Commissie voor Algemeen Beleid, Financi?n en Begroting Vergadering van 07/06/2005
Vraag om uitleg van mevrouw Gerda Van Steenberge tot de heer Yves Leterme, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, over de uitspraken van de minister-president in de regeringsverklaring van 18 mei 2005 over het mee bepalen van de vervolgingsprioriteiten door de Vlaamse Regering
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Van Steenberge tot de heer Leterme, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, over de uitspraken van de minister-president in de regeringsverklaring van 18 mei 2005 over het mee bepalen van de vervolgingsprioriteiten door de Vlaamse Regering.
Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, in de regeringsverklaring van 18 mei 2005 verklaarde u dat voor een efficiënte handhaving van de normen die binnen de Vlaamse bevoegdheden ook strafrechtelijk worden bestraft, de Vlaamse Regering een permanent overleg wenst met de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal. Op die manier zou de Vlaamse Regering in samenspraak met de rechterlijke macht de vervolgingsprioriteiten mee kunnen bepalen. Ik begrijp uw bekommernis. Vlaanderen heeft eigen bevoegdheden en wenst daarbinnen eigen normen te hanteren. Als die worden overtreden, moeten ze bestraft worden, maar Vlaanderen kan niet vervolgen. Dit is nogal frustrerend, rekening houdend met de huidige minister van Justitie. Deze frustratie is echter niet nieuw, want Vlaanderen heeft al een aantal pogingen ondernomen om de vervolgingsprioriteiten mee te helpen bepalen.
Tussen verschillende Vlaamse ministers en de federale minister van Justitie bestaan er op dit moment reeds verschillende protocols, samenwerkingsakkoorden en prioriteitennota's die krachtlijnen bevatten betreffende de verdere samenwerking tussen de federale en de Vlaamse overheid inzake veiligheids- en strafuitvoeringsbeleid in domeinen die tot de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest behoren. Op het domein van Welzijn is er bijvoorbeeld het protocolakkoord van 26 maart 2001 houdende de krachtlijnen van de verdere samenwerking op het grensgebied Welzijn/Justitie. Zo zijn er ook protocols op de domeinen milieu, ruimtelijke ordening, enzovoort.
Uit al deze akkoorden, protocols en prioriteitennota's blijkt dat het tot de exclusieve bevoegdheid van de minister van Justitie behoort om omzendbrieven te sturen betreffende de vervolgingsprioriteiten en dat het enkel de minister van Justitie is die overleg pleegt met het College van Procureurs-generaal. Het zijn de procureurs-generaal die richtlijnen moeten geven aan de procureurs des Konings betreffende het effectief te volgen strafuitvoeringsbeleid. In de praktijk wordt het strafuitvoeringsbeleid dus volledig bepaald door de minister van Justitie, ook in zaken die tot de exclusieve bevoegdheid van Vlaanderen behoren. Bij de voorstelling van zijn boek 'Het Vlaamse gerecht' - ook al is het van een socialist, het is geen kookboek - stelde de heer Landuyt dat wetten en decreten pas zin hebben als ze kunnen worden afgedwongen door de rechter. Hij moest jammer genoeg vaststellen dat de politie, het parket en de rechtbanken geen rekening houden met het Vlaamse beleid.
Een betekenisvol voorbeeld is het domein van de milieuwetgeving. Reeds in 2000 werd er een protocol afgesloten tussen het Vlaamse Gewest, justitie en de Vlaamse parketten-generaal om milieudelicten in Vlaanderen strenger aan te pakken. Er werd zelfs een prioriteitennota vervolgingsbeleid opgesteld tussen het Vlaamse Gewest en het College van Procureurs generaal. In het Milieuhandhavingsrapport van de Vlaamse Milieu-inspectie blijkt dat het gerecht uiteindelijk 68 percent van de PV's seponeert. Het gerecht geeft dus bijna geen gevolg aan het Vlaamse beleid en de prioriteitennota vervolgingsbeleid.
