Commissie voor Wonen, Stedelijk Beleid, Inburgering en Gelijke Kansen Vergadering van 24/03/2005
Vraag om uitleg van de heer Bart De Wever tot de heer Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over het registratiesysteem M@trix en over de nood aan een Witboek Inburgering in Vlaanderen
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer De Wever tot de heer Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over het registratiesysteem M@trix en over de nood aan een Witboek Inburgering in Vlaanderen.
De heer De Wever heeft het woord.
De heer Bart De Wever: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren, bijna een jaar geleden trad het inburgeringsdecreet in Vlaanderen in werking, namelijk op 1 april van vorig jaar. Dat interesseert me nogal, en daarom probeer ik zicht te krijgen op wat sindsdien is gebeurd, maar dat blijkt niet zo eenvoudig te zijn.
Tijdens de bespreking van de beleidsnota, zowel in de commissie als in de plenaire vergadering, heb ik u gesuggereerd om een witboek Inburgering op te stellen naar analogie van het Witboek Welzijnswerk en het Witboek Stedenbeleid in Vlaanderen. Een dergelijk witboek bevat een duidelijk status quaestionis: vanwaar komen we, waar staan we en waar gaan we heen? Uit die statistische informatie zouden vanzelf heel wat knelpunten naar voren komen zodat er een basisvoorwaarde is voor het optimaliseren van het beleid.
Ik geef u een voorbeeld. Uit de vele informatie die ik bijeen heb gesprokkeld, merk ik dat de onthaalbureaus die alle nieuwkomers aanschrijven en niet alleen de kleine minderheid die onder de verplichting van het decreet valt om deze mensen een inburgeringstraject aan te bieden, zeker niet iedereen over de vloer krijgen. In de stad Antwerpen stelt het onthaalbureau PINA dat ongeveer de helft van alle aangeschreven nieuwkomers langskomt.
Een belangrijke vraag daarbij is: wie zijn die mensen die de andere helft uitmaken, de helft die de onthaalbureaus dus niet zien? Beantwoordt deze groep aan bepaalde sociale kenmerken? Missen we daarbij bijvoorbeeld de minstgeschoolden? Dat zou een scherp licht kunnen werpen op het inburgeringsbeleid. In Antwerpen waren er vorig jaar ongeveer 700 Nederlanders die zich niet hebben aangemeld. Dat is niet zo dramatisch aangezien Nederlanders het minst van alle nieuwkomers voor een inburgeringsproject in aanmerking komen. Daar kan natuurlijk discussie over bestaan.
Mijnheer de minister, er zijn een aantal essentile zaken op het terrein waarop u uw beleid moet baseren, maar die u niet kent. Het zou dan ook goed zijn om de nieuwkomers op te volgen die wel naar een onthaalbureau gaan en worden doorgestuurd naar het Huis van het Nederlands waar ze zich via een centrale intake and testing, voor zover die functioneert ten minste, aanmelden bij de aanbieders van cursussen Nederlands zoals de NT2-cursussen.
In het Huis van het Nederlands in Antwerpen schrijft ongeveer een derde van de mensen die de test hebben afgelegd, zich niet in voor de cursus waarnaar ze worden doorverwezen. Het Huis van het Nederlands heeft geen flauw benul wat er eigenlijk gebeurt met die mensen. Dat maakt het bijzonder moeilijk om objectieve parameters vast te leggen. U kent de miserie in het meerderheidsoverleg. Ik verwijt u en uw diensten niets, maar dat overleg is niet goed omdat we niet beschikken over essentile informatie waardoor moet worden gewerkt met lapmiddelen.
