend. Verder zijn drie tentenkampen in het kader van de voorlopige overgangsmaatregel erkend. Ik wil hierbij opmerken dat de inspecties voor de definitieve toewijzing van categorieën nog volop bezig zijn. Kleine wijzigingen in de onderverdeling blijven bijgevolg mogelijk. Behalve de jeugdverblijven die in het kader van de overgangsmaatregel een voorlopige erkenning hebben ontvangen, hebben tevens al tien nieuwe erkenningen plaatsgevonden. Momenteel lopen nog negentien erkenningsaanvragen. De inspecties die tot een juiste typering moeten leiden, zijn nog aan de gang.
Met betrekking tot de toepassing van het tweede decreet, dat eveneens erkennings- en subsidiecriteria omvat, beschik ik momenteel over de volgende informatie. Vooraleer jeugdverblijfscentra en jeugdherbergen voor erkenning en subsidiëring in aanmerking komen, moeten ze worden erkend.
Tot op heden dienden 176 jeugdverblijfscentra een subsidieaanvraag in. Tijdens de eerste algemene controle van de subsidiecriteria bleek dat 62 aanvragen niet voor subsidiëring in aanmerking kwamen, op basis van het decreet van 3 maart 2004. De voornaamste redenen voor deze weigering waren het ontbreken van een vzw-statuut of van een toereikende capaciteit. Aldus kwamen 114 jeugdverblijfscentra in aanmerking voor een basissubsidie. Specifiek ging het om 59 centra van de types A en B en om 55 centra van het type C.
Om effectief aanspraak op een basissubsidie te kunnen maken, moest elk jeugdverblijfscentrum voor 1 februari 2005 een werkingsverslag voor 2004 indienen. Aangezien ze geen werkingsverslag indienden, kwamen twaalf jeugdverblijfscentra van de types A en B en drie jeugdverblijfscentra van het type C niet voor een basissubsidie in aanmerking. Na analyse van de werkingsverslagen voor 2004 van de 47 overgebleven jeugdverblijfscentra van de types A en B, bleek dat 37 jeugdverblijfscentra van de types A en B aan alle decretale verplichtingen voldeden. Deze centra ontvangen binnenkort voor het eerst een subsidie van de Vlaamse overheid. In het verleden ontvingen enkel centra van het type C een subsidie.
Tien jeugdverblijfscentra van de types A en B voldeden niet aan een of meerdere decretale verplichtingen. Het ging voornamelijk om centra die niet geopend waren in de maanden juli en augustus, over een ontoereikende overnachtingscapaciteit beschikten of onvoldoende overnachtingen boekten. Na analyse van de werkingsverslagen voor 2004 van de 52 jeugdverblijfscentra van het type C bleek dat 44 centra van het type C aan alle opgelegde decretale verplichtingen voldeden. Acht jeugdverblijfscentra van het type C voldeden niet aan een of meerdere decretale verplichtingen. In sommige gevallen bestonden de overnachtingen niet voor 70 percent uit jeugdovernachtingen. In andere gevallen werd geen lagere prijscategorie voor het jeugdwerk gehanteerd of werd het centrum niet door tien verschillende jeugdverenigingen gebruikt.
Aangezien we op voorhand moeilijk konden inschatten hoeveel centra van de types A en B voor het eerst een subsidie zouden aanvragen, hadden we aanvankelijk meer middelen in programma 45.1, basisallocatie 33.10, van de Vlaamse begroting ingeschreven.
Voor de volledigheid wil ik hier nog aan toevoegen dat de centra die door het Centrum voor Jeugdtoerisme en door de Vlaamse Jeugdherbergcentrale worden beheerd, niet langer op deze lijsten voorkomen. Voor de uitbating van deze centra ontvangen het CJT en de Vlaamse Jeugdherbergcentrale immers reeds middelen in het kader van hun structurele subsidies. Specifiek gaat het hier om een driejaarlijkse enveloppefinanciering.
De invoering van het nieuwe decreet heeft niet tot een daling van de subsidies aan de jeugdverblijfscentra geleid. Aangezien ik nog een beslissing over de werkingssubsidies voor de centra van het type C moet nemen, kan ik momenteel nog geen exact bedrag vermelden. Ik ben zinnens die beslissing zeer binnenkort te nemen.
Het decreet over de verblijven en de verenigingen die een werking uitoefenen in het kader van 'Toerisme voor Allen' voorziet gedurende drie jaar in een overgangsmaatregel. In de loop van deze periode kunnen de bestaande jeugdverblijfscentra zich aan de in het decreet en in de uitvoeringsbesluiten opgenomen voorwaarden aanpassen. Deze voorwaarden hebben vooral betrekking op de veiligheid, de hygiëne en het comfortgehalte. Deze overgangsmaatregel geldt enkel voor de jeugdverblijfscentra die in het Repertorium Kampeercentra waren opgenomen en die zich binnen een termijn van zes maanden na de invoering van het decreet, met andere woorden voor 19 maart 2004, bij Toerisme Vlaanderen hebben laten registreren. De jeugdverblijfscentra die nog niet in het Repertorium Kampeercentra zijn opgenomen, moeten bij Toerisme Vlaanderen een erkenningsaanvraag indienen. Ze moeten Toerisme Vlaanderen onder meer een door de burgemeester uitgereikt brandveiligheidsattest en een attest van goed zedelijk gedrag van de dagelijks beheerder kunnen voorleggen.