In een domein zoals milieuwetgeving, dat tot onze exclusieve bevoegdheid behoort, is Vlaanderen niet eens in staat deze wetten af te dwingen. Hetzelfde geldt voor de prioriteitennota die door de bevoegde ministers werd opgemaakt in samenspraak met de Vlaamse procureurs generaal doordat de federale minister van Justitie niet de nodige ministeriële omzendbrieven verstuurt. Die zijn nochtans noodzakelijk om deze misdrijven effectief te bestraffen. Als we dat in ogenschouw nemen, hoe zou de Vlaamse Regering dan in staat zijn om dit af te dwingen voor domeinen die slechts in de marge tot onze bevoegdheden behoren? We hebben in amper één jaar van de huidige legislatuur al verschillende malen meegemaakt hoe minister van Justitie, mevrouw Onkelinx, weigert rekening te houden met de Vlaamse verzuchtingen omtrent het vervolgingsbeleid in domeinen die tot de bevoegdheden van Vlaanderen behoren, zoals het camping- en milieubeleid. Ik heb het dan nog niet over de domeinen die maar gedeeltelijk tot onze bevoegdheden behoren. Herinner u hoe minister Onkelinx minister Vervotte uitlachte in verband met het jeugdsanctierecht. Ook inzake het draagmoederschap moet minister Vervotte via de pers vernemen wat haar federale collega zal doen.
Mijnheer de minister-president, wat bedoelt u met permanent overleg met de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal? Zal dit overleg gebeuren met de respectievelijke Vlaamse ministers of zult u zelf dit overleg voeren? Hebt u reeds gesprekken gehad met de minister van Justitie over de vraag hoe dit overleg plaats moet vinden? Zo ja, wat was de reactie van de federale minister? Zo neen, hebt u een plan om tot dergelijk overleg te komen? Zullen de meerderheidspartijen in de federale regering wetsvoorstellen indienen om eventueel een permanente Vlaamse vertegenwoordiger binnen het College van Procureurs-generaal af te vaardigen? Zult u zelf of de bevoegde Vlaamse ministers het Vlaams Parlement op regelmatige basis op de hoogte brengen van het verloop van dit overleg?
De voorzitter: De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs: Mijnheer de voorzitter, ik wil het betoog van mevrouw Van Steenberge enigszins nuanceren. Er zit waarheid in, maar als lokaal mandataris ervaar ik dat op het vlak van ruimtelijke ordening en stedenbouw bijna alle ernstige overtredingen worden gesanctioneerd of dat er advies wordt gevraagd.
De voorzitter: Minister-president Leterme heeft het woord.
Minister-president Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van Steenberge, u stelt een aantal vragen over intenties van de regering. Op basis van het Reglement van het Vlaams Parlement kan ik daar niet op antwoorden.
Ik vind dit een belangrijk onderwerp, los van het partijpolitieke steekspel. Er lopen een aantal dingen fout. Binnen de Belgische institutionele context is het vervolgingsbeleid een federale bevoegdheid. Als we het Vlaamse beleid sterk willen houden, moeten we het kunnen handhaven door strafbare normen op te stellen. We moeten overleg kunnen plegen over de concrete invulling van de vervolging, in een geest van samenwerking met en loyale medewerking van de federale minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal.
Ik schets nog even de historiek om dan te wijzen op wat er volgens ons fout loopt en wat op punt moet worden gezet. Van 1996 tot begin 2000 was er bij het College van Secretarissen-generaal een interdepartementale werkgroep Strafbaarstellingen met als opdracht enerzijds de inventarisatie van de strafbaarstellingen in de verschillende decreten en anderzijds het uitwerken van passende voorstellen voor het wegwerken van knelpunten die men in de praktijk ervoer. Deze werkgroep werd opgericht op vraag van de Vlaamse Regering in het kader van de discussie in de commissie voor Staatshervorming over verdere stappen in de staatshervorming.
