Commissie voor Economie, Werk en Sociale Economie Vergadering van 02/06/2005
Vraag om uitleg van de heer Marc van den Abeelen tot mevrouw Fientje Moerman, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, over de oprichting van een federaal ideenfonds
Vraag om uitleg van mevrouw Trees Merckx-Van Goey tot mevrouw Fientje Moerman, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, over de fondsen voor onderzoek en ontwikkeling (O&O)
De voorzitter: Aan de orde zijn de samengevoegde vragen om uitleg van de heer van den Abeelen tot mevrouw Moerman, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, over de oprichting van een federaal ideenfonds, en van mevrouw Merckx-Van Goey tot vice-minister-president Moerman, over de fondsen voor onderzoek en ontwikkeling.
De heer van den Abeelen heeft het woord.
De heer Marc van den Abeelen: Mijnheer de voorzitter, via de media heb ik vernomen dat de Vlaamse Regering bij de PMV het Innovatiefonds heeft opgericht. Door middel van dit fonds wil de Vlaamse Regering de innovatie stimuleren en de befaamde Lissabon-doelstellingen inzake het wetenschappelijk onderzoek bereiken. De Vlaamse Regering heeft voor het Innovatiefonds 75 miljoen euro vrijgemaakt. Deze enveloppe is afkomstig uit de liquidatie van de NV Staal Vlaanderen.
Tot mijn grote verwondering heeft de federale regering op 19 januari 2005 de oprichting van het Goudfonds en het Ideenfonds aangekondigd. De federale regering wil hiervoor de opbrengsten van de verkoop van Belgacom-aandelen aanwenden. De verkoop van die aandelen heeft 150 miljoen euro opgebracht. Dit geld zou op een of andere manier tussen de drie gewesten worden verdeeld. De drie gewesten zouden vervolgens elk een aparte vennootschap oprichten. Langs Vlaamse zijde zou de heer Vinck voor het beheer van deze middelen moeten instaan.
Mevrouw de minister, ik ken uw efficintie. Ik kan me niet indenken dat u deze verschillende fondsen met beperkte middelen en dezelfde doelstelling leuk vindt. Gezien ons streven naar een administratieve vereenvoudiging, naar het optimaliseren van de geldstromen en naar het realiseren van de Lissabon-doelstellingen vind ik deze werkwijze inefficint en overdreven bureaucratisch.
Zoals u weet, probeer ik mijn vraagstellingen steeds kort te houden. Hoever staat het met het Innovatiefonds? Hoe verhouden de Vlaamse en de federale initiatieven zich tot elkaar? Zouden deze initiatieven op een of andere manier kunnen samenlopen? Zouden we tijdens het overleg met de federale overheid een gedeelte van onze bevoegdheden op dit vlak weer in handen kunnen nemen of uitbreiden?
De voorzitter: Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Mijnheer de voorzitter, mijn vraag om uitleg sluit nauw aan bij de vraag om uitleg van de heer van den Abeelen. Net als hij, heb ik in april 2005 in de pers de aankondiging van de oprichting van een fonds voor O&O gelezen. De federale en de Vlaamse overheid hebben in dit verband eigenlijk een stroom van fondsen aangekondigd.
Het is positief dat alle beleidsniveaus zich blijkbaar bewust zijn van de noodzaak meer geld voor onderzoek en ontwikkeling uit te trekken. Indien we de 3-percentnorm willen halen, moeten we immers meer investeren.
Mevrouw de minister, de federale minister van Begroting heeft de oprichting van een innovatiefonds, genaamd het Ideenfonds, aangekondigd. De dag nadien hebt u terecht op de Vlaamse bevoegdheden terzake gewezen. Bovendien hebt u hierbij vermeld dat Vlaanderen de oprichting van een dergelijk fonds reeds heeft aangevat en in de toekomst nog twee aanvullende fondsen, het Toppersfonds en het Methusalemfonds, zal oprichten.
De vragen om uitleg die de heer van den Abeelen en ikzelf in dit verband hebben ingediend, zijn vroeger al eens geagendeerd. Ten gevolge van de perikelen die zich de voorbije maand hebben voorgedaan, zijn ze toen uitgesteld. Hoewel ze misschien al wat achterhaald zijn, hoop ik dat u ons nu een actuele stand van zaken kunt geven.
