Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 27/01/2005
Interpellatie van de heer Carl Decaluwe tot de heer Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, over de mediaconcentratie in Vlaanderen, naar aanleiding van de mogelijke overname van de krant De Tijd
De voorzitter: Aan de orde is de interpellatie van de heer Decaluwe tot de heer Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, over de mediaconcentratie in Vlaanderen, naar aanleiding van de mogelijke overname van de krant De Tijd.
De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collegas, ik ben al een kleine tien jaar lid van de Commissie voor Media, en ik heb eens de geschiedenis van deze commissie en van de plenaire vergadering sinds 1995 bekeken. Daaruit blijkt dat het de vierde keer is dat we uitvoerig debatteren over de problematiek van mediaconcentratie.
De eerste keer hield ik een actuele interpellatie, toen de heer Van Rompuy nog minister van Media was, naar aanleiding van de overname van de Gazet van Antwerpen. Een tweede debat werd gehouden naar aanleiding van een interpellatie van de heer Van Grembergen over de problemen van De Tijd. Vervolgens werd op initiatief van minister Van Mechelen een debat gehouden over het zogenaamde knipperlichtmodel. Nu, de vierde keer, is het opnieuw naar aanleiding van de problemen van De Tijd dat er in deze commissie wordt gedebatteerd over mediaconcentratie.
Blijkbaar discussiren we telkens naar aanleiding van een actueel dossier. Dat knipperlichtmodel levert misschien wel verdienstelijke oefeningen op, maar afgezien daarvan heeft de Vlaamse overheid in feite weinig gedaan, ook als we er rekening mee houden dat ze in ons federaal staatsbestel op dit vlak slechts beperkte bevoegdheden heeft.
Mijnheer de minister, ik trap een open deur in als ik zeg dat de verkoop van alle Vlaamse kranten opnieuw een dipje kent. Dit keer gaat het om een daling met 1,3 percent. De betaalde verspreiding komt gemiddeld neer op 962.000 exemplaren per jaar. In heel Belgi werden in het derde kwartaal van 2004 1,44 miljoen kranten verkocht, een daling met 0,37 percent. Zes van de acht Vlaamse titels verkochten minder kranten.
Als we ook kijken naar de financile gezondheid van de respectieve uitgeversgroepen, dan blijkt dat n krant bijzonder zwaar werd getroffen door een federale maatregel, de zogenaamde administratieve vereenvoudiging. Met name het niet meer publiceren van aankondigingen in toepassing van de vennootschapswetgeving, heeft een goeie 3 miljoen euro aan inkomsten van de betrokken krant, De Tijd, tenietgedaan. Dat is 10 percent van haar omzet. De Tijd heeft daar op een goede en open manier over gecommuniceerd. Naar aanleiding van dit probleem is ze opnieuw op zoek gegaan naar een overnemer, een zogenaamde strategische partner. Daarmee komt ze echter terecht in de concentratiebeweging die in de Vlaamse media al aan de gang is.
Het loont de moeite te kijken naar wat er gebeurt in het buitenland, en in het bijzonder naar de verklaringen en voorstellen van uw Nederlandse collega van Media, ook bijvoorbeeld omtrent de publieke omroep. Als u op dat gebied maar de helft zou doen van wat staatssecretaris Van der Laan doet, dan was het land te klein doch dit terzijde.
Omtrent mediaconcentratie heeft mevrouw Van der Laan een brief geschreven aan de Tweede Kamer om voor te stellen dat dagbladenconcerns bij concentraties, fusies of overnames niet meer dan 35 percent van de Nederlandse dagbladmarkt in handen zouden mogen hebben. Het gaat nog maar om een voorstel, maar het schijnt toch kans te maken werkelijkheid te worden en in elk geval bestaat de neiging om de wetgeving strenger te maken. Ook het cross-ownership zal in Nederland op vraag van de staatssecretaris strenger worden geregeld.
