Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 16/06/2005
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Helsen tot de heer Frank Vandenbroucke, vice minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over inspectie en visitatie in de CLB's
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Helsen tot de heer Vandenbroucke, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over inspectie en visitatie in de CLB's.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, in het CLB-decreet van 1998 zijn een aantal artikelen opgenomen over de opdracht en de werking van de inspectie en de visitatie en hun onderlinge relatie. De wijzigingsbepalingen zijn opgenomen in de gecoördineerde versie van het decreet betreffende Inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en Pedagogische Begeleidingsdiensten van 1991.
In juni 2004 werden via een besluit twee leden van de visitatiecommissie aangesteld. Het afgelopen jaar hebben ze werk gemaakt van een conceptnota over visitatie. Ze hebben daarover ook contacten gehad met de verschillende centrumnetten. Ze stellen voor om op korte termijn over te gaan tot een proefperiode voor het concept. Er is heel wat overleg geweest tussen de centra, de administratie, het kabinet en de visitatiecommissie. Toch zitten de verschillende centranetten nog met fundamentele vragen vóór ze kunnen instappen in dit proefproject.
Mijnheer de minister, is er momenteel voldoende regelgeving over de werking van de proefcentra zoals voorgesteld door de leden van de visitatiecommissie? Volstaat het besluit tot oprichting van de visitatiecommissie? Welke rechtszekerheid hebben de centra die proefcentra zouden worden?
Zijn de proefcentra tijdens de proefperiode vrijgesteld van doorlichting door de inspectie? Momenteel is dat zo bepaald. Dat kan echter leiden tot overlapping tussen de inspectie en de visitatie. Het is dan ook belangrijk om tot een goede afstemming te komen. Hoe wordt dat tijdens de proefperiode geregeld?
Welke aanpassingen aan het CLB-decreet zijn er gepland om de werking van de visitatiecommissie te legaliseren? Er zou best een aanpassing van het decreet worden doorgevoerd. Als de keuze voor aanpassing wordt gemaakt, binnen welke tijdspanne zal zij dan worden doorgevoerd?
Hoe ziet u de positionering van de CLB-inspectie en de visitatiecommissie tijdens, maar ook na de proefperiode? Zullen de CLB's in de toekomst worden geconfronteerd met de inspectie van erkenning-, subsidiëring- en financieringvoorwaarden, een doorlichting door de inspectie en een visitatie door de visitatiecommissie? Zullen inspectie en begeleiding naast elkaar functioneren? Is er afstemming mogelijk? Wie zal welke opdracht precies invullen?
Inzake het financiële aspect is momenteel in een werkingsbedrag voorzien voor de periode waarin de proefcentra draaien. Zal dat ook het geval zijn voor de periode nadien? Ook daarover bestaat ongerustheid bij de centra. Met het NICO-project hebben zij immers geen positieve ervaring gehad. Zij vrezen dat het voor de centra een extra uitgave zal betekenen. Vooraleer zij in het proefproject instappen, willen zij daarover meer duidelijkheid.
De werkingsmiddelen zijn overgenomen uit de periode van de PMS- en MST-centra en zijn sinds de jaren zeventig niet meer aangepast, hoewel de centra extra uitgaven hebben, bijvoorbeeld voor automatisering, gebouwen en vervoer. Een extra uitgave voor de visitatie kunnen zij moeilijk dragen. De centra willen daarover duidelijkheid.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding en het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten bevatten inderdaad verschillende bepalingen met betrekking tot de opdrachten van de CLB-inspectie enerzijds en het opzetten van een visitatiesysteem anderzijds. De taakafbakening tussen inspectie en visitatie is evenwel niet duidelijk en vergt, zoals in mijn beleidsnota is aangestipt, ongetwijfeld decretale aanpassingen. Dit duidelijk legaal kader moet leiden tot een optimale efficiëntie van de visitaties en de kwaliteitsverbetering van de centra.
Daarbij wil ik de volgende krachtlijnen verankeren. Ieder CLB is zelf verantwoordelijk voor zijn interne kwaliteitszorg. Hierbij speelt zelfevaluatie een grote rol. Via een systeem van visitaties, uitgebouwd en gedragen door de CLB-sector zelf, wordt aan de interne kwaliteitszorg een externe kwaliteitsbeoordeling toegevoegd. Deze vorm van evaluatie bouwt voort op de interne kwaliteitszorg, wat ook voorzien voor de onderwijsinstellingen.
De inspectie blijft bevoegd voor de externe controle op de financiering- en subsidiëringvoorwaarden. Zij oefent in naam van de overheid toezicht uit op de CLB's en op hun kwaliteit, rekening houdend met het door de centra gevoerde kwaliteitsbeleid en met de rapporten van de visitatiecommissie.
De inspectie zal nagaan of het visitatieproces correct is verlopen, waarbij de resultaten van de visitaties per afzonderlijk centrum in een meta-evaluatie bekeken worden. Concreet wil dit zeggen dat de onderwijsinspectie haar werkzaamheden zal afstemmen op het waarderingskader dat voor de visitaties in ontwikkeling is. Het toezicht door de inspectie zal dan ook onder meer opgebouwd worden vanuit de resultaten van de visitatiecommissies.
