Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 21/04/2005
Vraag om uitleg van mevrouw Gracienne Van Nieuwenborgh tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de administratieve vereenvoudiging van het lokale cultuurbeleid
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Van Nieuwenborgh tot de heer Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de administratieve vereenvoudiging van het lokale cultuurbeleid.
Mevrouw Van Nieuwenborgh heeft het woord.
Mevrouw Gracienne Van Nieuwenborgh: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren, in de beleidsnota Cultuur wordt uitdrukkelijk gesteld dat de planlast voor de lokale besturen zal worden verminderd. Een eerste initiatief is de beslissing om de tussentijdse bijsturing van zowel de cultuurbeleidsplannen als de beleidsplannen van de bibliotheek en van het cultuurcentrum te laten wegvallen. Dit was voor de sector goed nieuws.
Even later viel echter minder goed nieuws in de bus. Ter voorbereiding van de visitatiebezoeken die in het decreet lokaal cultuurbeleid zijn gepland, kregen de culturele centra een reeks vragenlijsten. De visitaties zijn een zeer goed idee. In de toekomst zullen ze een nuttig instrument betekenen. Het gaat niet over de controle op zich, maar over de timing ervan.
Er worden veel gegevens opgevraagd. Juist dat vergt weer eens veel extra werk van de directies en medewerkers van de CCs. Dit komt dan nog op het moment dat zij volop bezig zijn met het opstellen van het werkingsverslag, dat volgens het oude systeem moet gebeuren. Bovendien werd de basisinformatie van 2004 niet op de gevraagde manier verzameld. Ze zal op korte termijn als ze al beschikbaar is herwerkt moeten worden. Terwijl het nieuwe systeem wordt uitgetest, is men nog bezig met het oude systeem. Niemand weet nog welke manier de juiste is, en of nog wel de juiste feiten worden verzameld. Het klinkt nogal kafkaiaans, maar dat is het ook.
Pas na de visitaties en na de verwerking van de gegevens zal definitief worden bepaald welke gegevens in de toekomst op welke manier meegedeeld en verwerkt moeten worden. Op zich is dit opnieuw een positief aspect, het gaat opnieuw om de timing. De beslissingen zullen immers pas eind van dit jaar vallen. Het nieuwe systeem kan dit jaar niet meer worden ingevoerd.
Mijnheer de minister, zou het niet beter zijn om de nieuwe gegevensverzameling pas in 2006 van start te laten gaan? Kunt u intussen laten onderzoeken of hiertoe een vorm van standaardpakketten ter beschikking kan worden gesteld zodat de gegevensverzameling op een uniforme en geautomatiseerde manier kan gebeuren? Zult u erover waken dat reeds beschikbare informatie, bijvoorbeeld via de cultuurdatabank, niet opnieuw opgevraagd wordt en dat de centra dus niet telkens dezelfde gegevens ter beschikking moeten stellen?
De voorzitter: De heer Verstreken heeft het woord.
De heer Johan Verstreken: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren, ik sluit me aan bij de vraagsteller. Ik ben het ermee eens dat culturele centra beleids- en andere plannen moeten indienen. Dat komt de creativiteit ten goede. Het geeft ons meer zicht op de meerjarenplanning. De opmaak van een beleidsplan doet bibliotheken, CCs of gemeenschapscentra nadenken over hun beleid. Het komt hun werking ten goede. Momenteel dreigen de centra echter te bezwijken onder soms nutteloze en overbodige enqutes en allerhande lijstjes. Dat vormt natuurlijk een administratieve overlast. De centra moeten haast meer tijd spenderen aan hun administratie dan aan hun werking. Dit is jammer, want het is een soort betutteling en remt het vrij initiatief. We moeten erop toezien dat de creativiteit van de centra niet aan banden wordt gelegd.
Mijnheer de minister, bent u zich bewust van deze planlast? Bent u bereid na te gaan hoe die papierberg kan worden geslecht?
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer Verstreken, ik kan u een eenvoudig antwoord geven op uw vragen door tweemaal ja te zeggen.
Mevrouw Van Nieuwenborgh, collegas, om de planlast te verminderen heb ik inderdaad beslist de tussentijdse bijsturing van de cultuurbeleidsplannen en de beleidsplannen van bibliotheken en cultuurcentra te laten wegvallen. Dit moet gaandeweg passen in een algemene strategie om de documenten die gemeenten ter beschikking moeten stellen, enkel te richten op wat voor een Vlaams beleid essentieel is.