Vanzelfsprekend is ieder land verschillend, en we moeten een en ander ook zien in de Europese context, maar ik heb er toch maar even onze cijfers bijgehaald. De VUM zit nu al aan 36 percent en de Persgroep aan 33 percent. Concentra, met Gazet van Antwerpen en Het Belang van Limburg, heeft ongeveer 20 percent, afhankelijk van de vergelijking die men maakt. De Tijd ten slotte heeft 4 5 percent. Mocht de Nederlandse norm hier van toepassing zijn, dan zou nog maar n groep in aanmerking komen voor een eventuele overname van De Tijd, namelijk Concentra, want de andere groepen zouden immers boven die Nederlandse norm uitkomen. Ik herhaal echter dat elk land anders is, en meer specifiek is de Nederlandse markt anders dan de Vlaamse.
Het ware ook goed na te gaan welk richtkader op Europees niveau kan worden gehanteerd. Onder impuls van het Europees Parlement heeft de Europese Commissie destijds een Groenboek aangenomen over het pluralisme en de mediaconcentratie in de interne markt. Dat was vooral een reactie op herhaalde verzoeken van het Europees Parlement om gepaste maatregelen te nemen om vanuit maatschappelijk oogpunt ongewenste effecten van toenemende concentratietendensen in de mediasector tegen te gaan en het pluralisme van de media te bewaren.
Dat Groenboek gaat uit van een pluriform aanbod van informatie, dat op twee manieren kan worden bereikt. Als eerste mogelijkheid kan een medium verplicht worden de bestaande verscheidenheid aan opinies in zijn communicatieactiviteiten aan bod te laten komen. Dat zou een soort intern pluralisme zijn.
Een tweede mogelijkheid is dat aan het publiek verscheidene media ter beschikking worden gesteld die in hun geheel genomen voor verscheidenheid zorgen en die elk een bestaand deel van die verscheidenheid vormen. Dat wordt extern pluralisme genoemd. Europa vindt dat als er maatregelen moeten worden genomen voor de pluriformiteit van de media, dit zoveel mogelijk aan de lidstaten wordt overgelaten. We zijn n van de weinige landen die op dat vlak over geen enkele vorm van wetgeving beschikken. Er is natuurlijk de federale Commissie op de Mededinging, maar die functioneert in een algemeen economisch bestel.
In het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld wordt gekeken naar het marktaandeel van het publiek.
Het belang van n persoon in een televisieomroep mag niet hoger liggen dan 20 percent. Ten aanzien van het cross-ownership wordt eveneens gekeken naar marktaandelen. Indien een dagbladuitgever meer dan 50 percent van de oplage van een landelijk dagblad heeft of 20 percent van de oplage van een regionaal of lokaal dagblad, krijgt hij geen zendmachtiging voor televisie. In Itali is er ondanks Berlusconi een vorm van wetgeving, maar die wordt op alle mogelijke manieren omzeild en aangepast la tte du client. In Frankrijk mag niet meer dan 30 percent van de oplage van dagbladen voor politieke en algemene informatie in het bezit zijn van n eigenaar. In Oostenrijk is in 2001 een wet goedgekeurd waarbij een bedrijf niet meer dan 25 percent mag hebben. Er is dus een enorme diversiteit aan wetgeving, maar Belgi vormt een uitzondering.
In de vorige regeerperiode hebben we een hoorzitting gehad over het knipperlichtmodel. Daarover is op 21 augustus 2002 een rapport van Ernst & Young verschenen dat uitvoerig door minister Van Mechelen werd toegelicht. Dit is een bijzonder verdienstelijk instrument omdat het een overzicht geeft van de toenmalige stand van zaken. We hebben destijds over het knipperlichtsysteem gedebatteerd en CD&V vond dit een goede aanzet. Dit moet echter worden geruggensteund door een wettelijk kader, zo niet is de discussie daarover een vorm van bezigheidstherapie. Als we op een bepaald moment in de zone van het rode licht komen, welke methodes hebben we dan om aan de heren Van Thillo, De Nolf, Croonenberghs of anderen te zeggen dat dit niet kan. Er is geen wettelijk kader, behalve de Commissie op de Mededinging die vooral economisch gericht is.
