Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie Vergadering van 03/05/2005
Vraag om uitleg van de heer Stefaan Sintobin tot mevrouw Kathleen Van Brempt, Vlaams minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen, over schoolvervoer van gehandicapte kinderen van over de taalgrens
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Sintobin tot mevrouw Van Brempt, Vlaams minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen, over schoolvervoer van gehandicapte kinderen van over de taalgrens.
De heer Sintobin heeft het woord.
De heer Stefaan Sintobin: Mevrouw de minister, het is de eerste keer dat ik u een vraag om uitleg kan stellen. Meestal is het een verademing als je als parlementslid in een andere commissie een vraag stelt, maar vandaag heb ik er toch een wrang gevoel bij.
Collegas, om alles duidelijk te maken, is het raadzaam dat ik toelichting geef bij de specifieke situatie, een heel pijnlijke aangelegenheid, die de aanleiding was voor mijn vraag. Het gaat om de driejarige peuter Ophline Loridan, die een handicap heeft aan armen, benen en bekken, en sinds 11 april naar school gaat in het Dominique Savioinstituut in Gits. Door haar motorische handicap heeft het kind recht op gratis vervoer. Het Vlaams Fonds, de organisatie die samen met het departement Onderwijs het buitengewoon onderwijs regelt, bepaalt dat kinderen met een zware handicap recht hebben op schoolvervoer. Dat vervoer wordt uitbesteed aan de Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn.
Hier knelt echter het schoentje. Omdat Ophline net over de taalgrens woont, in Waasten, weigert De Lijn het kind op te pikken. De wet verbiedt De Lijn namelijk om leerlingen die op Waals grondgebied wonen op te pikken. Het gezin Loridan woont 2 kilometer over de taalgrens en heeft er bewust voor gekozen om Ophline school te laten lopen in Gits. Het gezin doet immers al een poosje een beroep op de opvang van het Dominique Savio-instituut. Bovendien wordt Ophline al jaren medisch begeleid door ziekenhuizen in Brugge en Gent. Kortom, wat de zorgen voor het meisje betreft, is het gezin vooral op Vlaanderen gericht. De dichtstbijzijnde school die in Walloni in aanmerking zou komen, ligt trouwens in Namen. Er zijn in Walloni nog mogelijkheden om het meisje school te laten lopen, maar in die gevallen gaat het meestal om leerlingen die ook een mentale handicap hebben. Voor Ophline, die, los van haar motorische handicap, een normale peuter is, zijn dergelijke onderwijsinstellingen geen optie, aldus specialisten.
Naar aanleiding van dit schrijnende geval lijkt enige reflectie van uwentwege met betrekking tot deze problematiek me gepast, mevrouw de minister. Misschien moet de regelgeving met betrekking tot schoolvervoer van kinderen met een handicap van over de taalgrens worden gevalueerd, en indien nodig, zelfs aangepast. Mevrouw de minister, bent u op de hoogte van dit probleem? Zijn dergelijke gevallen u bekend? Kunt u vanuit uw specifieke bevoegdheid een onmiddellijke oplossing bieden voor het geval-Loridan? Bent u bereid om de huidige regelgeving ten gronde te evalueren en desnoods aan te passen? Is er al overleg geweest met andere instanties, zoals De Lijn, of andere overheden? Welke andere initiatieven hebt u terzake al genomen?
Hoewel sommige leden dit straks misschien willen suggereren, heb ik geen unitaire opstoot gekregen en pleit ik zeker niet voor de heroprichting van de NMVB. Mijn vraag is louter ingegeven door overwegingen van menselijkheid. Dit initiatief is een perfect voorbeeld van hoe voor mijn partij, het Vlaams Belang, een onafhankelijk Vlaanderen solidair zou kunnen omgaan met onze Waalse buren. Misschien kunnen we in de onderhandelingen die momenteel gaande zijn, Komen terugeisen, dat jaren geleden werd verkwanseld. Dan zou het probleem natuurlijk meteen opgelost zijn. Ik hoop dat u een positief antwoord kunt geven op mijn vraag over dit concrete dossier. Misschien moet er eens over worden nagedacht hoe we dergelijke probleemgevallen in de toekomst kunnen oplossen.