Toerisme Vlaanderen heeft me de volgende cijfergegevens bezorgd. In verband met de toekenning van de definitieve typering heeft Toerisme Vlaanderen al 55 percent van de jeugdverblijfscentra geïnspecteerd. Hierbij zijn geen noemenswaardige problemen gemeld. Slechts aan vier verblijven is nog geen typering toegekend omdat ze nog niet aan de basisnormen voldoen. Indien de uitbaters voor september 2006 een brandveiligheidsattest en een attest van goed zedelijk gedrag kunnen voorleggen, zullen alle voorlopige erkenningen allicht in definitieve erkenningen worden omgezet.
De erkenningscriteria inzake hygiëne en brandveiligheid zijn in het decreet van 18 juli 2003 vastgelegd. Alle verblijfscentra die ten gevolge van het KB op het sociaal toerisme van 24 december 1980 waren erkend, hebben de kans gekregen hun gegevens binnen de drie maanden na de invoegetreding van het nieuwe decreet in het Belgisch Staatsblad te laten publiceren. Op die manier konden ze een voorlopige erkenning tot september 2006 krijgen. De verblijfscentra die bij de invoegetreding van het decreet in de databank van het on-linekampeerrepertorium waren opgenomen, hebben zes maanden tijd gekregen om zich bij Toerisme Vlaanderen te laten registreren, en op deze manier een voorlopige erkenning tot september 2006 te verkrijgen. De publicaties in het Belgisch Staatsblad hebben tot de erkenning van 98 huizen, 21 percent van het totaal, geleid. In die huizen hoeven allicht geen dringende werken inzake de brandveiligheid te worden uitgevoerd.
De registratiemogelijkheid heeft tot de erkenning van 374 huizen geleid. In 2004 en 2005 hebben 54 aldus erkende huizen, ofwel 14 percent, een dossier voor noodzakelijke brandveiligheidswerken ingediend. Het decreet van 18 juli 2003 biedt de uitbaters van jeugdverblijfscentra trouwens de mogelijkheid een subsidieaanvraag voor infrastructuurwerken in te dienen. Op basis van de reeds uitgevoerde inspecties kan ik hier geen structurele problemen melden.
Beide decreten zijn nog maar net in werking getreden. Het is de specifieke doelstelling van beide decreten de diversiteit in het aanbod aan jeugdverblijfscentra te blijven garanderen. In het decreet van 18 juli 2003 vormt jeugd een van de prioriteiten. Het is nog te vroeg om al conclusies te trekken. Beide decreten zouden de uitbaters moeten stimuleren om hun exploitatie voort te zetten of om nieuwe initiatiefnemers aan te trekken. Het is in elk geval de bedoeling de effecten van de decreten te evalueren en, indien nodig, bij te sturen.
In de toekomst moet onder meer verder onderzoek worden gevoerd naar de spreiding van de verblijven, naar de stopzettingsredenen, naar regio's met potentieel voor nieuwe inplantingen en naar de omgevingsvoorkeuren van jeugdgroepen. De resultaten van die onderzoeken moeten het mogelijk maken geschikte maatregelen te treffen en op gangbare trends in te spelen.
Momenteel wordt een tekst over jeugdkampen voorbereid. Deze tekst past binnen de opmaak van een nieuw jeugdbeleidsplan. Dit thema zal gedurende deze legislatuur een aandachtspunt blijven. In de tekst worden specifieke doelstellingen voor jeugdverblijfscentra geformuleerd. De decreten moeten worden geëvalueerd en een nieuw kampeerrepertorium moet worden opgemaakt. Hoewel het nog te vroeg is om conclusies te trekken, heeft deze vraag om uitleg tot gevolg dat we dit onderwerp op de voet zullen blijven volgen en eventueel in bijsturingen zullen voorzien.
Het decreet van 3 maart 2004 steunt als het ware op de beginselen en op de erkenningen van het decreet van 18 juli 2003. Het is dan ook logisch dat de met de uitvoering van en het toezicht op deze decreten belaste administraties, periodiek in overleg treden. Op het Steunpunt Jeugd vindt tweemaandelijks het platform Jeugdtoerisme plaats. Dit platform bestaat uit vertegenwoordigers van Toerisme Vlaanderen, van de afdeling Jeugd en Sport, van het Steunpunt Jeugd, van de ondersteuningsstructuren Centrum voor Jeugdtoerisme en Vlaamse Jeugdherbergcentrale en van de verschillende verenigingen en beheerders van jeugdverblijfscentra. Tijdens deze vergaderingen worden de implementatie van en de verhouding tussen beide decreten uitvoerig behandeld.
De voorzitter: Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn: Ik dank u voor uw grondig antwoord, mijnheer de minister. We hebben al verschillende cijfers te horen gekregen, maar u hebt nu voor de nodige duidelijkheid gezorgd. Ik ben blij dat u onze bekommernissen deelt.
We zullen, samen met de minister, op het terrein nagaan of de doelstellingen van beide decreten worden bereikt, of de capaciteit voldoende groot blijft, en hoe we de diversiteit kunnen stimuleren.
Ik ben geïnteresseerd in de effecten van beide decreten op de provinciale spreiding. Ik veronderstel dat u die cijfers nu niet bij hebt. We kunnen hier later nog op terug komen. We zullen dit alleszins blijven opvolgen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.