Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 23/05/2005
Vraag om uitleg van de heer Herman Schueremans tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de oprichting van een culturele investeringsmaatschappij
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Schueremans tot de heer Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de oprichting van een culturele investeringsmaatschappij.
Minister Van Brempt antwoordt in naam van minister Anciaux.
De heer Schueremans heeft het woord.
De heer Herman Schueremans: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, in de beleidsnota 2004-2009 wordt terecht aandacht besteed aan de culturele industrieën. Er zou bovendien onderzocht worden of het opportuun en efficiënt is een culturele investeringsmaatschappij op te richten.
Een culturele investeringsmaatschappij kan onder meer risicokapitaal investeren in bedrijven die hun cultureel product wensen te commercialiseren en te exporteren. Voorlopig is dat allemaal nog een beetje vies in Vlaanderen, maar vroeg of laat - en liever vroeg - moeten we erdoor. Vanwege onder meer hun meer commerciële karakter vallen dergelijke initiatieven vandaag veelal uit de boot van de klassieke ondersteuning vanwege de overheid, zijnde subsidies. Een culturele investeringsmaatschappij zou zich dan kunnen richten naar bijvoorbeeld pop- en rockartiesten, designers, filmmakers - tussen haakjes: felicitaties aan de gebroeders Dardenne uit de Ardennen - modeontwerpers, theaterproducenten, uitgeverijen en dergelijke en hen toelaten nieuwe initiatieven te ontwikkelen.
Graag hadden een heleboel mensen uit deze dynamische sector samen met mij van de minister het volgende vernomen. Wat is de stand van zaken in dit dossier? Indien een en ander positief wordt geëvalueerd, hoe en onder welke koepel zal de culturele investeringsmaatschappij opgezet worden? Zal die, zoals we in pers hebben gelezen, haar plaats vinden binnen de PMV, die als investeringsmaatschappij de beslissingen van de Vlaamse Regering uitvoert?
Met welke kapitaalsbehoeften wordt rekening gehouden voor het opzetten van een dergelijk fonds? Wordt het kapitaal voor de investeringsmaatschappij opgebouwd door de Vlaamse overheid of ook door privé-partners? Welke privé-partners komen in aanmerking? Kunnen de banken, die altijd de mond vol hebben van cultuur, misschien eens verplicht worden om hier aan mee te werken? Hoe zullen desgevallend privé-middelen aangetrokken worden, en wordt tevens in stimulansen voorzien indien privé-personen middelen verstrekken aan de culturele investeringsmaatschappij?
Binnen welke termijn wordt verwacht dat het investeringsfonds operationeel zal zijn?
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Mevrouw de minister, waar zal het geld vandaan komen? Ik heb geen kritiek op het systeem van de op te richten culturele investeringsmaatschappij. Ik vrees echter dat het geld dat er zal worden ingepompt als een soort eenmalige investering om de zaak op te starten - want zo werken dergelijke initiatieven - afkomstig zal zijn van de culturele middelen, terwijl het eigenlijk economische middelen zijn. Die kunnen worden verkregen door de verkoop van Arbed- of andere aandelen.
Vandaar mijn niet-vrijblijvende vraag: zijn het middelen die binnen de meerjarenbegroting beschouwd worden als middelen voor cultuur en daar een afname van zijn, of zijn het middelen die in de meerjarenbegroting worden beschouwd als middelen die afkomstig zijn van ergens anders, en die economisch kunnen worden ingezet indien ze economisch gegenereerd zijn?
De voorzitter: Minister Van Brempt heeft het woord.
Minister Kathleen Van Brempt: Mijnheer de voorzitter, geachte leden, ik zou uw vragen over de oprichting van een culturele investeringsmaatschappij heel graag omstandig willen beantwoorden, maar ik kan dat in de gegeven omstandigheden nog niet. Zoals uit de antwoorden zal blijken, is het beleid voor de cultuurindustrieën nog in volle ontwikkeling en is het daarom niet opportuun nu al vooruit te lopen op een aantal conclusies die nog worden voorbereid. De antwoorden zijn dus nog voorlopig en onvolledig. Ik stel voor dat we op dit onderwerp nog terugkomen als er meer duidelijkheid is.