De visitatiebezoeken waarmee de administratie, of concreet het team lokaal cultuurbeleid, in maart gestart zijn, vinden hun legitimatie in de artikels 28 van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid en 45 van het uitvoeringsbesluit van dit decreet. Vooreerst bepaalt het decreet dat de gemeenten de door de Vlaamse Regering gevraagde gegevens over het cultuurcentrum te allen tijde moeten verstrekken in de door de bevoegde administratie bepaalde vorm. Dat is een verplichting voor de gemeenten. Verder stipuleert het besluit dat de administratie tijdens de looptijd van de beleidsplannen ten minste n keer de uitvoering ervan zal evalueren.
Ten slotte staat in artikel 75 van het decreet dat de Vlaamse Regering 5 jaar na het in werking treden van dit decreet een algemene evaluatie zal maken van de bereikte effecten op het lokaal cultuurbeleid. Het decreet trad in werking in 2001, maar sloeg op de werking vanaf januari 2002. De evaluatie zal dus moeten gebeuren in 2007. In 2003 is het team lokaal cultuurbeleid begonnen met evaluaties om op basis van het gemeentelijke beleidsplan na te gaan wat de effecten van het decreet lokaal cultuurbeleid waren. Het antwoord op de open vragen gaf een zeer genuanceerd beeld van de lokale situatie, maar het was veel moeilijker om die resultaten om te zetten in een algemene status van het culturele leven in Vlaanderen. Daarom heeft het team lokaal cultuurbeleid het evaluatieconcept in de loop van 2004 grondig bijgestuurd. Er wordt vertrokken van de aandachtspunten in het decreet. De nadruk ligt voortaan op het verzamelen van objectieve cijfers over de situatie van het lokaal cultuurbeleid over heel Vlaanderen.
De bedoeling van deze registratie is vierledig. Als minister van Cultuur wil ik een globaal beeld van de sector krijgen. Dit impliceert dat de administratie enkel de gegevens in kaart brengt die relevant zijn op Vlaams niveau. Ik wil ook nagaan hoe de gemeenten omgaan met de aandachtspunten uit het decreet. Het beleidsplan, actieplan en werkingsverslag zijn hierbij instrumenten.
Op middellange termijn wil ik de effecten en de impact van het decreet in kaart brengen en nagaan welke tendensen zich aftekenen. Ten slotte is het de bedoeling de gegevens terug te koppelen aan de gemeente, de bibliotheek en het cultuurcentrum, zodat die zich kunnen positioneren ten overstaan van een vergelijkbare gemeente, bibliotheek en cultuurcentrum. Voor de cultuurcentra ligt de nadruk in een eerste fase op het verzamelen van cijfers. Een groot gedeelte van die gegevens wordt momenteel al jaarlijks doorgegeven in het jaarverslag. Deze cijfers zijn echter beperkt, vaak onjuist ingevuld en werden nooit gecontroleerd. Het gevolg is dan ook dat hier moeilijk beleidsrelevante conclusies uit kunnen worden getrokken.
Dat de administratie nu reeds start met het nieuwe systeem van gegevensverwerking heeft vooral te maken met het feit dat ze het belangrijk vindt om de betrokkenen van bij het begin te betrekken bij de opbouw van een definitief systeem van gegevensverwerking. Om vanaf 2006 met een uniform systeem van gegevensverzameling te starten, is het bijgevolg noodzakelijk alle cultuurcentra in de loop van 2005 te bezoeken zodat de nieuwe registratieformulieren op een correcte, betrouwbare en uniforme manier worden ingevuld. Daarom vraagt het team lokaal cultuurbeleid ook de juistheid van de gegevens aan te tonen op basis van eigen registratiesystemen, folders, officile documenten, gemeenterekening, enzovoort. Het team lokaal cultuurbeleid ziet erop toe dat iedereen dezelfde definities hanteert bij het invullen van de tabellen.