De voorzitter: De heer Van Baelen heeft het woord.
De heer Gilbert Van Baelen: Mijnheer de voorzitter, ik ben echt ten zeerste ontroerd door de sociale bewogenheid van het Vlaams Belang. Dit voorstel houdt echter in dat het Vlaams Belang vindt dat kinderen uit Walloni die zijn ingeschreven in het Nederlandstalige onderwijs in Vlaanderen, door het openbaar vervoer naar Vlaanderen moeten worden vervoerd. Er mag immers niet worden gediscrimineerd. In het regeerakkoord staat trouwens dat we zullen zorgen voor gratis leerlingenvervoer. Op middellange termijn komen we daar wel uit. Ook zouden Nederlandstalige kinderen die wonen in het Franstalige gedeelte van Belgi gratis naar het Nederlandstalige onderwijs in Vlaanderen worden gebracht. Dat is het voorstel van het Vlaams Belang. (Opmerkingen van de heer Stefaan Sintobin)
Dat zegt u hier, mijnheer Sintobin. Het spijt me voor het politieke debat, maar u hebt meer dan een suggestie gedaan. U bent geindigd met een standpunt namens uw partij. Daar er niet mag worden gediscrimineerd, betekent dit dan wat ik net heb gesteld? Daarop moet u het antwoord weer schuldig blijven. Het is heel mooi n concreet voorbeeld te nemen, maar u biedt geen antwoord voor een algemeen probleem. Om dat te weten, heb ik het antwoord van de minister in dit concrete geval niet nodig.
De heer Stefaan Sintobin: Ten eerste, ik heb dat niet gezegd. Ten tweede was mijn oorspronkelijke vraag ingediend naar aanleiding van het geval van Ophline Loridan. De voorzitter zal het beamen: op zijn vraag en die van de secretaris heb ik mijn vraag algemener moeten maken. Als er iemand politiek misbruik maakt van het menselijke leed van dit meisje, dan bent u het wel.
U weet heel goed dat het me absoluut niet gaat over het gratis vervoer van alle kinderen uit Walloni. Het gaat hier over een specifiek geval, waar er sprake is van een menselijke tragedie. Daar koppelt u een hele ideologische discussie aan.
De voorzitter: De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe: Mijnheer de voorzitter, ik betreur ook een beetje de toon. Het gaat hier over een menselijk, individueel probleem, waarvan er een aantal bestaan. Men kan natuurlijk plat aan politiek doen en de zaken veralgemenen.
Er moeten toch creatieve oplossingen mogelijk zijn. Dan denk ik aan de welzijnssector, aan de beschutte werkplaatsen en de VDAB, waarbij protocollen zijn afgesloten tussen de Vlaamse overheid en de Waalse overheid. Misschien moeten we de oplossing in die richting zoeken. Het kind in kwestie woont toevallig 2 kilometer over de taalgrens, maar zou school moeten lopen in Namen, wat een reis van 2 uur vergt. Aan de hand van protocollen zou kunnen worden gewerkt met terugbetaling. In de welzijnssector kan dit.
Er moet worden nagegaan of dit ook kan bij het openbaar vervoer. Waalse gepensioneerden kunnen ook gratis de Kusttram nemen. Het gaat hier niet over de politique politicienne, maar over het zoeken naar een oplossing voor menselijke tragedies.
De voorzitter: De heer Peumans heeft het woord.
De heer Jan Peumans: Mijnheer de voorzitter, ik begrijp eigenlijk het probleem niet. Dan spreek ik niet vanuit mijn voorgaande ervaringen, maar ik merk nu dat kinderen die in Walloni wonen, door De Lijn worden opgepikt om naar Vlaamse scholen te gaan. Ik kan u voorbeelden geven. Die kinderen, die in Walloni wonen, stappen op in Eben-Emael en gaan in s-Gravenvoeren naar school. Het gaat inderdaad over leerlingenvervoer, in dit geval over leerlingen uit het buitengewoon onderwijs. Natuurlijk ken ik dit concrete geval niet, maar in het kader van het regulier vervoer rijst er volgens mij geen enkel probleem.