Binnen een projectgroep worden momenteel de eerste lijnen van een beleidsinstrument voor de cultuurindustrieën uitgetekend. In juni zal een blauwdruk worden opgeleverd waarin volgende elementen worden opgenomen: een aflijning van de doelgroep die voor het nieuwe beleidsinstrument in aanmerking komt, een explicitering van de doelstelling en de termijn die daarvoor gegeven wordt en, ten slotte, een globale invulling en structurering van het nieuwe beleidsinstrument. Deze blauwdruk zal vervolgens worden besproken binnen een ruimere reflectiegroep, waarbij zeker ook de diverse subsectoren zullen worden geraadpleegd.
De projectgroep werd gevraagd advies uit te brengen over de positionering van het beleidsinstrument binnen de overheidsstructuur. In juni zal via de blauwdruk een voorstel van positionering worden gemaakt. Het lijkt me voorbarig om daarover nu al concrete uitspraken te doen.
De investeringsfunctie richt zich op de productie, promotie en/of distributie van kwalitatieve economische cultuurproducten. De investeringsfunctie is slechts één aspect van het beleidsinstrumentarium en kan bijvoorbeeld bestaan uit het nemen van kapitaalparticipaties en het verlenen van achtergestelde leningen. Hoe groot de kapitaalbehoefte zal zijn, is op dit moment onmogelijk juist in te schatten.
Momenteel wordt de mogelijkheid onderzocht om privé-partners te betrekken bij een en ander. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan een betrokkenheid van banken of risicokapitaalverstrekkers. Ik ga ervan uit dat de overheid niet zozeer zelf een kapitaal moet opbouwen, dan wel voldoende garanties moet verstrekken, waardoor het voor privé-partners interessant wordt om het kapitaal mee te helpen opbouwen.
Op basis van de resultaten van de blauwdruk zal worden nagegaan op welke manieren het beleidsinstrument privé-middelen kan aantrekken. Naar analogie met bijvoorbeeld het kringloopfonds, dat in het verleden werd opgebouwd, durf ik vermoeden dat het mogelijk moet zijn privé-gelden aan te trekken. Ook hier geldt de regel dat de overheid voldoende waarborgen zal moeten aanreiken. Of in echte stimulansen moet worden voorzien, kan ik in deze fase van de voorbereiding niet uitmaken.
De streefdatum voor de opstart van de operationalisering van het beleidsinstrument is januari 2006. Dat is erg kort dag, maar heeft een duidelijke reden. Een beleid voor de cultuurindustrieën is in mijn visie minstens gedeeltelijk complementair aan het kunstenbeleid. Vermits het Kunstendecreet van start gaat op 1 januari 2006 is er ook nood aan een complementair luik voor de cultuurindustrieën vanaf die datum. Ik wil wel benadrukken dat de opstart in januari 2006 erg omzichtig zal moeten gebeuren. Het zou niet verstandig zijn om het hele project al meteen in gevaar te brengen door steun te verlenen aan te weinig doordachte of te wilde initiatieven.
De heer Stefaan De Ruyck: Mijnheer Stassen, u denkt dat de middelen voor de cultuurindustrie ten koste zullen gaan van de middelen voor het kunstenbeleid. Zoals al eerder gezegd, klopt dat niet. Bij het beleid betreffende de cultuurindustrie gaat het vooral om een soort fonds dat - hopelijk - steeds wordt aangevuld. Daarbij is geweten dat er een aantal zuivere kostenposten zullen zijn. Als het kapitaal van elders komt, moet er wel worden gezorgd voor een rendement. Zeker in het begin moet dat als een kostenpost worden opgenomen in de begroting.
