Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Bestuurszaken, Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en Decreetsevaluatie Vergadering van 10/05/2005
Vraag om uitleg van de heer Luk Van Nieuwenhuysen tot de heer Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over de interpretatie door de minister van artikel 12 van de geco?rdineerde wetten op het taalgebruik in bestuurszaken
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Van Nieuwenhuysen tot de heer Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over de interpretatie door de minister van artikel 12 van de geco?rdineerde wetten op het taalgebruik in bestuurszaken.
De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen: Mijnheer de voorzitter, mijn vraag om uitleg is een gevolg van het antwoord dat ik op mijn schriftelijke vraag van 9 maart 2005 over het taalgebruik bij het OCMW van Dilbeek heb gekregen. Dilbeek is een gemeente in de Vlaamse Rand waar momenteel geen faciliteiten van kracht zijn. We weten natuurlijk niet wat er in de nabije toekomst nog zal gebeuren.
In mijn schriftelijke vraag heb ik verwezen naar de berichten dat een aantal diensten van het Dilbeekse OCMW vlot naar het Frans overschakelen, ongeacht of de betrokken burgers het Nederlands al dan niet machtig zijn. Concreet vindt het gebruik van het Frans onder meer plaats tijdens de maaltijdbedeling aan huis.
Ik heb de minister toen gevraagd om te bevestigen dat deze gang van zaken tegen de taalwetgeving indruist. De minister heeft dit bevestigd. Ik heb evenwel de indruk dat hij het niet echt nodig vindt de gemeente- en OCMW-besturen nogmaals op hun wettelijke verplichtingen te wijzen. Blijkbaar wacht de minister liever tot concrete klachten worden ingediend. De betrokken Franstaligen zullen zich allicht niet over deze situatie beklagen. Ik vermoed dat de andere getuigen hier een eigen mening over hebben, maar niet geneigd zijn om hier verder op in te gaan.
Mijnheer de minister, ik dring erop aan dat u in dit verband een initiatief neemt. U zou de puntjes nog eens op de i moeten plaatsen. U moet zich hierbij niet tot het OCMW van Dilbeek beperken. Mijns inziens, zou het nuttig zijn om alle gemeentelijke diensten in de Vlaamse Rand op hun wettelijke verplichtingen te wijzen.
Met het tweede deel van uw antwoord op mijn schriftelijke vraag ben ik het trouwens niet eens. U hebt het over de houding van het OCMW ten aanzien van buitenlanders. Volgens mij houdt uw antwoord weinig steek. U beweert dat de OCMW´s zich in het kader van het integratiebeleid zo mogen organiseren dat ze de vragen van vreemdelingen begrijpen en hen zodoende correct kunnen helpen of informeren. Artikel 12 van de samengevoegde wetten op het taalgebruik stelt evenwel dat de openbare besturen uitsluitend het Nederlands mogen gebruiken.
Het gebruik van het woord?uitsluitend´ toont volgens mij aan dat er geen uitzonderingen op deze regel kunnen worden gemaakt. De taalwetgeving is een wet van openbare orde. Uit artikel 30 van de Grondwet blijkt trouwens dat de burger niet van de overheid mag verwachten dat deze hem verstaat en antwoordt in de taal van zijn keuze. Ik verwijs in dit verband naar een bijdrage van de heer Velaers in?Het gebruik van de talen´, een uitgave van Die Keure uit 2001. In zijn bijdrage verwijst de heer Velaers naar een arrest van de Raad van State van 23 maart 1999. De burger moet zich in de taal van het taalgebied tot de administratie richten.
Mijnheer de minister, ik dring nogmaals aan op een duidelijk antwoord. Uw antwoord op mijn schriftelijke vraag heeft me geen voldoening geschonken. Op welke rechtsgrond baseert u de bewering dat openbare besturen voor bepaalde groepen een uitzondering op de taalwetgeving mogen maken? Ik heb die rechtsgrond tot dusver niet gevonden.
Ik weet dat deze vraag om uitleg in de ogen van sommigen op muggenzifterij kan lijken. Wie het verhaal van de verfransing van de Vlaamse Rand kent, weet dat laxisme en soepelheid de verfransing in de hand hebben gewerkt en nog steeds de ambities van de Franstaligen stimuleren. Ik blijf dan ook op een strikte toepassing van de taalwetgeving hameren.
De voorzitter: Minister Keulen heeft het woord.
Minister Marino Keulen: Mijnheer de voorzitter, de taalwetgeving is duidelijk. Betwistingen zijn op geen enkel vlak mogelijk. De overheidsdiensten die zich op het Vlaams grondgebied bevinden, moeten het Nederlands gebruiken. Dat staat buiten kijf. Ambtenaren van de Vlaamse lokale administraties mogen zich uitsluitend in het Nederlands richten tot particulieren die zich aan hun loket aanbieden of waarmee ze bij de uitoefening van hun taken in contact komen. Ik baseer me hiervoor op de taalwetgeving van 1966. Dit heeft niets met laxisme, soepelheid of een gebrek aan principes te maken.