De heer Gilbert Van Baelen: Dit is toch geen regulier vervoer?
De heer Jan Peumans: Dit is een vorm van regulier vervoer. Het is wel alleen toegankelijk voor kinderen die aan bepaalde voorwaarden voldoen. Dit is geen probleem.
De voorzitter: Minister Van Brempt heeft het woord.
Minister Kathleen Van Brempt: Mijnheer de voorzitter, geachte leden, ik werd er onlangs van in kennis gesteld dat er sprake was van een specifieke vraag in Warneton/Waasten.
Ik kan hiervoor jammer genoeg vandaag geen oplossing bieden. Artikel 127 van de Belgische Grondwet bepaalt dat de Vlaamse en de Franse Gemeenschap bij decreet het onderwijs regelen. Artikel 127, paragraaf 2 stelt dat deze decreten kracht van wet hebben respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en het Franse taalgebied, alsook in de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten, moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap. Dit betekent dat er geen tegemoetkoming mogelijk is voor leerlingen die wonen in het Waalse Gewest en school lopen in het Vlaamse Gewest.
Het hele leerlingenvervoer wordt vandaag bekeken door een task force die ik samen met de minister van Onderwijs heb opgericht en die inspeelt op zowel wat het regeerakkoord bepaalt over het gratis leerlingenvervoer voor het basisonderwijs, als op de doelstellingen van het leerlingenvervoer in het secundair onderwijs en de doelstellingen voor het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs. Dat overleg is opgestart. In die task force zullen we de wetgeving ter zake evalueren en nagaan hoe we het engagement van het regeerakkoord kunnen waarmaken.
Ik heb alle begrip voor de vraag van de heer Decaluwe, maar ik beschik vandaag al over volstrekt onvoldoende middelen om te voldoen aan de gewone vraag van het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs. Vandaag zijn er al schrijnende toestanden van leerlingen die meer dan 3 uur per dag op de bus zitten. Ik heb al niet de middelen om daar iets aan te doen, laat staan dat ik vandaag even schrijnende gevallen van over de taalgrens zou kunnen oplossen.
Het spijt me: ik heb vandaag geen oplossing, maar dit probleem wordt mee in overweging genomen in de algemene evaluatie.
De voorzitter: De heer Sintobin heeft het woord.
De heer Stefaan Sintobin: Mijnheer de voorzitter, ik denk dat iedereen hier het erover eens is dat het antwoord van de minister erg teleurstellend is.
Mevrouw de minister, ik begrijp dat u binnen uw bevoegdheid moet blijven, maar ik kan niet begrijpen dat u in dit specifieke geval antwoordt dat er geen geld is. De heer Decaluwe heeft volkomen gelijk: als we zien hoe er soms elders creatief kan worden omgesprongen met de wetgeving, zie ik niet in waarom dit hier niet zou kunnen. Het gaat hier over het oppikken van een kind met een motorische handicap over de taalgrens. Het gaat over 3 4 kilometer. Ik geloof niet dat dit extra zwaar zal wegen op uw budget. Die solidariteit brengt u echter niet op. Ik zal uw boodschap dan ook zo overbrengen in die regio.
De voorzitter: De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe: Mijnheer de voorzitter, stellen dat de minister en vele andere ministers kampen met een gebrek aan middelen, is een open deur intrappen. Toch, mevrouw de minister, nodig ik u uit eens na te gaan hoe men dat doet bij Welzijn en bij de VDAB en andere diensten inzake Werk waarvoor minister Vandenbroucke bevoegd is. Er zijn protocollen. Uiteindelijk is het Walloni dat betaalt voor de eigen inwoners die tewerkgesteld zijn in een beschutte werkplaats of in het kader van VDAB-opleidingen. We moeten onderzoeken of we zelf een oplossing kunnen bieden met een protocol dat Vlaanderen geen geld kost, maar wordt betaald door Walloni. Het gaat immers over een Waalse burger. Het lijkt me de moeite dit te onderzoeken.
De voorzitter: Het incident is gesloten.