Er zijn in Vlaanderen volop marktbewegingen aan de gang, en het ziet ernaar uit dat er drie grote uitgevers van kranten en dagbladen zullen overblijven. Het is zelfs niet uitgesloten dat er in de toekomst misschien maar twee of zelfs n overblijven. We moeten dit aangrijpen om ons te bezinnen over hoe we hiermee omgaan.
Mijnheer de minister, welke controle-instellingen werden opgericht in functie van het knipperlichtmodel dat door uw voorganger in het leven werd geroepen? Welke conclusies kunnen hieruit worden getrokken? Wat zijn voor u de uiterste waarden die niet overschreden mogen worden op het vlak van mediaconcentratie? Over welke instrumenten beschikken we om al dan niet een duidelijk signaal te geven?
Welke garanties kunnen er gegeven worden voor een verdere onafhankelijke werking van de redactie van De Tijd bij een mogelijke overname? De Persgroep heeft al overnames gedaan, maar de redacties van De Morgen en Het Laatste Nieuws werken op een onafhankelijke manier. Er komt echter misschien ooit een andere uitgever met andere bedoelingen. Welke middelen hebben we om die onafhankelijkheid af te dwingen?
Mijnheer de minister, acht u de tijd niet rijp om initiatieven te nemen om de mediaconcentratie en het cross-ownership onder controle te houden, nu er slechts acht Vlaamse dagbladtitels meer zijn en straks nog drie uitgeversgroepen? In welke mate kan het protocol van de geschreven pers een rol spelen in het behoud van de diversiteit in het Vlaamse medialandschap? Ik verklaar me nader.
Ik weet dat het niet gemakkelijk is om met onze ingewikkelde staatsstructuur effectieve maatregelen te nemen. Het is misschien een idee om een uitgeversgroep met meer dan 45 of 50 percent aandeel, geen steun meer te geven in het kader van dat protocol.
Dit is het onderzoeken waard.
De voorzitter: De heer Verstrepen heeft het woord.
De heer Jurgen Verstrepen: Mijnheer de voorzitter, ik deel de bekommernissen van de heer Decaluwe. Het is niet mijn bedoeling hier een lange uiteenzetting te geven. Ik wil enkel duidelijk stellen dat we het initiatief van de heer Decaluwe volledig steunen. Voorkomen is beter dan genezen. Vlaanderen heeft geen mediaconcentratie in de stijl van de heer Berlusconi nodig.
Dat cross-ownerships en concentraties in de media al langer aan de gang zijn, is een publiek geheim. Er is evenwel nood aan een duidelijke definitie van deze begrippen. Het gaat hier immers niet enkel om commercile publicaties, ook de openbare omroep gaat vaak allianties aan met commercile partners, in het bijzonder met de VUM. In de letterlijke zin van het woord gaat het hier niet om een cross-ownership. Of het om een concentratie gaat, hangt van de gehanteerde definitie af.
De heer Decaluwe is bezorgd om de onafhankelijkheid van de redactie van De Tijd. Mag ik hieruit afleiden dat de redactiestatuten niet sterk genoeg zijn? Vreest hij dat journalisten zich zullen laten verleiden om hun nieuwe uitgever naar de mond te schrijven?
Bij toeval of uit onwetendheid alhoewel ik haar van dit laatste niet wil verdenken werkt de Vlaamse overheid de mediaconcentratie trouwens in de hand. Ik denk hierbij aan de toekenning van de regionale radiofrequenties. Dit staat los van de toekenning van de landelijke radiofrequenties. In West-Vlaanderen is er een verband met Roularta. In Oost-Vlaanderen is er een verband met de VUM. In Antwerpen en Limburg is er een verband met Concentra. Dit staat nergens letterlijk op papier, maar het lijkt wel of cross-ownerships oogluikend worden toegestaan of misschien zelfs door vroegere initiatieven in de hand worden gewerkt.