Het clintvolgsysteem lijkt me essentieel. Tijdens de vorige legislatuur is een systeem uitgewerkt, het zogenaamde M@trixsysteem. Er bestaat een film met dezelfde titel die handelt over het feit dat wij allemaal in een virtuele wereld leven. Dat is hier in elk geval van toepassing, want het clintvolgsysteem werkt helemaal niet. Dit systeem moest het oude alphi-winsysteem vervangen waarmee de Centra voor Basiseducatie en de Centra voor Volwassenenonderwijs de registratie deden omdat het veel meer mogelijkheden bood voor de opvolging en registratie van de clinten. De resultaten bleven echter uit. Meer nog, de bredere toepassingen van het systeem blijken helemaal niet te functioneren. De sector had daar nochtans voor gewaarschuwd. Er zijn dan ook heel wat CBEs die het nieuwe systeem niet gebruiken en nog steeds werken met het alphi-winsysteem. Dat maakt de situatie nog moeilijker, aangezien er geen uniform systeem bestaat dat overal op dezelfde manier wordt toegepast.
Uw voorganger heeft geopteerd voor de implementering van het M@trixsysteem in Vlaanderen, weliswaar in zijn eenvoudigste applicatie. Het wordt dus alleen gebruikt voor de registratie. De toepassingen van het systeem, die veelbelovend waren, werken immers nog altijd niet.
Mijnheer de minister, klopt mijn inschatting van de situatie? Bent u het eens met de suggestie dat we meer informatie nodig hebben en dat een witboek inburgering geen slecht idee is? Kunt u me meer informatie geven over de pilootprojecten die voor het M@trixproject werden uitgekozen, en wanneer dat is gebeurd? Wat zijn de resultaten van deze testfase? Klopt het dat de kostprijs hiervan 400.000 euro bedraagt? Waarom heeft de Vlaamse overheid ervoor geopteerd om tegen beter weten in dit systeem toch te implementeren? Welke plannen hebt u in verband met het registratie- en clintvolgsysteem? Hoe denkt u dit probleem op te lossen?
De voorzitter: De heer Verreycken heeft het woord.
De heer Rob Verreycken: Hoe komt het dat het blijkbaar niet mogelijk is om in dit domein een correcte registratie door te voeren? Is het de techniek die niet werkt? In een tijdperk van internet en e-mail lijkt dat niet zo realistisch. Of is er onwil bij bepaalde instellingen die niet bereid zijn om onmiddellijk alle informatie aan de overheid te verstrekken?
De voorzitter: De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz: Mijnheer de minister, we hebben deze discussie de jongste maanden al meermaals gevoerd. Het gaat hier eigenlijk over het operationeel maken van het beleid op zich.
Op dat vlak vind ik de notie van witboek overtrokken. Ik interpreteer een witboek immers als een boek waarin men een beleid probeert te concipiren voor dat het bestaat. Het beleid bestaat al. Er is niets mis met het beleidsconcept op zich, maar het is wel belangrijk te weten of het op het terrein werkt. In die zin, mijnheer De Wever, volg ik de teneur van uw vraag over de monitoring. De pijnpunten die u aantoont, kan ik gedeeltelijk volgen. Daar moet een pragmatisch antwoord op worden gegeven.
Op zich ben ik niet gekant tegen een witboek. Ik ben voorstander van een witboek in elk beleidsdomein, maar ik meen dat dit hier niet de eerste prioriteit is. We moeten ervoor zorgen dat het inburgeringsbeleid operationeel is. We moeten kunnen meten hoe het operationeler wordt, waarom dat op bepaalde plaatsen niet zo is en wat we daar kunnen aan doen.
De voorzitter: Minister Keulen heeft het woord.
Minister Marino Keulen: Mijnheer De Wever, uw vraag bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over het witboek. Het tweede deel gaat over de elektronische registratie van de gegevens, die haar basis vindt in het ontwerp van decreet waar we het vandaag nog over zullen hebben.
Het witboek stedenbeleid is een soort raamwerk dat een schat aan informatie bevat voor wie bezig is met het stedelijk beleid.
Sinds 1997 maakt de ICEM jaarrapporten op. In een afzonderlijk deel wordt het onthaalbeleid voor nieuwkomers beschreven. Het laatste jaarrapport gaat terug tot de periode 2002-2003. Die rapporten geven een antwoord op de vraag waar de nieuwkomers vandaan komen en waar we staan met het inburgeringsbeleid. Daarnaast is er ook het IPI dat eveneens een evaluatieonderzoek maakt in opdracht van de Vlaamse overheid. Dat onderzoek gebeurt door het HIVA dat verbonden is met de KU Leuven en door de onderzoekscel OASeS die verbonden is met de universiteit van Antwerpen, en loopt tot eind 2006. We krijgen een tussentijdse rapportering in 2005. In functie van de resultaten van het onderzoek zullen we de opportuniteit vastleggen van een witboek.