Het voornemen van de federale overheid om fondsen op te richten, is een gevolg van de conclusies die de indertijd nog onder uw impuls in het leven geroepen high level group heeft getrokken. Welke concrete voorstellen en adviezen van die werkgroep betreffen het Vlaamse niveau? Welke procedure zult u volgen om die aanbevelingen op te volgen? Ik neem aan dat hierover op Vlaams niveau nog overleg zal worden gepleegd. Ik denk hierbij onder meer aan de VRWB, die ook een advies over het halen van de norm en over het inzetten van fondsen heeft uitgebracht. Hoever staan we op dit vlak? Is dat idee om een nieuw federaal fonds op te richten nu definitief verlaten? Hoe werd u daarvan op de hoogte gebracht? Was u daarbij betrokken?
Het verbaast me te moeten lezen in een Belgabericht dat de operatie aan Vlaamse kant wordt geleid door voormalig spoorbaas Vinck, terwijl we de eer hebben gehad in deze commissie een heel boeiende gedachtewisseling te hebben met de heer Vinck en het hele dagelijkse bestuur van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid. Hoe kan de heer Vinck deze operatie leiden, terwijl hij een degelijke voorzitter is van de VRWB? Dat lijkt me onverenigbaar. Klopt wat er in dat persbericht staat? Heeft de heer Vinck u daarover iets meegedeeld?
Mij lijkt het dat het aantal nieuwe kanalen voor de ondersteuning van onderzoek veeleer beperkt moet worden gehouden. Dat is ook een aanbeveling van de VRWB. Wat is uw mening terzake? Is er reeds onderzocht of de doelstellingen die u wilt bereiken met het aangekondigde Methusalem- en Toppersfonds niet kunnen worden bereikt via de bestaande kanalen of fondsen?
Als ik me niet vergis, is sinds april het Vlaams Innovatiefonds opgericht. Welke modaliteiten zijn er terzake afgesproken? Wat is de stand van zaken? De Vlaamse Regering heeft terzake een beslissing genomen, maar ik neem aan dat u binnen uw bevoegdheid alles verder moet uitwerken. Wat is de timing terzake? Wanneer zullen bij dit nieuwe fonds dossiers kunnen worden ingediend? Ik weet dat ook bij de administratie vaak een lange weg moet worden afgelegd, maar dit is aangekondigd, dus is het belangrijk dat de beschikbare middelen nu zo snel mogelijk kunnen worden toegewezen. Hoe denkt de Vlaamse Regering de bereidheid van de federale regering om hierin te investeren in te passen in het Vlaamse beleid? Dat is de bekommernis die ik deel met de heer van den Abeelen.
De voorzitter: Minister Moerman heeft het woord.
Minister Fientje Moerman: Mijnheer de voorzitter, geachte leden, er werd me gevraagd hoever het staat met het Innovatiefonds. Mijnheer van den Abeelen, als u me deze opmerking toestaat, u hoefde dit zelfs niet in de krant te lezen. Als ik me niet vergis, hebt u als parlementslid toegang tot de agenda van de Vlaamse Regering. Enkele weken geleden stond dit punt op deze agenda. U had dit dus officieel kunnen vernemen, via elektronische weg. Ik zeg dit maar omdat ik vaak het verwijt hoor dat parlementsleden dingen moeten vernemen via de kranten.
Op 29 april laatstleden werd het Vlaams Innovatiefonds, kortweg VINNOF, goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Het fonds is het resultaat van heel wat voorafgaand studiewerk en overleg. Het acroniem is het resultaat van een laatsteminuutsbeslissing. Ik had er VIF van willen maken, tot minister Van Mechelen opmerkte dat dit al bestond, als afkorting voor Vlaams Infrastructuurfonds. Enkele mensen op mijn kabinet hadden toen VINO gesuggereerd, maar dat is iets wat men drinkt. Er was dus verwarring. We hebben er dan maar VINNOF van gemaakt. De inhoudelijke beslissing werd echter wel degelijk goed voorbereid.