Om de continuteit in de statistische gegevens te garanderen, is het noodzakelijk dat de cultuurcentra de gegevens over het werkingsjaar 2004 ook nog in het oude model van werkingsverslag invullen. Dit is echter eenmalig. Voor het werkingsjaar 2005 vervalt het huidige werkingsverslag, bestaande uit een beschrijving van de uitvoering van het actieplan en uit een onderdeel statistische gegevens. 2005 is een overgangsperiode waarin de cultuurcentra de gelegenheid krijgen de eigen registratiesystemen aan te passen, zodat zij in staat zijn de gegevens over het werkingsjaar 2006 volledig en onmiddellijk te registreren.
Het is alleszins de bedoeling om vanaf 2007 over volledige n correcte gegevens te beschikken, die dan gaan over het werkingsjaar 2006. Dat jaar vormt dan meteen een belangrijke nulmeting. De werkingsjaren 2004 en 2005 zijn belangrijke proefjaren voor de nulmeting die zal plaatsvinden in 2006. Het team lokaal cultuurbeleid is zich bewust van de problemen en zal de nodige clementie aan de dag leggen bij het verzamelen van de gegevens. Ik besef dat we nu met zn allen aan het pogen zijn om te komen tot een vermindering van de planlast die op enige bedenkingen kan stuiten.
Uit de evaluatiebezoeken is reeds gebleken dat verschillende cultuurcentra niet over gespecialiseerde software voor zaalverhuur beschikken. Het team lokaal cultuurbeleid noteert tijdens de bezoeken welke systemen reeds beschikbaar zijn en zullen onderzoeken in welke mate een standaardpakket ter beschikking kan worden gesteld en onder welke voorwaarden.
Het team lokaal cultuurbeleid heeft reeds gesprekken gevoerd met de cultuurdatabank en met de leveranciers van de ticketsystemen Cipal en Tinck om te laten onderzoeken in welke mate reeds beschikbare informatie kan worden gebruikt. Het is evident dat in de mate van het mogelijke een beroep zal worden gedaan op beschikbare systemen om de gegevensverzameling vlotter te laten verlopen.
Samengevat: er worden op dit ogenblik een aantal initiatieven genomen om te komen tot een grondige verlaging van de planlasten zonder dat de controle en de noodzakelijke gegevens om een grondig beleid op te kunnen baseren, achterwege blijven. We zijn het er allemaal over eens dat er ernstige inspanningen moeten worden geleverd om die planlast naar beneden te halen. Ik heb daarvoor al een aantal opdrachten gegeven. Bij het overschakelen op een eenvoudigere en vlottere gegevensverzameling wil ik onderzoeken of hier vooralsnog geen vereenvoudiging kan worden doorgevoerd zodat we in dit jaar geen verzwaring zullen hebben. Ik durf me er niet over uitspreken dat dit mogelijk is. We zullen samen nagaan wat nog kan en wat niet.
De voorzitter: Mevrouw Van Nieuwenborgh heeft het woord.
Mevrouw Gracienne Van Nieuwenborgh: Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord en voor de duidelijke intentie die eruit blijkt om iets te veranderen aan de toestand.
Dat neemt niet weg dat het momenteel rampzalig is wat de betrokkenen allemaal moeten invullen. Ik wil erop aandringen om bij een bevraging enkel de zaken op te nemen die van belang zijn voor de beleidsbepaling van de Vlaamse Gemeenschap. Ik lees bijvoorbeeld in verband met het niet door de Vlaamse Gemeenschap betoelaagde personeel dat iemand die volgens het aanstellingsbesluit voltijds werkt en vanaf 1 juli vanaf het refertejaar overschakelt naar een halftijds arbeidsregime, in de kolom voor effectieve prestaties het cijfer 0,75 krijgt. Ik vraag me dan af wat de relevantie is van zoiets voor het cultuurbeleid. Hier gaat het over het geheel van het personeel. Ik dring erop aan om bij de toekomstige bevragingen de lijst iets korter en efficinter te maken.
Voorts dank ik u voor de hoopvolle perspectieven die u ons biedt.
De voorzitter: De heer Verstreken heeft het woord.
De heer Johan Verstreken: Mijnheer de minister, efficintie is inderdaad van heel groot belang. Ik dank u voor het antwoord en voor uw positieve, korte en krachtige stelling dat er gesnoeid zal worden in de planlast voor mensen uit de cultuursector.
De voorzitter: Het incident is gesloten.