Ik sluit me volledig aan bij de opmerkingen die de heer Decaluwe over het knipperlichtmodel heeft gemaakt. Ik vraag me af wat we aan een groen, een oranje of een rood licht hebben, want tenslotte beschikken we niet over een stok achter de deur.
Ik heb geen aanvullende vragen voor de minister, maar ik sluit me volledig aan bij de vragen van de heer Decaluwe.
De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, ik wil me ook bij de vragen van de heer Decaluwe aansluiten. Er is een spanning tussen de pluriformiteit en de economische rentabiliteit van het medialandschap. De beweging die zich in Vlaanderen voltrekt, verschilt niet van de beweging die we elders in Europa aantreffen. Wat dit betreft, deel ik de bekommernissen van de heer Decaluwe.
Ik wil er wel even op wijzen dat een concentratie niet noodzakelijk tot een verlies aan pluriformiteit hoeft te leiden. Het mooiste voorbeeld is De Morgen, een krant met een kwetsbare geschiedenis. De Morgen is uiteindelijk bij een groep terechtgekomen die politiek of ideologisch niet bij de ontstaansgeschiedenis van deze progressieve krant aansluit. We mogen pluriformiteit en concentratie niet met elkaar verwarren. De vraag is hoe ver we mogen gaan om de pluriformiteit in Vlaanderen vast te leggen.
Ik ben zeer bezorgd om de verbanden tussen de gedrukte media en de publieke en commercile televisie- en radio-omroepen. In het licht van de democratische principes die we in onze samenleving hanteren, vind ik dat we op dit vlak enkele regels mogen vastleggen. We moeten ons evenwel terughoudend opstellen. Een concentratie heeft niet noodzakelijk negatieve gevolgen. Bovendien kunnen concentraties in de Europese economische context noodzakelijk blijken. Vlaanderen beschikt momenteel niet over een instrument om zeer verregaande concentratieprocessen tegen te houden. We mogen de weekbladpers trouwens niet uit het oog verliezen. Deze sector wordt niet enkel met een concentratie, maar ook met een sterke internationalisering geconfronteerd. Ik sluit me dan ook aan bij de opmerkingen die de heer Decaluwe over het knipperlichtmodel heeft gemaakt.
De redactiestatuten en de onafhankelijkheid van redacties en van journalisten vormen in dit verband een belangrijke problematiek. Mijns inziens is het tijd om hierover een debat te voeren. Hoewel Vlaanderen een aantal stappen zou moeten zetten, mogen we de economische realiteit nooit ontkennen.
De voorzitter: Mevrouw Hermans heeft het woord.
Mevrouw Margriet Hermans: Mijnheer de voorzitter, mijn fractie deelt de bekommernissen van de heer Decaluwe. Zoals hier reeds werd gezegd, moet een concentratie niet noodzakelijk tot een daling van de kwaliteit leiden.
Ik wil hier tevens pleiten voor een sereen debat over de nieuwe concentraties en over het knipperlichtmodel. Misschien heeft de heer Decaluwe gelijk en moeten we in dit verband Europa als uitgangspunt nemen. Vlaanderen bevindt zich in een specifieke situatie, en op het Europese niveau kunnen we misschien inspiratie halen.
De voorzitter: Tijdens de vorige zittingsperiode zijn we eigenlijk niet verder geraakt dan het rapport van Ernst & Young. In deze commissie is nog niet gediscussieerd over de mededinging en de Europese regels terzake. We moeten dat misschien eens doen.
We moeten wel goed beseffen dat we terzake niet bevoegd zijn. Het Vlaams Parlement moet vooral toezien op de redactiestatuten. Zoals de heer Decaluwe zegt, kan dat via de steun aan de geschreven pers gebeuren. In dat verband wil ik ook herinneren aan de discussie over het statuut van de freelancers. Dat zijn instrumenten om de pluriformiteit te waarborgen. De Raad voor de Journalistiek, die vrij moeizaam tot stand is gekomen, speelt daarin ook een rol.