Gezien de concrete omstandigheden zie ik evenwel niet in waarom een OCMW-ambtenaar die, bijvoorbeeld, met het onderzoek naar het recht op maatschappelijke dienstverlening aan een kandidaat- vluchteling belast is, tijdens zijn mondelinge contacten met deze persoon geen andere taal dan het Nederlands zou mogen gebruiken. Ik zie evenmin in waarom het OCMW niet in de bijstand van een tolk zou mogen voorzien. In het kader van het integratiebeleid mogen de lokale diensten en de OCMW´s zich zo organiseren dat ze de vragen van vreemdelingen kunnen begrijpen en hen correct kunnen helpen of informeren.
Zoals ik daarnet en in mijn antwoord op de schriftelijke vraag van de heer Van Nieuwenhuysen al duidelijk heb gesteld, geldt dit niet voor Franstaligen die zich bij het OCMW aandienen en die zich reeds geruime tijd in Vlaanderen bevinden. Bij uitbreiding geldt dit evenmin voor, bijvoorbeeld, Amerikanen die hier reeds lang verblijven. Van deze mensen mag redelijkerwijze worden verwacht, en moet bijgevolg worden aangenomen, dat ze het Nederlands machtig zijn.
Iedereen weet dat de OCMW´s niet altijd te maken krijgen met mensen die over de Belgische nationaliteit beschikken of die dermate lang in Vlaanderen verblijven dat ze het Nederlands voldoende zouden moeten beheersen om een normaal gesprek te kunnen voeren. Ik denk hierbij aan personen die zich in een lopende asielprocedure bevinden of aan vreemdelingen die zich pas recent in een gemeente hebben gevestigd en waarmee elke communicatie in het Nederlands voorlopig uitgesloten is.
Mijn antwoord is op de opdrachtverklaring van de OCMW´s gebaseerd. Artikel 1 van de wet van 8 juli 1976 op de openbare centra voor maatschappelijk welzijn luidt als volgt:?Het OCMW is ertoe gehouden maatschappelijke dienstverlening te verstrekken om eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.´ We moeten de voorliggende problematiek in deze context situeren. Principieel gezien heeft de heer Van Nieuwenhuysen gelijk.
Daarover is geen enkele betwisting mogelijk. De vraag is wat we dan moeten doen met mensen die geen enkele notie van het Nederlands en geen enkele verwantschap met onze regio hebben. Moeten we ons halsstarrig in het Nederlands opstellen? Moeten we letterlijk naast elkaar praten? Of moeten we toch proberen om bruggen te slaan? Mijns inziens, moeten we ons menselijk opstellen. De OCMW´s hebben de menselijke opdracht deze hulpbehoevenden te helpen.
Ik wil alvast voor deze laatste opstelling kiezen. We mogen hierbij het principiële niet uit het oog verliezen. Indien nodig, moeten we de wet handhaven.
De voorzitter: De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen: Mijnheer de minister, u hebt bevestigd dat de taalwetgeving eentaligheid voorschrijft. Tegelijkertijd vraagt u evenwel begrip voor een aantal uitzonderingen. De term?uitsluitend´ laat geen uitzonderingen toe. Indien uitzonderingen mogelijk zouden zijn, zou de taalwetgeving een aantal uitzonderingsgevallen vermelden. Indien u uitzonderingen wilt maken, moet u aan de taalwetgeving sleutelen. U moet de eerlijkheid hebben in dit verband een concreet voorstel tot wijziging van de taalwetgeving naar voren te brengen.
U hebt mijn vraag naar de rechtsgrond voor de uitzonderingen eigenlijk niet beantwoord. Ik stel nochtans vast dat bepaalde gemeentebesturen de taalwetgeving strikt interpreteren. In die gemeenten organiseren de mensen die met het OCMW in contact komen, zich zo dat een bepaalde communicatie tot stand kan komen.
Ik weet dat ik soms de indruk wek spijkers op laag water te zoeken. Voor mij is de naleving van de taalwetgeving evenwel ongemeen belangrijk. Dit geldt zeker voor de streek rond Brussel en zeker in de huidige omstandigheden. Ik dring er dan ook op aan dat u hierop zou blijven toezien.
Minister Marino Keulen: Mijnheer Van Nieuwenhuysen, de wettelijke basis voor de bestaande uitzonderingen is terug te vinden in artikel 1 van de wet op de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. In dit artikel wordt de opdracht van de OCMW´s duidelijk omschreven.
U vindt dat we de taalwetgeving moeten aanpassen. Ik deel die mening niet. Ik vind dat we ons menselijk moeten opstellen. Principieel verschillen we niet van mening. Het gaat hier echter om hulpbehoevenden die bij het OCMW aankloppen. De OCMW´s moeten ervoor zorgen dat ze deze mensen letterlijk en figuurlijk kunnen bereiken.
De voorzitter: Het incident is gesloten.