Hoe zijn we te werk gegaan? In een eerste fase is binnen mijn kabinet een voorstel uitgewerkt op basis van studies over het marktfalen in het zaaisegment in verhouding tot de risicokapitaalverschaffers. In mensentaal: de markt faalt in het ter beschikking stellen van zaaikapitaal aan innovatieve bedrijven. Meer nog, op vijf jaar tijd is het beschikbare kapitaal in dat segment op ongeveer n tiende teruggevallen.
Vervolgens hebben we ons initile ruwe voorstel voorgelegd aan de sector. De interfacediensten van de universiteiten werden geraadpleegd, net als de universitaire zaaikapitaalfondsen, de formele risicokapitaalfondsen, het IWT en de Participatiemaatschappij Vlaanderen. Het lijkt me dus dat alle actoren wel degelijk werden geconsulteerd. Na de input van die mensen en instellingen werd een definitieve princiepsbeslissing over de oprichting goedgekeurd door de Vlaamse Regering. In een nota aan de Vlaamse Regering werden de principes, de modaliteiten, de doelgroep en de te investeren bedragen uitgewerkt.
De doelstelling van VINNOF is het ter beschikking stellen van risicokapitaal voor startende, innovatieve ondernemingen. Dit initiatief past in de Lissabon- en Barcelona-normen, waarbij 3 percent van het bruto binnenlands product dient te worden genvesteerd in onderzoek en ontwikkeling, waarvan 1 percent door de publieke sector. De modaliteiten van VINNOF zijn de volgende. Het principe is dat zo veel mogelijk zal worden gewerkt via partnerschap met bestaande kanalen, dus enerzijds bestaande zaaikapitaalfondsen en anderzijds het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen. Daarmee kom ik misschien tegemoet aan de bezorgdheid van degenen die vrezen voor administratieve overlast. Voor innovatieve bedrijfsprojecten waarvoor noch het kanaal van een zaaikapitaalfonds, noch het kanaal van het IWT werd gekozen, zal men zich rechtstreeks tot het Vlaams Innovatiefonds kunnen wenden.
De doelgroep van VINNOF zullen ondernemingen zijn die aan drie cumulatieve voorwaarden voldoen. Vooreerst moet de betrokken onderneming een innovatief idee, product of dienst hebben op basis waarvan in een nieuwe behoefte wordt voorzien of een bestaande behoefte op een nieuwe manier wordt ingevuld. Vervolgens moet het om een startende onderneming gaan. In dit kader mag ze niet langer dan drie volledige kalenderjaren ingeschreven zijn bij de kruispuntbank van ondernemingen en mag de productie en verkoop van het innovatieve product of de commercialisering van de innovatieve dienst nog niet op grote schaal opgestart zijn. De laatste voorwaarde is evident: de onderneming moet haar exploitatiezetel in het Vlaamse Gewest hebben.
Ik wil nog even terugkomen op die termijn van drie jaar. Studies wijzen uit dat sommige van die ondernemingen pas na het derde jaar, meer specifiek tussen het derde en het vijfde jaar, een beroep doen op vreemd kapitaal. Toch hebben we vastgehouden aan die termijn van drie jaar, omdat we voor deze steunregeling want dat is het anders problemen zouden krijgen met de Europese Commissie.
De bedragen die VINNOF zal investeren, zullen variren tussen 100.000 euro en 500.000 euro per dossier, telkens in partnerschap genvesteerd met ofwel een zaaikapitaalfonds, ofwel met het IWT of de betrokken ondernemer. Het concept van het Vlaams Innovatiefonds is dus volledig uitgewerkt. Meer nog, ondertussen heb ik VINNOF reeds aangemeld, volgens de geijkte kanalen, bij de Europese Commissie, en dit in het kader van het te respecteren Europese concurrentierecht. Dan heb ik het meer specifiek over de regels met betrekking tot staatssteun. Na het advies van de Europese Commissie dat er hopelijk eind juli zal komen, maar ik herinner me dat dit met ARKimedes wat langer heeft geduurd, dus we blijven aandringen zal dit opnieuw worden voorgelegd aan de Vlaamse Regering, met het oog op de definitieve goedkeuring.