Onze bevoegdheden zijn zeer beperkt, zo niet onbestaande. Daarom vallen we terug op het knipperlichtmodel. We kunnen enkel vaststellen of het licht op groen, oranje of rood staat, meer kunnen we niet doen. Voorts is de Belgische wetgeving over monopolievorming niet erg goed in vergelijking met de in andere Europese landen vigerende wetgeving. Onze wetten zijn te beperkt. Er is in dat verband ook druk van de media zelf, want in de sector zijn er redacties, maar ook papierverkopers. Terzake zijn de bevoegdheden verspreid. Ik zou de minister kunnen vragen om dat op te lossen, maar dat zou te gemakkelijk zijn.
Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois: Mijnheer de voorzitter, geachte collegas, alle vragen zijn goed, al kan ik ze niet allemaal beantwoorden. In elk geval dank ik de sprekers omdat ze het probleem op tafel leggen.
Dit probleem houdt me bezig. In de beleidsnota is daar veel aandacht aan geschonken. De heer Decaluwe heeft de aandacht gevestigd op de dalende krantenverkoop. Het is een wereldwijd fenomeen. Naar aanleiding van de opening van het Abraham Verhoevenjaar heb ik er eergisteren in Antwerpen nog op gewezen dat ook de gerenommeerde buitenlandse kranten, ook buiten Europa, lezers verliezen.
De Vlaamse overheid levert inspanningen om daaraan te remediren. Via het project Kranten in de Klas bevorderen we het lezen van kranten in de scholen. Dat is een heel positieve actie waarmee we aan de spits staan van wat er terzake in Europa gebeurt. Nederland is er wel mee begonnen, maar wij staan vandaag verder. Elk jaar geven we aan het project 500.000 euro. Het bevorderen van het lezen van kranten bij adolescenten is belangrijk. Het is een cruciale periode in hun leven waarin wordt bepaald of ze later al dan niet krantenlezer worden. We moeten wel nog beter kunnen meten wat de resultaten zijn.
Gisteren heb ik me bij de voorstelling van Kranten in de Klas afgevraagd of de VRT-tv niet meer aandacht moet schenken aan de geschreven pers. Buitenlandse zenders doen dat ook. Het persoverzicht en het overzicht van de krantentitels op de radio heeft geen tegenhangers op tv. Dat is een belangrijke vaststelling, want media zijn complementair en worden ook als dusdanig gebruikt. Het is niet zo dat iemand die tv kijkt of op internet surft, geen krant meer leest. Misschien moet dat ook in de besprekingen over de nieuwe beheersovereenkomst worden ingebracht.
Concentratie in de mediasector is een belangrijk aandachtspunt van mijn beleid. Ook tijdens de vorige zittingsperiode was dat het geval. Het knipperlichtmodel is natuurlijk ook een uiting van onmacht. Echte hefbomen tot actie hebben we niet in handen. De cruciale bevoegdheid inzake mededinging is een federale aangelegenheid. Terzake is mijns inziens de totstandkoming van een homogeen bevoegdheidspakket nodig. De mediaconcentratie heeft belangrijkere maatschappelijke gevolgen dan pakweg de fusie van twee koekjesfabrieken.
De overheid roeit met de riemen die ze heeft. We kunnen knipperlichten in het oog houden en andere middelen aanwenden. Ik denk dan aan de steun aan de geschreven pers. We hebben in het verleden veel aandacht besteed aan de kwaliteit van de redacties en het behoud van het collectieve geheugen van de kranten, zoals het in dienst houden van journalisten met ervaring en de digitalisering en informatisering van de sector.