Er moet ook rekening worden gehouden met het feit dat initiatieven die ondersteuning krijgen, failliet zullen gaan. Na een termijn van, meestal, 3 jaar zien we dat er een aantal mislukkingen zijn. Hopelijk worden die dan gecompenseerd door enkele successtories. De kans bestaat echter dat een deel van het kapitaal teloorgaat. Dat moet dan worden aangevuld. Ten slotte zijn er ook nog werkingskosten voor de cultuurindustrie.
Die drie kosten moeten in de begroting worden opgenomen. Daarvoor moeten nieuwe middelen worden ingeschreven. Het kapitaal dat dient voor de injecties moet uit een soort rollend fonds komen. Die middelen moeten niet als verloren worden beschouwd. Bij subsidies is dat wel het geval.
Het ene mag niet ten koste gaan van het andere. Het nieuwe beleidsinstrumentarium ontstaat en wordt ontwikkeld naast de klassieke mogelijkheden tot subsidiëring. We hopen wel dat de druk op het klassieke systeem wordt verlicht.
De voorzitter: De heer Schueremans heeft het woord.
De heer Herman Schueremans: Mijnheer De Ruyck, is ook nagegaan hoe een en ander in Ierland werkt? Wat zijn daar de ervaringen? Gaat er geld verloren? Hoe worden middelen gerecupereerd? Ik neem aan dat U2 heel veel geld heeft terugbetaald aan de Ierse staat.
De voorzitter: De heer Vanackere heeft het woord.
De heer Steven Vanackere: Mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik begrijp zeer goed dat u behoedzaam bent bij het formuleren van een aantal zaken.
In de politiek stellen we dikwijls een slingerbeweging vast. Vlaanderen heeft de GIMV opgericht. Die is zo succesvol dat we de maatschappij verkopen. De andere twee gewesten gebruiken die instellingen niet alleen om, als het even kan, verstandige beleggingen te doen, ze investeren ook in zogenaamd kwetsbare sectoren.
In de portefeuille van de Gewestelijke Investeringsmaatschappij van Brussel zitten bijvoorbeeld filmzalen. Het risico dat een deel van het geld verdwijnt, wordt dan ook aanvaard. Vlaanderen was het eerste gewest om een investeringsmaatschappij op te richten. De aanpak is zozeer verzakelijkt dat een en ander heeft geleid tot een economische benadering van strategische sectoren. Jaren later merken we dat er eigenlijk iets ontbreekt. Dit is geen kritiek, ik vind dit gewoon een grappige vaststelling.
Ik wil hier nogmaals benadrukken dat het voor de publieke opinie en voor de toekomstige begunstigden duidelijk moet zijn dat het hier niet om een alternatieve subsidiemachine gaat. De heer Schueremans heeft terecht verklaard dat we hierover geen misverstand mogen laten bestaan, onze logica moet duidelijk zijn. Door middel van kapitaalparticipatie en achtergestelde leningen willen we bepaalde sectoren een duwtje in de rug geven. Nadien moeten die sectoren zichzelf verder ontwikkelen.
Ik heb op de website van de administratie Cultuur het eindrapport van de in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap uitgevoerde studie 'Culturele investeringsfondsen in Catalonië en Québec en hun relevantie voor Vlaanderen' gevonden. De in Catalonië gehanteerde aanpak lijkt sterk op het verstrekken van subsidies. Ik vind de in Québec gevolgde logica veel sterker.
We moeten geen nieuw fonds oprichten om als een soort Sinterklaas geld te verdelen. We moeten benadrukken dat bepaalde culturele sectoren baat hebben bij kapitaalparticipaties en bij achtergestelde leningen. We moeten bijgevolg privé-investeerders hierbij trachten te betrekken. De inbreng van het investeringsfonds in bepaalde initiatieven moet privé-investeerders verleiden of overtuigen om hier ook geld in te steken.