Hoe verhouden VINNOF en het Ideenfonds van de federale regering zich nu tot elkaar? Toevallig op dezelfde dag dat het Vlaams Innovatiefonds werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering, gaf de federale regering haar fiat aan de oprichting van een Ideenfonds. Voor dat laatste werd 150 miljoen euro gereserveerd, ter beschikking te stellen in drie regionale investeringsvennootschappen. Daarbij werden de modaliteiten echter niet bepaald. In de recente verklaring van de Vlaamse Regering van 18 mei laatstleden wordt gesteld dat de federale bevoegdheden inzake wetenschappelijk onderzoek moeten worden afgestemd op het Vlaamse beleid terzake. Dit heeft ook betrekking op het Vlaams Innovatiefonds. Concreet betekent dit dat de federale fondsen die hiervoor ter beschikking worden gesteld, zullen worden toegevoegd aan VINNOF en dat het investeringsbeleid van VINNOF een volledig Vlaamse bevoegdheid zal blijven. De inbreng van de federale middelen in VINNOF kan dus slechts voor zover de blauwdruk van VINNOF volledig wordt gerespecteerd.
Vanaf zijn conceptie, dus nog voor we wisten dat de federale overheid middelen ter beschikking wou stellen, heeft VINNOF een open kapitaalstructuur. We wilden immers dat de structuur van VINNOF berekend was op een mogelijke participatie van priv- of semi-priv-partners, of van publieke partners, zodat we ze niet meer zouden moeten aanpassen. Dit kan dus naadloos worden gentegreerd. Op 30 mei vond er een vergadering plaats op mijn kabinet met een vertegenwoordiger van de federale overheid, namelijk de kabinetschef van de minister van Begroting, en werd deze benadering aanvaard. Voor Vlaanderen is er dus geen nieuwe regionale investeringsmaatschappij nodig. De toekomstige structuur van VINNOF leent zich perfect tot de integratie van andere middelen, waaronder de federale. In de door de Vlaamse Regering goedgekeurde visienota staat immers duidelijk dat het kapitaal van het Vlaams Innovatiefonds wordt opengesteld voor andere partijen. Deze inbreng kan zowel door priv-partijen als door overheidspartijen gebeuren. Het niveau en de wijze van kapitaalinbreng door andere partijen, en het belang in het fonds dat daar eventueel tegenover staat, zullen verder worden onderzocht.
Uit informeel overleg van mijn kabinet met de Europese Commissie is gebleken dat, in het kader van de gelijke behandeling en de transparantie, de bekendmaking van de openstelling van het kapitaal van VINNOF moet gebeuren door een call for expression of interest. De publicatie van deze oproep is nakend.
Het gaat hier over een hefboomprincipe. De zaaikapitaalfondsen van de universiteiten doen de due diligence, dus het onderzoek van het dossier. Elke euro die ze in een project stoppen, is een euro die erbij komt uit het Innovatiefonds. Bij het IWT is er sprake van een subsidieaanvraag. Ook daar komt er voor elke euro een euro van het Innovatiefonds. Als ik me niet vergis, is in het eerste geval het maximum een half miljoen euro. In het tweede geval is het maximum 100.000 euro. We moeten daar immers de terechte Europese de-minimisregel respecteren. Daar berust de due diligence bij het IWT. In het laatste geval, van de rechtstreekse toegang tot het VINNOF, zijn het investeringsspecialisten van PMV die de due diligence zullen verrichten. Als ik me niet vergis, werkt men daar met een maximale deelname van 80 percent, maar is er ook de beperking tot een half miljoen euro. Dit gebeurt in partnerschap met de ondernemer zelf.
Dan kom ik tot de bijkomende vragen van mevrouw Merckx. Ik heb gesproken met de heer Vinck en hij was zelf een beetje verrast door de gebeurtenissen. Als de dingen verlopen zoals ik heb geschetst, dus als er een Vlaams Innovatiefonds komt met een open kapitaalstructuur waarin anderen kunnen participeren, dan is er geen belangenconflict in hoofde van de heer Vinck. We onderhouden daarover nauw contact met elkaar. De heer Vinck is in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, de VRWB, zeer dicht bij dit alles betrokken.