Het decreet over de Huizen van het Nederlands is vorig jaar in april goedgekeurd en is in mei door de Vlaamse Regering bekrachtigd. Het gaat dus om een vrij jonge sector.
De registratie verloopt inderdaad niet optimaal, wat natuurlijk niet betekent dat wij niets weten. Het systeem is wel voor verbetering vatbaar, en dat is nu onze uitdaging. Een aantal experts van mijn kabinet en van het kabinet van minister Vandenbroucke zitten samen rond de tafel. Hij is immers verantwoordelijk voor de aanbodverstrekkers: de CBEs en de CVOs.
De gegevensuitwisseling tussen de Huizen van het Nederlands en de onthaalbureaus is wel in orde. De gegevensuitwisseling met de VDAB is technisch mogelijk en gebeurt via een interface aangezien de VDAB over eigen informatica beschikt. De VDAB houdt zich ook bezig met loopbaanbegeleiding en andere zaken die van belang zijn in het kader van de inburgering.
De eerste stappen zijn gezet in de gegevensuitwisseling tussen de Huizen van het Nederlands en de centra voor volwassenenonderwijs. Hiervoor zijn ook de nodige middelen uitgetrokken in de begroting van 2005. Via de kabinetten proberen we nu ook werk te maken van de gegevensuitwisseling tussen de Huizen van het Nederlands en de CBEs.
Er zijn pilootregios geweest voor de ontwikkeling van een softwarepakket, specifiek voor de CBEs, in Diest en Genk. Dat was nog voor het ontstaan van de Huizen van het Nederlands. Er zijn geen pilootregios geweest inzake het M@trixsysteem voor de Huizen en voor de onthaalbureaus.
Als wij gegevens nodig hebben over aanwezigheden en dergelijke, dan informeren we via de Huizen van het Nederlands bij de CBEs en de CVOs. Die worden per mail of per fax doorgegeven. Het is de bedoeling om via elektronische gegevensregistratie een soort continu systeem uit te werken.
Het gaat hier inderdaad gedeeltelijk over een gerfde situatie. Het M@trixsysteem werd ingevoerd door mijn voorgangster, de minister van Onderwijs. Wij gaan daar nu mee verder. Het is de bedoeling ervoor te zorgen dat de investeringen die tot nu toe zijn gebeurd, worden geoptimaliseerd. Het systeem moet doelmatig worden toegepast voor de gegevensregistratie.
Het probleem situeert zich vandaag vooral tussen de Huizen van het Nederlands aan de ene kant en de aanbodverstrekkers aan de andere kant. We hebben wel een zicht op de intake. Het Huis koppelt terug naar het onthaalbureau dat op zijn beurt naar ons doorverwijst. We hebben veel minder zicht op wat er na die doorverwijzing gebeurt, doordat de elektronische gegevensregistratie ontbreekt.
Wat het overzicht van het aantal ingeschrevenen betreft, hebben de CVOs hun eigen databank op het departement Onderwijs. Bij de CBEs moeten we dat aantal nagaan op basis van verantwoordingsstukken en op basis van het aantal ingeschrevenen. Dat zorgt voor enige vertraging. De aanbodverstrekkers, zoals CBEs en CVOs, houden wel het aantal aanwezigen bij. Ze doen dat momenteel niet dagelijks. Het is de bedoeling dat verder aan te scherpen.
Ik hecht daar veel belang aan, en we zijn er volop mee bezig. Op kortere termijn moeten we terzake proberen oplossingen te vinden.
De voorzitter: De heer De Wever heeft het woord.
De heer Bart De Wever: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb er natuurlijk alle begrip voor dat u met heel wat kinderziektes wordt geconfronteerd, daar dit beleid nog in zijn kinderschoenen staat. U hebt die ziektes niet zelf veroorzaakt, maar ze gewoon overgerfd.