Op die manier zouden we de bekommernissen van de heer Stassen kunnen wegwerken. Het mag geen zuiver publiek verhaal worden, het mag niet om subsidies gaan. Kapitaalparticipaties kunnen immers een enorm hefboomeffect hebben. De heer Stassen wil de bankiers verplichten hieraan mee te werken, maar ik vind dat we veeleer moeten trachten hen te overtuigen. Het rendement van de investeringen moet worden gegarandeerd. Deze garantie zal uiteraard minder dan de eigenlijke investeringen kosten.
De minister heeft erop gewezen dat we niet veel tijd meer hebben. Indien het lukt een dergelijk fonds op 1 januari 2006 van start te laten gaan, zal ik dit met verbazing en respect toejuichen. Ik vrees evenwel dat het enkel mogelijk zal blijken op 1 januari 2006 een op publieke leest geschoeid fonds van start te laten gaan. Dit fonds zal enkel over middelen van de Vlaamse Gemeenschap kunnen beschikken. Het oprichten van een fonds waarin onder meer pensioenfondsen risicokapitaal inbrengen, zoals in Québec is gebeurd, zal waarschijnlijk meer tijd kosten. Indien het zou lukken, zou ik dat schitterend vinden. Indien op 1 januari 2006 een fonds van start gaat waarin enkel de organen van de Vlaamse Gemeenschap participeren, zou ik hier niet kwaad om zijn. In dat geval hoop ik evenwel dat de Vlaamse overheid de oorspronkelijke doelstelling zal handhaven en het fonds zo snel mogelijk voor privé-partners zal openstellen.
Ik zeg dit alles niet enkel als een reactie op de opmerkingen van de heer Stassen. Ik ben er namelijk absoluut van overtuigd dat de aanwezigheid van privé-partners in een investeringsmaatschappij de investeringsorthodoxie kan waarborgen en voor de toepassing van bepaalde zakelijke criteria op de culturele sector kan zorgen. Zoals de heer Schueremans daarnet al heeft gezegd, zijn die criteria niet noodzakelijk vies. De culturele actoren die momenteel goed werk leveren, zijn behoorlijk zakelijk bezig. De aanwezigheid van privé partners lijkt me de beste waarborg voor de toepassing van die zakelijke criteria. Zij zouden immers ook hun inbreng krijgen inzake de methodologie.
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Ik heb nog meegeschreven aan het PMV-decreet tijdens de vorige legislatuur. De PMV is opgericht omdat de zich bij de VPM bevindende aandelen van de GIMV niet langer als strategische beleidsruimte kunnen worden beschouwd. Aangezien het hier om een beursgenoteerde maatschappij gaat, moeten immers puur economische wetmatigheden worden gevolgd.
De PMV werd opgericht als een moederbedrijf dat veel dochterondernemingen kan krijgen. Ondertussen zijn trouwens al een aantal dochtermaatschappijen, bijvoorbeeld de BAM, opgericht. Ik meen dan ook dat een culturele investeringsmaatschappij bij wijze van spreken morgen kan worden opgericht. De PMV beschikt hiervoor over voldoende knowhow. Bovendien beschikken we, dankzij de PMV, reeds over het juridisch kader.
Ik wil er trouwens op wijzen dat de GIMV nog steeds aandelen van Kinepolis bezit. Ik veronderstel dat Kinepolis rendabeler is dan een aantal bioscopen in Brussel.
Op een bepaald ogenblik zal dit fonds van start moeten gaan. Tenzij een of ander fonds van een of andere privé-instelling hierin wil investeren, zal de overheid voor het geld moeten zorgen. De Vlaamse Regering wil 1 miljard frank in Vlabinvest steken. Op een bepaald ogenblik zal dat geld moeten worden gestort. Pas dan zal de werking van start kunnen gaan. Stel dat u op 1 januari 2006 wilt starten met 25 miljoen euro, dan moet dat geld er zijn. Mijn grote bezorgdheid is dat dit niet uit de cultuurgelden mag worden gehaald omdat het dan niet meer voor andere dingen kan worden gebruikt.