Mevrouw Merckx vroeg hoe we de 3-percentnorm kunnen behalen. Of die norm in 2010 effectief wordt behaald, kan ik niet voorspellen, maar het blijft wel de bedoeling. Ik kan u echter wel zeggen welke middelen nodig zijn om aan overheidszijde de vooropgestelde norm van 1 percent te bereiken. In recente berekeningen gaat de VRWB, in aanbeveling 24 van 24 maart 2005, uit van een gemiddelde jaarlijkse groei van het BBP van 2,2 percent. De uitgaven worden gedefinieerd als een percentage van het BBP, dus afhankelijk van de groei krijgen we een ander cijfer. Volgens die berekeningen moet de Vlaamse overheid, om in 2010 aan 1 percent te geraken, vanaf 2006 jaarlijks 122 miljoen euro extra besteden aan onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten.
Het Innovatiepact huldigt dezelfde doelstelling van 1 percent publieke middelen en 3 percent voor de publieke en de priv middelen samen. In dat pact wordt voorzien in een jaarlijkse opstap van 60 miljoen euro. Deze gegevens bedragen dus meer dan het dubbele. We zitten midden in de besprekingen van de meerjarenbegroting, wat nooit eenvoudig is, maar de hele Vlaamse Regering ziet dit als een prioriteit. Ik hoop daarbij ook op uw steun te kunnen rekenen. U zegt dat onderzoek en ontwikkeling een topprioriteit zijn. In een andere commissie horen we echter evenveel belangrijke maatschappelijke noden. We moeten dus een voor iedereen aanvaardbare oplossing vinden. Ik geef u nu the facts and the figures zoals ze op papier staan.
We moeten ook eens kijken naar de priv-zijde. Op basis van de recente O&O-bedrijfsenqute 2004 heeft het Steunpunt O&O Statistieken berekend dat de priv-sector in 2003 1,56 percent van het BBP aan O&O-activiteiten besteedde. Er zijn een aantal innovatievriendelijke beleidsmaatregelen, waaronder het Innovatiefonds, maar ook nog andere. Er zijn er ook federale, zoals de fiscale maatregel betreffende de bedrijfsvoorheffing voor onderzoekers, die nu wordt uitgebreid naar de priv-sector. Dankzij deze innovatievriendelijke beleidsmaatregelen worden de Vlaamse ondernemingen openlijk aangemoedigd om opnieuw hun O&O-inspanningen te versterken, zodat ook zij in 2010 de afgesproken norm bereiken.
Het tweede aspect van uw vraag betreft de federaal opgerichte High Level Group 3%, onder leiding van professor Soete, die zijn eindrapport in april jongstleden afwerkte. Dat rapport werd me begin mei formeel bezorgd. De analyse en aanbevelingen in het eindrapport zijn waardevol. Een groot deel van de aanbevelingen valt echter onder de gewest- of gemeenschapsbevoegdheden en kan daarom niet het voorwerp zijn van een federaal initiatief.
Ik zal nu kort ingaan op de aanbevelingen van de groep die het Vlaamse bevoegdheidsniveau betreffen, waarbij ik telkens aangeef welke initiatieven al bestaan of welke gepland zijn. Ten eerste moet de Belgische wetenschappelijke onderzoeksinfrastructuur versterkt worden. Een Belgisch kapitaalfonds voor onderzoeksinfrastructuur ligt niet meteen in de lijn van onze staatsstructuur. De steun aan fundamenteel onderzoek is een bevoegdheid van de gemeenschappen.
Mijn kabinet en de administratie werken momenteel aan een ambitieuze en transparante regeling voor een structurele financiering van de grote en de middelgrote onderzoeksinfrastructuur. In het verleden werd daarin genvesteerd via het FFEU. De aanbeveling, ook van de VRWB, is dat structureel te maken, wat ik ook in mijn beleidsnota heb opgenomen. Afhankelijk van de financile middelen zullen we dat doen. Dat wordt vooralsnog geen fonds, maar we hebben er wel een mooie naam voor bedacht: het Hercules programma. Het gaat om zware apparatuur, dus het verband met die mythologische figuur is evident.