Gaandeweg is de inventarisatie van knelpunten geëvolueerd naar een debat over hoe zaken beter kunnen verlopen, gelet op de bevoegdheidsverdeling. Door de werkgroep zijn er een aantal departementsoverschrijdende acties uitgewerkt, terwijl elke secretaris-generaal voor zijn departement een inventarisatie en evaluatie heeft gemaakt van strafbaarstellingen en concrete acties tot bijsturing.
In dezelfde periode is er binnen het departement Leefmilieu en Infrastructuur een commissie Vervolgingsbeleid geïnstalleerd onder voorzitterschap van de secretaris-generaal van LIN en samengesteld uit vertegenwoordigers van de Vlaamse parketten-generaal in Brussel, Gent en Antwerpen, de vertegenwoordiger van de minister van Justitie en vertegenwoordigers van de inzake LIN-materies bevoegde kabinetten en administraties. Die commissie heeft een prioriteitennota opgesteld over het vervolgingsbeleid met betrekking tot ruimtelijke ordening en leefmilieu. Verder kwamen daarbij algemene thema's, zoals de dwangsom als middel tot handhaving, en concrete knelpunten inzake het vervolgingsbeleid aan bod.
Er is dan een regeringsbeslissing van 23 februari 1999 waarbij er geopteerd werd om het overleg met de parketten te structureren volgens de werkwijze die LIN hanteert, namelijk een periodiek overleg in een commissie Vervolgingsbeleid met ambtenaren, vertegenwoordigers van kabinetten en gemachtigden van de parketten-generaal onder voorzitterschap van de secretaris generaal van LIN. Het was de bedoeling dat dit voorbeeld zou worden gevolgd door de andere departementen. Er is toen een inventaris van sectoren opgemaakt, zoals de sportsector met de dopingproblematiek, de bejaardenzorg, de ziekenhuizen en de inspectie werkgelegenheid. Die sectoren werden als prioritaire beleidssectoren afgelijnd. De secretarissengeneraal werden in het besluit van 23 februari 1999 gemachtigd om dat werk te doen. Aan het College van Secretarissen-generaal werd gevraagd jaarlijks over de voortgang te rapporteren met voorstellen voor opvolging en nieuwe initiatieven.
De toenmalige minister-president heeft op het einde van de legislatuur zijn federale collega van Justitie en het College van Procureurs-generaal op de hoogte gesteld van het standpunt van de Vlaamse Regering. De toenmalige minister van Justitie, de heer Van Parys, heeft ingestemd met het voorgestelde overleg met de parketten. Het college van College van Procureurs-generaal ging ermee akkoord dat knelpunten en andere themata steeds bespreekbaar zouden zijn met de voor het domein bevoegde procureur-generaal. Indien er overlappingen zouden zijn, zou dit gebeuren met het volledige college van College van Procureurs-generaal.
Blijkt echter dat er sinds 2000 interdepartementaal geen nieuwe initiatieven zijn genomen inzake strafbaarstelling omdat er in de praktijk voorrang werd gegeven aan een gedecentraliseerde aanpak en aan bilateraal overleg. Er werd naar oplossingen gezocht op het terrein zonder dat de algemene sturing en coördinatie in het oog werden gehouden. De reden is dat niet alle administraties en departementen op dezelfde manier werden betrokken. Een echte evaluatie van de stand van zaken en probleempunten zoals gesteld in het besluit van 23 februari 1999 is nooit gebeurd. Vanuit dat perspectief stellen we in de regeringsverklaring van 18 mei 2005 een efficiënt handhavingsbeleid en het overleg met de federale overheid voorop.
Volgens ons moet met betrekking tot de problematiek van de vervolging, de handhaving prioritair worden gesteld. Het is niet haalbaar om anno 2005 en rekening houdend met de werklast van de verschillende betrokken partners, een degelijk vervolgings- en handhavingsbeleid uit te werken voor alle bepalingen van de Vlaamse wetgeving en alle strafbepalingen die in de Vlaamse decreetgeving zijn ingelast. Bovendien zullen we - vanuit de werkzaamheden die ik verhoop te kunnen opstarten - op een bepaald moment kunnen nagaan of een strafbaarstelling wel het goede instrument is om een bepaalde beleidsdoelstelling te bereiken. Ik kan me voorstellen dat hier in het verleden decreten zijn goedgekeurd waarin strafbaarstellingen zijn opgenomen, maar waarvan na verloop van tijd blijkt dat die niet de meest efficiënte manier zijn om het decreet te handhaven. We vinden het jammer dat het besluit van 23 februari 1999 op dat punt nooit is uitgevoerd.