Ik wil een bijkomende dimensie inbouwen en de steun aan de geschreven pers expliciet koppelen aan het behoud van de pluriformiteit en dus aan de redactiestatuten die de onafhankelijkheid van de redacties vrijwaren. Deze instrumenten hebben wij in handen en moeten we ten volle gebruiken.
Dit betekent niet dat we niet moeten gaan voor de volheid van bevoegdheden. Ik hoop dat deze vraag door het hele parlement wordt gesteund. Binnenkort ontmoet ik mijn collega in de Franse Gemeenschap, mevrouw Laanan. Ik zal haar voorstellen om te komen tot een homogene bevoegdheid. Mededinging inzake media moet een bevoegdheid zijn van de gemeenschappen, want anders kan er niet worden gestuurd. De heer Decaluwe verwees naar acties van mijn collega in Nederland, mevrouw Van der Laan. Zij werkt natuurlijk wel in een landschap met homogene bevoegdheden. De op te richten Vlaamse regulator voor de media zou over de volheid van bevoegdheden moeten kunnen beschikken. Ik hoop dat we aan weerzijden van de taalgrens een overeenstemming bereiken.
In afwachting moeten we de marktevoluties en het ontstaan van concentraties opvolgen en daarbij aandacht hebben voor het geheel. Het is niet goed om zomaar te vergelijken met Nederland, want de markt is er totaal verschillend. Nederland is een groter land met een grotere markt. Bij ons zijn er 6 miljoen inwoners, in Nederland 16 miljoen.
De Vlaamse Mediaraad stelt dat er ook positieve kanten zijn aan bepaalde concentraties. In het verleden is gebleken dat kranten blijven bestaan, net als de pluriformiteit van opinies. Natuurlijk moeten we streven naar een evenwicht en dat is niet altijd even evident. De Vlaamse Mediaraad stelt dat concentratiebewegingen op zich ook kunnen leiden tot het behoud van pluriformiteit. Nederland kent een enorme krantenverkoop, zelfs al daalt ook daar de verkoop. Het is een echt krantenlezend land, veel meer dan Vlaanderen, en heeft een veel grotere bevolking. We kunnen de Nederlandse normen dus niet zomaar overnemen, want dan zouden ze botsen met economische realiteiten.
Het knipperlichtmodel werd voorgesteld in een studie die door n van mijn voorgangers, minister Van Mechelen, was gevraagd. Er werd geen specifiek controleorgaan opgericht, maar mijn administratie volgt de ontwikkelingen in het medialandschap op.
Ik wil twee initiatieven nemen. Ten eerste wil ik een protocol opstellen dat verregaande engagementen van de uitgeverssector inhoudt. Het ontwerp van protocol bestaat en werd de facto aanvaard door beide partners. Ik wil dat het wordt ondertekend zodat het een geschreven engagement wordt. Het ontwerp van protocol gaat erg ver. Zo bepaalt het: De Vlaamse Regering en de Vlaamse geschrevenperssector wensen samen te werken om het behoud van een pluriforme, onafhankelijke en performante Vlaamse geschrevenperssector te garanderen. Daartoe wordt in dit protocol de intentie tot samenwerking met de bijbehorende wederzijdse engagementen omschreven.
Dat wil zeggen dat er een aantal bepalingen worden opgenomen waaruit blijkt dat we overtuigd zijn van de maatschappelijke meerwaarde van de pluriformiteit en dat we de zorg voor kwaliteit van de pers en de onafhankelijke redacties beklemtonen. Een aantal verbintenissen zullen worden aangegaan.
Ik vervolg het citaat: De Vlaamse Regering zal samenwerken met de Vlaamse geschrevenperssector om de aanwezige kennis op de redacties zoals bijvoorbeeld de vakkennis, te vrijwaren en te valoriseren teneinde bij te dragen tot een kwaliteitsvol journalistenkorps dat mee de ruggengraat vormt en mee instaat voor het behoud en de ontwikkeling van een kwalitatief, gediversifieerd en economisch leefbaar geschrevenperslandschap in Vlaanderen. De Vlaamse Regering zal samenwerken met de Vlaamse geschrevenperssector bij de uitwerking van initiatieven. En verder staat: De Vlaamse Regering stelt jaarlijks een bedrag van 1.400.000 euro ter beschikking dat aangewend kan worden ter ondersteuning.