De tweede aanbeveling is de versterking van de onderzoeksinfrastructuur dankzij bijkomende en nieuwe tools die onderzoek, technologie, ontwikkeling en innovatie aan elkaar koppelen. Dit is duidelijk gewestelijke materie. Zowat alle Vlaamse steunregelingen met economische finaliteit zijn gericht op het bevorderen van de wisselwerking tussen bedrijven en onderzoeksinstellingen. Er is zelfs systematisch voorzien in incentives daartoe. Op dit punt lopen we vooruit op de beleidsaanbevelingen.
Een volgende aanbeveling is de ontwikkeling en aanmoediging van een beter statuut voor onderzoekers en een onderzoekscarrire vanuit een Europees perspectief. Op Vlaams niveau dienen de inhoud van de code en het charter van de onderzoekers voorgesteld door de Europese Commissie, onderzocht en doorgelicht te worden op eventuele ongerijmdheden met onze wettelijke administratieve bepalingen en gangbare praktijken. Dat gebeurt momenteel in de Commissie Federale en Internationale Samenwerking van de VRWB.
Van braindrain naar braingain: het Belgisch leerstoelprogramma is zuivere gemeenschapsmaterie. Het concept is trouwens uitgewerkt via twee nieuwe programmas: Odysseus en Methusalem.
Het zijn geen fondsen; u moet niet alles geloven wat in de kranten verschijnt. De pers is almachtig natuurlijk, en vindt Odysseus geen goede naam. Ze vinden de naam Toppersfonds beter, en schrijven dat dan ook, maar officieel is het Odysseusprogramma. Odysseus is de man die heel lang wegging, en dan terugkwam, dus het verband is evident.
Het is de bedoeling in de eerste plaats Vlaamse onderzoekers die weggegaan zijn om in het buitenland een onderzoekscarrire uit te bouwen, maar ook buitenlandse toponderzoekers naar Vlaanderen te halen. Het is een partnerschap met de universiteiten die dus ook een verantwoordelijkheid hebben en bijvoorbeeld de gebouwen ter beschikking stellen, alsook een aangepast mandaat, bijvoorbeeld een ZAP-mandaat, een mandaat voor zelfstandig academisch personeel. Het is de taak van de overheid de ingroeifinanciering ter beschikking te stellen, waardoor zij zich na een aantal jaren kunnen inschrijven in de reguliere financieringsmechanismen in Vlaanderen. Ik kom hier nog op terug.
Vervolgens gaat het in het rapport over een Belgische onderzoeksruimte, met beter politiek en strategisch overleg inzake onderzoeks- en ontwikkelingsbeleid. Een Belgische onderzoeksruimte gaat echter voorbij aan de regionale dynamiek met eigen bevoegdheden en is niet relevant in de Europese context, waarop we vooral moeten inzetten voor meer competitie en meer kwaliteit. Er is geen nood aan een bijkomend platform. Dat bestaat al onder de vorm van de commissies Internationale en Federale Samenwerking, afgekort CIS en CFS.
Uiteraard zou het wel positief zijn nuttige afspraken te maken en een maximale synergie te creren tussen alle bevoegde overheden in het land. Dat was de uitgangsfilosofie bij de oprichting van die High Level Group 3%. We zijn allemaal bezig in onze eigen winkel, maar door eens te bekijken wat we allemaal doen, en dat beter op elkaar af te stemmen, kunnen we misschien een beter resultaat halen.
Dit zou overigens ook moeten toelaten een aantal excursies van het federale niveau in de gewestbevoegdheden scherp te stellen. Het gaat dan bijvoorbeeld over de technologische attractiepolen, het prenormatief onderzoek, de steun aan telecommunicatie, enzovoort. Eens te meer zijn die slechts aanvaardbaar mits overleg en mits het afsluiten van samenwerkingsakkoorden.
Een laatste aanbeveling is een hogere prioriteit voor financieringsmechanismen voor nieuwe en innoverende projecten. De financiering van innovatie is een gewestelijke bevoegdheid. Daarom hebben we het Vlaams Innovatiefonds goedgekeurd. Het Ideenfonds en de verhouding ervan met het Innovatiefonds heb ik reeds uiteengezet. Ook over de oprichting van een nieuw federaal fonds heb ik reeds gesproken.
