Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 16/06/2005
Vraag om uitleg van de heer Luc Martens tot de heer Frank Vandenbroucke, vice-minister president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over proefprojecten in relatie tot het aangekondigde proeftuinendecreet en de betrokkenheid van het Vlaams Parlement
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Martens tot de heer Vandenbroucke, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over proefprojecten in relatie tot het aangekondigde proeftuinendecreet en de betrokkenheid van het Vlaams Parlement.
De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens: Mijnheer de minister, mijn vraag is ondertussen al gedeeltelijk beantwoord in de pers. We hebben daar op een wat ongelukkige manier over gebeld, al is dat nog beleefd uitgedrukt.
Mijn vraag heeft te maken met de aanpak in verband met de proeftuinen en in het bijzonder de betrokkenheid daarbij van het parlement. We hebben daar al aandacht voor gevraagd op andere ogenblikken.
Het is duidelijk dat u in een eerste fase de grondslag hebt moeten leggen van de initiatieven van uw voorganger. U hebt een bepaalde basis gecreëerd van waaruit kan worden voortgewerkt. U hebt vervolgens in Schooldirect alle basis- en secundaire scholen ertoe opgeroepen een aantal vernieuwende onderwijsprojecten uit te werken. De projecten moesten worden ingediend tegen 15 mei.
Bij dergelijke experimentele projecten is het belangrijk dat projecten die goed blijken te zijn, kunnen blijven lopen. De fase van het experiment vergt een bijzondere inspanning, maar van zodra een experiment structureel wordt, kan blijken dat het net goed loopt omdat er in bijkomende omkadering is voorzien. Het is dus niet onbelangrijk om duidelijkheid te hebben over de budgettaire implicaties.
Het is goed dat er ruimte wordt gecreëerd om een en ander vanuit de praktijk af te tasten in een regelarme context. Dat komt de creativiteit en het optimale gebruik van de middelen ten goede.
Mijnheer de minister, wie zal er uiteindelijk instaan voor de selectie? Ik heb begrepen dat die zal gebeuren met steun van het departement Onderwijs en van de pedagogische begeleiding. Ik vraag me echter af waarom de pedagogische begeleidingsdiensten geen plaats kunnen krijgen in de selectiecommissie.
Er zijn ook vragen over de betrokkenheid van het Vlaams Parlement. In de schriftelijke versie van mijn vraag heb ik een citaat opgenomen uit de oproep. In het licht van de inhoud van dat citaat - ik herhaal het hier niet - moet het Vlaams Parlement duidelijkheid hebben over de doelstellingen en modaliteiten van de geselecteerde projecten. We moeten ook bepalen hoe alles op een goede manier decretaal vorm krijgt.
Mijnheer de minister, in welke mate hebt u al zicht op de aard van de ingediende projecten? Is de vrees gegrond dat scholen projecten hebben ingediend zonder voldoende rekening te houden met de vooropgestelde criteria? Hebt u zicht op de financiële haalbaarheid van de projecten zelf en van het initiatief op lange termijn? Wat betekent het concreet dat twee externe experts naast de onderwijsinspecteurs en de ambtenaren zetelen in de selectiecommissie? Hoe zult u verder met het parlement omgaan? Ik denk dat het nuttig is dat u het parlement een visietekst voorlegt die duidelijkheid verschaft over de oriëntatie en over de accenten die zullen worden gelegd bij het selecteren van de projecten.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer Martens, na het verstrijken van de indieningstermijn op 15 mei 2005, is gebleken dat er in het totaal ongeveer 110 projectaanvragen werden ingestuurd voor de proeftuinen onderwijsvernieuwing die op 1 september 2005 in het basis- en secundair onderwijs van start kunnen gaan. Hieruit blijkt volgens mij dat de Vlaamse scholen in belangrijke mate bereid zijn om te vernieuwen.
Personeelsleden van het departement analyseerden de projecten grondig met het oog op een voorstel van selectie van een 45-tal projecten. De indieners ervan kwamen vorige week om beurt hun projectvoorstellen toelichten voor een selectiecommissie. Uit de eerste screening bleek dat de ingediende voorstellen sterk uiteenlopend zijn, onder andere inzake de inhoudelijke draagwijdte, het aantal deelnemers en de stand van het lokaal innovatietraject.
In de projectoproep werden drie inhoudelijke thema´s vermeld: didactische vernieuwing, schooloverstijgende samenwerking en de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Bovendien werd in de oproep een sterke nadruk gelegd op deelname vanuit het basisonderwijs, waarvoor minimaal tien projecten zouden worden gereserveerd.
De thema´s die aan bod komen, kunnen in grote lijnen als volgt worden opgedeeld: didactiek en pedagogie, zorgbeleid en in het bijzonder timeout en het voorkomen van ongekwalificeerde uitstroom, leer- en taalachterstand, samenwerking tussen buitengewoon en gewoon onderwijs, leren kiezen en leerlingenloopbanen, ontwikkeling van technologische visie in het leerplichtonderwijs, aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, onderwijs en stedelijke problematieken en als laatste de specificiteit van het onderwijs in ziekenhuisscholen.
Niet alle bovenstaande thema´s zijn relevant in het kader van deze projectoproep. De ingestuurde voorstellen geven echter een goed beeld van de dingen waarover de Vlaamse scholen bekommerd zijn. Ook al kan deze keer maar een beperkt deel van de projecten worden uitgekozen, toch maken ze duidelijk over welke thema´s mogelijke nieuwe projectoproepen moeten gaan. De gehanteerde werkwijze is een prima combinatie gebleken van bottom-up- en top-downhandelen. Niet alle dossiers grijpen meteen in op de bestaande regelgeving. Waar dat wel het geval is, zal de afwijking die nodig is om het project volledig te kunnen implementeren, via besluitvorm worden uitgewerkt.