Daarnaast moet het gestructureerd periodiek overleg met de parketten verder vorm krijgen. Mijnheer Matthijs, u verwijst naar ruimtelijke ordening. Ook in de sector leefmilieu is er overleg en is het college van College van Procureursgeneraal daarmee bezig. We vinden wel dat er wat extra aandacht voor kan zijn.
De bedoeling is dat we in de volgende weken dienaangaande op initiatief van de Vlaamse Regering een overleg zullen laten plaatsvinden met de diensten van de administratie om uitvoering te geven aan punt 5 van de beslissing van de Vlaamse Regering van 23 februari 1999 en om een actualisering en versterking van de huidige aanpak uit te werken, inclusief een evaluatie of strafbaarstellingen de meest efficiënte manier zijn om Vlaamse regelgeving te handhaven.
U had een vraag over overleg tussen de Vlaamse Regering en de federale minister van Justitie. Er is morgen Overlegcomité en ik zal daar met minister Onkelinx voor het eerst informeel contact over hebben. Een gestructureerd periodiek overleg met de parketten moet bij voorkeur domeinspecifiek en bilateraal gebeuren, maar wel met een gecentraliseerde en gecoördineerde opvolging. Het kan natuurlijk niet dat het in het ene geval wel gebeurt en in het andere niet. Dat leidt tot verschillende intensiteiten van strafbaarstelling van bepaalde normen, inclusief inzake ruimtelijke ordening en leefmilieu. Dat mag niet aan het toeval worden overgelaten. Onder verantwoordelijkheid van de bevoegde minister moet er op een meer gecoördineerde manier opvolging gebeuren. Het is de bedoeling dat de bevoegde ministers dat zelfstandig kunnen doen. Als ze daar in het Vlaams Parlement over worden ondervraagd, komt het hun toe om een stand van zaken te geven van het overleg. Ik zal zelf zorgen voor het opstarten van een gecoördineerd overzicht zodat ook interdepartementaal en tussen de verschillende ministers tijdig de stand van zaken kan worden opgemeten. Ik zal dit persoonlijk opvolgen en uitvoering geven aan wat de Vlaamse Regering in 1999 heeft beslist.
U had nog een vraag over de meerderheidspartijen in het federale parlement. We zullen zien wat daar gebeurt. Ik verwijs naar artikel 151, paragraaf 1 van de Grondwet, die uitdrukkelijk het vervolgingsbeleid opdraagt aan het openbaar ministerie en aan de federale minister van Justitie. Ik ga daarmee bijna zover als zeggen dat er een aanpassing moet komen van de Grondwet.
De voorzitter: Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge: Mijnheer de minister-president, ik dank u voor uw antwoord.
Ik begrijp uw bekommernis inzake het overleg. Mijn vraag ging niet over het zinvol zijn van straffen, want dat is een ander debat. Het gaat mij over het overleg. U zegt dat er een domeinspecifiek en bilateraal overleg moet komen. Ik twijfel niet aan uw goede bedoelingen, maar wel aan die van de personen die aan de andere kant van de tafel zitten. Ik heb nog niet zo'n lange parlementaire ervaring, maar heb wel al meegemaakt dat de loyaliteit daar niet zo groot is. Ik zal dit dossier blijven opvolgen. Ik heb te weinig tijd gehad om cijfers per domein op te vragen, maar zal dat alsnog doen. Ik zal u en de bevoegde ministers daarover ondervragen, maar ik denk dat de enige oplossing de splitsing zal zijn van justitie.
De voorzitter: Het incident is gesloten.