Ik ben het volledig met u eens dat de kracht van ons onderzoekslandschap zit in de vrij eenvoudige structuur ervan. We hebben er inderdaad alle belang bij om het zo te houden. Behalve het Innovatiefonds is het niet mijn bedoeling op dit moment nog nieuwe fondsen op te richten, maar wel om zichtbaarheid te geven aan een aantal initiatieven. Dat is nodig om de aantrekkingskracht ervan te verhogen.
Ik licht dat toe aan de hand van een anekdote. Door te spreken van het Odysseus-programma of hoe u het ook wilt noemen werd dat ook op een of andere wijze gehoord in de Verenigde Staten. Daardoor kreeg ik enkele weken geleden een man op bezoek die momenteel actief is in de VS aan het hoofd van een onderzoekslabo dat ook met stamcelonderzoek bezig is, maar dan een ander type dan dat van mevrouw Verfaillie. Die wordt nu aangezocht om terug te komen naar een van onze universiteiten om daar aan het hoofd te staan van dat onderzoek. Die man was daar nooit in genteresseerd, totdat hij van dit initiatief hoorde. Zon anekdote bewijst dat het nodig is het initiatief in de aandacht te brengen.
Bovendien is dat ook nodig om te kunnen concurreren met de anderen. In alle landen van Europa en bijvoorbeeld ook in India worden terugkeerprogrammas opgezet voor de eigen onderzoekers. Of zon onderzoeker op wereldniveau nu terugkeert naar Vlaanderen of Belgi dan wel naar Nederland, Duitsland of het Verenigd Koninkrijk gaat, hij zal gaan naar waar hij de beste kansen krijgt voor zijn onderzoek. We hebben er dus alle belang bij op ons programma een naam te plakken en het wat uitstraling te geven. Vandaar die namen. Het gaat dus echt niet om nieuwe fondsen, maar om nieuwe lijnen in bestaande mechanismen.
De twee initiatieven waarnaar u verwees, het Odysseus- en het Methusalem-programma, zijn momenteel in de voorbereidende fase. Het Odysseus-programma, het terugkeerprogramma voor toponderzoekers, is het verst gevorderd. Vorige week heb ik het advies daarover van de VRWB ontvangen. Momenteel bestuderen we de opmerkingen met de administratie en de medewerkers en gaan we na welke aanpassingen nog moeten worden aangebracht. Ook van het Methusalemprogramma is het concept al overgemaakt aan de VRWB. Blijkens mijn informatie zou die daar een advies over uitbrengen op 23 juni 2005.
Met die twee initiatieven komen we tegemoet aan een aantal lacunes in het huidige ondersteuningsinstrumentarium. De Odysseus Startfinanciering moet een kader scheppen om de uitstekende Vlaamse onderzoekers die momenteel in het buitenland werken, maar ook gerenommeerde buitenlandse onderzoekers, toe te laten om aan een Vlaamse universiteit te komen werken en hen stapsgewijze in de gangbare financieringsmiddelen te laten ingroeien. Dankzij het voorgesteld initiatief kunnen we hun aanbieden om hun werk op hetzelfde niveau en met dezelfde uitrusting en infrastructuur in Vlaanderen voort te zetten. Op die manier kunnen we het Vlaams onderzoekspotentieel voort uitbouwen.
Ik wil hier nog even de naam van het Methusalemfonds verklaren. In Vlaanderen wordt onderzoek het meest projectmatig gefinancierd. Er zijn weinig mogelijkheden voor een structurele, langlopende financiering. Op basis van een buitenlandse benchmarking willen we een zeer gelimiteerd aantal toponderzoeksgroepen van wereldklasse een structurele financiering verstrekken. Om de zeven jaar zal die financiering worden gevalueerd. Indien het hoofd van een onderzoekersgroep op emeritaat gaat, zal de financiering door middel van een uitgroeiregeling ten einde lopen.
Het spreekt voor zich dat de bestaande kanalen, zoals het FWO en het BOF, in de mate van het mogelijk in de uitvoering van de nieuwe programmas en initiatieven zullen worden ingeschakeld. Het is de bedoeling het beheer van het Odysseusprogramma aan het FWO toe te vertrouwen. De middelen van het Methusalemfonds zullen, weliswaar gekleurd, aan het BOF worden toegevoegd.