Ik heb ook begrip voor het feit dat u administratief veel te slecht ondersteund bent om dit beleid vorm te geven. Ik vraag daar ook de aandacht voor van deze commissie.
Minister Marino Keulen: We doen dat met vijf mensen. Dan heb ik het over het ministerie.
De heer Bart De Wever: Dat is onvoldoende, zeker gezien het belang dat we hieraan hechten in het regeerakkoord. Ik verwijs naar de evoluties in dit beleid in de ons omringende landen, zoals Nederland. Daar wordt 260 miljoen euro per jaar aan het onthaalbeleid besteed, terwijl Vlaanderen ongeveer hetzelfde bedrag besteedt aan dit beleid als de stad Rotterdam. Er is dus nog wel wat werk aan de winkel.
Ik hoor u graag zeggen dat de rapportage-evaluatie bezig is. Ik wil die ook gerust afwachten alvorens verdere conclusies te trekken, maar ik hoor u ook beweren dat bepaalde dingen nu al zouden werken, terwijl ik daar mijn twijfels bij heb. Als u zegt dat er vandaag een uitwisseling van gegevens is tussen de Huizen van het Nederlands en de onthaalbureaus, dan trek ik dat niet in twijfel, maar dan gaat het natuurlijk over de informatie waarover de Huizen van het Nederlands beschikken. U weet echter net zo goed als ik dat de centrale intake momenteel niet functioneert. In Antwerpen functioneert ze het beste, maar zelfs daar is een en ander niet volledig. Er zijn nog altijd rechtstreekse inschrijvers bij de CVOs die niet langs de Huizen van het Nederlands gaan. In Vlaams-Brabant is dat nog veel meer het geval.
Minister Marino Keulen: Dat is bij decreet vastgelegd in de vorige zittingsperiode. Toen is via het basisdecreet betreffende de Huizen van het Nederlands bepaald dat die intake langs twee kanalen kon gebeuren: via een centrale intake in de Huizen van het Nederlands, maar ook via de aanbodverstrekkers.
U suggereert dat er nu een soort officieuze praktijk wordt ontwikkeld. Die is echter officieel. Die mogelijkheid staat in het basisdecreet dat door de vorige meerderheid eind april 2004 is goedgekeurd en in mei 2004 door de vorige regering werd bekrachtigd.
De heer Bart De Wever: Dat heb ik ook niet willen beweren. Ik wijs er alleen op dat de Huizen van het Nederlands ook niet alles weten. Als u zegt dat u informatie opvraagt via die huizen, dan zult u niet alles te weten komen. Dit is een vergissing: als we een werkelijke meerwaarde willen halen uit de Huizen van het Nederlands, moeten we die centrale intake wel decretaal verankeren. Die mensen daar passen ervoor een soort administratieve tussenschakel te zijn. Ze willen niet alleen die centrale intake doen, gevolgd door het testen, maar willen de mensen ook blijven volgen. Dan zorgen ze voor een werkelijke meerwaarde tussen de beleidsmaker en de aanbodverstrekker. Vandaag kunnen ze die rol echter niet waarmaken.
Ik weet niet of u het weet, maar heel wat CBEs geven geen informatie door. Ze zijn het wel eens met de verplichte inburgering, maar vinden niet dat ze terzake een soort politionele rol moeten vervullen. Ze hebben een pedagogische relatie met hun leerlingen. Het opvolgingssysteem is zeer strikt: twee afwezigheden moeten worden gemeld. Zij willen dat natuurlijk per module bekijken en weigeren die gegevens door te geven. Als u zegt dat die zaken vandaag functioneren, bent u niet volledig ingelicht. Er is dus nog veel werk aan de winkel. We willen u daar constructief in ondersteunen. U mag mijn vraag en opmerkingen zeker niet opvatten als een aanval op uw beleid.
Minister Marino Keulen: Ik wou nog even meedelen dat de opvolging van het volwassenenonderwijs gebeurt door een halftijdse kracht.
De voorzitter: Het incident is gesloten.