De projecten werden dus onderzocht op hun inhoudelijke verdienste in relatie tot de criteria in de projectoproep. De algemene doelstelling van tijdelijke projecten is steeds een eventuele wijziging van de wet- en regelgeving, wat primordiaal is in het belang van de leerling. Veel projectvoorstellen zijn financieel haalbaar. Andere zijn budgettair onrealistisch, zowel voor de duur van het project als bij mogelijke verlenging of veralgemening.
Los daarvan is bepaald dat de pedagogische begeleidingsdiensten met vier eenheden worden uitgebreid ter ondersteuning van de projectwerking. Bovendien zal per project extra ondersteuning worden toegekend van een halve tot driekwart betrekking.
De twee experts in de selectiecommissie zijn een representatieve vertegenwoordiger van het bedrijfsleven en een pedagogisch deskundige die is verbonden aan de Vlaamse Scholierenkoepel. De persoon uit het bedrijfsleven is iemand van het VKW (Verbond van Kristelijke Werkgevers en Kaderleden).
De selectiecommissie heeft intussen haar werk beëindigd. Uiteindelijk werden 25 projecten uitgekozen in verband met de volgende thema´s: technologie in het basisonderwijs, overgang van basis- naar secundair onderwijs, beleidvoerend vermogen, talentontwikkeling, aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, tertiair onderwijs en leren en werken.
Het voorontwerp van decreet waaraan de Vlaamse Regering een principiële goedkeuring heeft verleend, bevat twee belangrijke wijzigingen in vergelijking met de initiële versie. Enerzijds wordt de inwerkingtreding retroactief op 15 maart 2005 vastgesteld. Alle handelingen met betrekking tot de oproep en de selectie van de projectaanvragen die uiteindelijk het voorwerp van een regeringsbesluit zullen vormen, vinden daardoor hun rechtsgrond in het nieuwe decreet.
Anderzijds heeft de regering informatieplicht ten aanzien van het Vlaams Parlement over die tijdelijke projecten waarover ze een beslissing zal nemen. De oorspronkelijke formulering was?een definitieve beslissing´. In de memorie van toelichting is nu expliciet opgenomen dat de decreetgever in kennis wordt gesteld van de motivatie voor de selectie van een project en van het toepassingsgebied ervan. Ik zal me aan de doelstelling houden om het parlement op het gepaste moment, maar wel zo spoedig mogelijk, tijdens de goedkeuringsprocedure van projectbesluiten in te lichten, niet louter omwille van de betrokkenheid op zich, maar ook om eventueel signalen op te vangen die het besluitvormingsproces alsnog een bepaalde wending kunnen geven. Ik zal de commissieleden alvast een lijst bezorgen van de gekozen projecten met een korte annotatie.
In de loop van deze week worden de onderhandelingen met de koepels van de inrichtende machten en met de vakbonden afgerond met de bedoeling het voorontwerp van decreet zo snel mogelijk een tweede maal op de ministerraad te agenderen. Daarna wordt het voor advies naar de Raad van State verstuurd. Het gaat om een belangrijk voorontwerp van decreet, en daarom roepen we niet de spoedprocedure in, maar verkiezen we de gebruikelijke tijdsspanne van 30 dagen. Ik denk dat het beter is dat het parlement dit op een normale manier kan behandelen. We moeten er ons ook geen zorgen over maken, omdat de terugwerkende kracht is opgenomen.
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. In een eerste jaar als minister wordt men met heel veel opdrachten geconfronteerd en wordt men gedwongen tot een zekere dyspraxie. Het is niet altijd mogelijk om dingen in de juiste volgorde te doen.
Ik heb daar begrip voor, maar ik pleit ervoor om in de commissie een grondig debat te voeren over het algemene kader en de prioriteiten, op relatief korte termijn.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Ik heb daar alle begrip voor. Ten laatste bij de algemene bespreking van dit ontwerp van proeftuinendecreet kunnen we aan de hand van de lijst van projecten een debat houden over de inhoudelijke oriëntatie. Het proeftuinendecreet heeft meer mogelijkheden. Misschien kan het debat zelfs eerder plaatsvinden. Ik zal u het materiaal bezorgen aan de hand waarvan we een algemeen inhoudelijk debat kunnen houden.
De voorzitter: De heer Van Baelen heeft het woord.
De heer Gilbert Van Baelen: Mijnheer de voorzitter, de minister wijst op de terugwerkende kracht. Ik begrijp de situatie, maar dit is een zeer ongewoon gebruik. In het verleden is daar al erg veel kritiek op geweest. Ik zou willen afspreken dat de terugwerkende kracht zeer uitzonderlijk wordt toegepast, want anders wordt het toch erg moeilijk. Ik heb begrip voor de reden waarom het nu wordt toegepast, want de scholen kennen de projecten, maar ze mogen zeker niet het slachtoffer zijn.
Minister Frank Vandenbroucke: Dit heeft een specifiek inhoudelijke reden. Ik ben ervan uitgegaan dat een cyclus zeker 3 jaar moet bedragen, maar ook dat binnen de legislatuur conclusies moeten kunnen worden getrokken. Ik wil dat de cyclus in september kan beginnen, maar dan is het decreet nog niet goedgekeurd. Dat is de reden waarom we deze bijzondere oefening doen, maar ik ben het met u eens dat dit zeer uitzonderlijk is.
De heer Luc Martens: Het zijn uw laatste wittebroodsweken.
Minister Frank Vandenbroucke: Ik weet dat die niet blijven duren.
De voorzitter: Het incident is gesloten.