Aangezien ik het er daarnet al uitvoerig over heb gehad, meen ik niet dat ik hier nog veel over het Innovatiefonds hoef te zeggen. Een heel belangrijke maatregel van de federale overheid om een grotere investeringsbereidheid in onderzoek en ontwikkeling in het beleid te integreren, is de fiscale maatregel voor onderzoekers. Ik zeg dit niet omdat ik dit zelf in gang heb gezet.
Gezien de Belgische bevoegdheidsverdeling is deze maatregel echt complementair aan het beleid dat de gewesten en de gemeenschappen inzake wetenschappelijk onderzoek voeren. Het sluit alvast nauw aan bij het Vlaams beleid, dat de rol van de onderzoekers in het innovatiesysteem prioritair stelt. Wat de overige innovatiemaatregelen betreft, moeten de gewesten het initiatief nemen. De federale overheid moet haar beleid op het beleid van de gewesten afstemmen. Dat staat trouwens ook in de regeringsverklaring van 18 mei 2005. We moeten in elk geval dupliceringen van initiatieven vermijden. Daar zijn immers noch het onderzoekslandschap, noch de onderzoekers, noch de belastingbetalers mee gediend.
De voorzitter: De heer van den Abeelen heeft het woord.
De heer Marc van den Abeelen: Ik dank de minister voor haar uitvoerig antwoord.
De voorzitter: Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Ik zou de minister willen bedanken voor haar uitvoerig antwoord. Ze heeft om de steun van deze commissie en van het Vlaams Parlement gevraagd. Haar uitgebreide toelichting concretiseert de bepalingen van het Vlaams regeerakkoord, van haar eigen beleidsnota en van de door het Vlaams Parlement goedgekeurde motie. Wat het concretiseren en het realiseren van onze ambities betreft, staan we al ver. Dat we in de loop van het eerste jaar van de legislatuur al zover staan, is de verdienste van de minister en van de Vlaamse Regering.
De meerjarenbegroting is in dit opzicht uiteraard zeer belangrijk. De cijfers zijn bekend en wetenschappelijk onderbouwd. We zullen dit blijven opvolgen en we zullen de minister blijven steunen. Gezien de huidige vooruitgang van het innovatie- en wetenschapsbeleid mag de huidige stand van zaken terecht het paradepaardje van het Vlaams beleid worden genoemd.
Blijkbaar heeft de regeringsverklaring van 18 mei 2005 toch iets opgeleverd. Het is niet enkel de bedoeling van CD&V het de federale regering moeilijk te maken. We zijn tevens blij dat u overtuigd bent van de noodzaak om de Vlaamse bevoegdheden op dit belangrijk domein scherp af te bakenen. We willen er, samen met de minister, over waken dat het federale beleid op het Vlaams beleid wordt afgestemd. Ik hoef hier niet verder over uit te weiden.
Uit de toelichting van de minister blijkt dat het hier geen proliferatie van fondsen betreft. Het gaat duidelijk om het opvullen van lacunes. De onderlinge afstemming van de verschillende fondsen moet het plaatje zo volledig mogelijk maken. Op dit vlak ben ik alleszins gerustgesteld. We zullen wel zien hoe de zaken verder evolueren. De visibiliteit speelt hierbij uiteraard een grote rol. Ik hoop dat de overige leden van de Vlaamse Regering hiermee rekening zullen blijven houden. Ik hoop tevens dat het Vlaams Parlement uw inspanningen op dit vlak zal blijven ondersteunen.
Na het antwoord van de minister heb ik eigenlijk niet veel kritiek meer. De aangekondigde inspanningen moeten uiteraard worden volgehouden. Het is zeker een verdienste van de Vlaamse Regering dat ze na een jaar al zover staat. Het lijkt me geen slecht idee hier regelmatig eens wat ruchtbaarheid aan te geven. Ik ben soms ontgoocheld door de berichtgeving over dit onderwerp. Zo besteedt het tijdschrift van het VBO veel aandacht aan innovatie. De inspanningen en het coherente beleid van de Vlaamse Regering worden evenwel nooit vermeld. Misschien moeten we het VBO eens een recht van antwoord sturen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.