Mijnheer Schueremans, ik zal ermee voor helpen ijveren dat banken verplicht worden om te investeren in cultuur, als u me erbij helpt dat bedrijven verplicht worden een bepaald aantal allochtonen tewerk te stellen.
De heer Herman Schueremans: Voor mij is dat geen enkel probleem.
De voorzitter: De heer De Rucyk heeft het woord.
De heer Stefaan De Ruyck: Professor De Brabander heeft een kleine studie gemaakt van twee voorbeelden van een beleid voor cultuurindustrie, namelijk in Catalonië en Québec. Dat laatste is een beetje het archetype van een beleid voor de cultuurindustrie. Het is inspirerend, maar we moeten verder kijken dan dat. Om ons een goed beeld te vormen van de mogelijkheden van dergelijk beleid mogen we ons vooral niet blindstaren op extreme successen, zoals U2.
De heer Herman Schueremans: Zeker in de kunsten worden mensen geïnspireerd en gedreven door andermans successen. Ik heb liever dat ze gedreven dan jaloers zijn.
De heer Stefaan De Ruyck: Mijnheer Vanackere, ik merk in uw betoog twee tendensen en ik vind ze allebei juist. De vraag is hoe we ze kunnen verzoenen. We mogen niet te veel in een puur zakelijke context denken waardoor de maatschappelijke meerwaarde van zo'n beleid niet meer doorweegt. Er wordt dan puur naar het rendement gekeken en als een bepaald rendement niet wordt gehaald, dan gebeurt het niet. Dat zou een gemiste kans zijn. We moeten niet alleen denken aan wat rendabel is, maar ook aan wat het marktpotentieel is. Een initiatief kan een groot marktpotentieel hebben zonder rendabel te zijn. Hoe gaan we daarmee om? Gaan we ons dan niet engageren? Of gaan we het potentieel ontwikkelen en het stuk dat ontbreekt om de zaak rendabel te maken, op een of andere manier dichtrijden?
U zegt terecht dat dit geen nieuw subsidiekanaal mag worden. Zowel in Québec als in Catalonië is al in een aanvullende subsidie voorzien voor een beleid dat in essentie een economisch beleid is. In vergelijkbare economische sectoren zien we de overheid tussenbeide komen met subsidies, terwijl het in wezen economische sectoren zijn. Ik wil dat denkkader niet volledig uitsluiten. Ik ben het wel met u eens dat we niet bezig zijn met de opbouw van een alternatief subsidiesysteem.
Ik ben me ervan bewust dat het zeer kort dag is. Het angstzweet breekt me soms dan ook uit. We moeten het startschot proberen te geven. Als we te lang wachten, verliezen we opnieuw veel tijd. We moeten wel erg omzichtig starten en niet beginnen met wilde avonturen. We hebben nood aan projecten die echt slagen, aan pilootprojecten die indruk maken. Enkele weken geleden hebben we gesprekken gevoerd met bijna alle banken om na te gaan of ze interesse hebben, maar we zijn op een ongelooflijke terughoudendheid gestoten. Men is bijzonder wantrouwig tegenover deze sector. Men denkt dat die onvoldoende professioneel is en niet in staat om op een doordachte manier een businessplan te ontwikkelen. We zullen vertrouwen moeten helpen creëren. Dit is niet alleen een verhaal van de overheid, maar ook iets waar harde jongens in moeten participeren.
Mijnheer Stassen, we werken momenteel bijzonder goed samen met de PMV. In de kleine stuurgroep die momenteel de blauwdruk voorbereidt, is de PMV prominent aanwezig. Het lijkt ons een garantie dat we in de toekomst in staat zullen zijn om de samenwerking te continueren en dat het de kans op slagen vergroot. Er wordt een huwelijk gesloten tussen economie en cultuur waarin beide hun rol moeten spelen. We zijn tot op heden erg verheugd over de goede samenwerking met de PMV.
De voorzitter: Het incident is gesloten.