Het begrip doorlichting in de technische zin van het woord blijft voorbehouden voor de inspectie. De resultaten van de doorlichting van de afzonderlijke centra zullen aan het Vlaams Parlement worden overgemaakt, in het kader van de voorziene zesjaarlijkse evaluerende rapportering over de werking van de centra. Om een dergelijk systeem van kwaliteitszorg en kwaliteitsbewaking goed te laten functioneren maken CLB's, visitatiecommissie en inspectie gebruik van eenzelfde waarderingskader.
Vooraleer het systeem te verankeren in de regelgeving, heb ik aan de personeelsleden die belast zijn met de uitwerking van het visitatiestelsel, gevraagd om het visitatiestelsel uit te proberen in een aantal centra van de verschillende centrumnetten, die bereid zijn op vrijwillige basis hun medewerking te verlenen. Dat zou gebeuren in overleg met de CLB's, de internettensamenwerkingscel CLB en de CLB-inspectie.
De beslissing van mijn ambtsvoorganger om twee personeelsleden te belasten met het uitwerken van het visitatiestelsel, volstaat hiertoe. Hierbij zal wel het door mijn voorgangster genomen ministerieel besluit van 11 juni 2004, waarnaar mevrouw Helsen verwijst, geëvalueerd en bijgestuurd worden, mede op basis van het proefproject.
De rechtszekerheid van de CLB's die willen fungeren als proefcentra, komt niet in het gedrang. Bij een visitatie worden geen uitspraken gedaan over de financiering- en subsidiëringvoorwaarden van de centra. Dat laatste zal ook in de toekomst een taak blijven van de inspectie. Tijdens de proefperiode lijkt het mij nuttig om ook de afstemming tussen visitatiecommissie en inspectie in de praktijk af te toetsen. Men moet erover waken dat er geen dubbel werk gebeurt en dat de planlast voor de betrokken CLB's beperkt blijft. Gelet op de geschetste verhouding tussen visitatie en doorlichting door de onderwijsinspectie, moeten eerst de visitatiewerkzaamheden doorgang vinden.
Dit betekent concreet dat de onderwijsinspectie de centra die op vrijwillige basis aan de visitaties meewerken, niet zal doorlichten vóór de visitatie doorgang gevonden heeft. Anderzijds is het logisch dat de proefcentra nadien wel doorgelicht worden. Van zodra er voldoende duidelijkheid is over de werkbaarheid van een dergelijk kwaliteitssysteem en over een goede taakafbakening tussen visitatie en inspectie, kan worden gestart met de aanpassing van de decreten betreffende de inspectie en betreffende de CLB's. Aangezien de proefvisitaties gepland zijn voor de eerste helft van het schooljaar 2005-2006, moet het mogelijk zijn om tegen het einde van dat schooljaar zicht te hebben op de noodzakelijke decretale wijzigingen.
In mijn antwoord op de interpellatie van mevrouw Vanderpoorten in de zitting van de commissie van 28 april 2005, heb ik gesteld dat het mogelijk moet zijn het nieuwe stelsel, in samenwerking met de internettensamenwerkingscel, op 2 jaar tijd uit te bouwen en het organiek te laten ingaan op 1 september 2006. Dat is overigens het begin van een nieuwe driejaarlijkse periode in de werking van de CLB's.
Mijn visie ter zake is duidelijk. In de beleidsnota spreek ik over een visitatie die is uitgebouwd en wordt gedragen door de sector zelf. De visitatie voegt een externe beoordeling toe aan een intern kwaliteitszorgsysteem. De inspectie oefent namens de overheid een extern kwaliteitstoezicht uit, inbegrepen de controle op de financiering- en subsidiëringvoorwaarden. Daarbij is het belangrijk dat beide systemen goed op elkaar worden afgestemd. Daarnaast kunnen de CLB's bij het ontwikkelen van hun stelsel van interne kwaliteitszorg en van zelfevaluatie worden ondersteund door de eigen pedagogische begeleidingsdiensten en permanente ondersteuningscellen.
Het ministerieel besluit van 11 juni 2004 voorziet in de detachering van twee personeelsleden.
De kosten voor de werking zijn opgenomen in de werkingsmiddelen van de inspectie. Bij de verankering van een visitatiesysteem in de regelgeving zal uiteraard ook het budgettaire aspect aan bod komen. Ook de personele ondersteuning van het visitatiesysteem als zodanig zal hierbij aan de orde komen. Wellicht zal het betrokken ministerieel besluit moeten worden aangepast. Aangezien het visitatiestelsel gedragen wordt door de sector, komt het in de eerste plaats de sector toe ter zake adviezen te verlenen, dan wel beslissingen te nemen.
De voorzitter: Mevrouw Helsen heeft woord.
Mevrouw Kathleen Helsen: Ik dank de minister voor zijn antwoord. Het biedt alleszins heel wat meer duidelijkheid voor de centra. Zij kunnen dus zelf beslissen of zij toetreden of niet.
De voorzitter: Het incident is gesloten.