Ik heb reeds vermeld dat ik een bijkomende dimensie wil en de zaak graag wil koppelen aan de waarborg van pluriformiteit in de sector. We beklemtonen ook het belang van de zelfregulering inzake de journalistieke beroepspraktijk. Ik opteer voor de ondersteuning van het zelfregulerend orgaan dat door de journalisten werd ontwikkeld.
We onderschrijven het uitwerken en het naleven van de principes inzake beroepsethiek.
Artikel 3 bepaalt de engagementen van de sector van de geschreven pers. De perssector moet jaarlijks rapporteren over de uitvoering van het protocol en zijn visie geven op de wijziging van een pluriforme, onafhankelijke en performante Vlaamse opiniepers. In het artikel staat ook dat de Vlaamse geschrevenperssector de werking van de Raad van de Journalistiek ondersteunt en actief bijdraagt tot het nemen van initiatieven inzake de zelfregulering.
Mijn tweede initiatief is de oprichting van een regulator die een actieve rol moet spelen. We stellen mensen en middelen ter beschikking. Dit jaar is daarvoor een bedrag van 600.000 euro op de begroting ingeschreven. Dat is nog heel weinig in verhouding tot wat de CSA in Walloni en in Frankrijk en de mediaregulatoren in de andere Europese landen krijgen. Maar het is een begin, en we hebben zeker nog een achterstand in te halen.
Mijnheer Decaluwe, uw volgende vraag ging over de uiterste niet te overschrijden grenswaarden inzake mediaconcentratie en de instrumenten waarover ik beschik om al dan niet een signaal te geven. Het woord signaal is in deze context veelbetekenend. Ik word namelijk geconfronteerd met federale bevoegdheden, en het is wat vervelend dat ik alleen maar knipperlichten kan doen. flikkeren om te waarschuwen, terwijl ik zelf de sleutels niet in handen heb. Niettemin beschouw ik het als de taak van de op te richten Vlaamse regulator om een monitoring uit te bouwen, de zaak permanent te controleren en de problemen te signaleren. Ik blijf streven naar het bekomen van de nodige bevoegdheden, zodat we ook inzake mediaconcentratie een beleid kunnen voeren.
Wat betreft uw vraag naar garanties voor de verdere onafhankelijke werking van de redactie van De Tijd naar aanleiding van de mogelijke overname van die krant, moet ik zeggen dat ik niet heb stilgezeten, en ook uw interpellatie niet heb afgewacht. Ik heb contact opgenomen met De Tijd, zowel schriftelijk als mondeling. Op 22 december schreef ik aan de voorzitter van de raad van bestuur om mijn ongerustheid te uiten over de economische tendens naar consolidatie. Daarbij heb ik gezegd dat mijn grootste bezorgdheid uitgaat naar het behoud van de redactionele autonomie doorheen de operaties van commercile samenwerking, fusie, concentratie, en dergelijke.
Ik citeer uit mijn brief: Het behoud van de pluriformiteit in het perslandschap is cruciaal voor de democratische werking van het land. Ik hecht hier in mijn hoedanigheid van Vlaams minister van Media, maar ook persoonlijk bijzonder veel belang aan. Ik heb inderdaad in een vorig leven ook federaal initiatieven genomen, concreet omtrent de toentertijd mogelijk op handen zijnde fusie/ overname van De Tijd. Vandaar dat ik erop wil aandringen dat, indien er zich een overname zou aandienen, er duidelijke garanties worden geboden voor het behoud van de redactionele eigenheid en de identiteit van de krant.
Daar is mondeling op geantwoord dat er werk van wordt gemaakt. Vanwege De Tijd zal ervoor gezorgd worden dat mogelijke overnamekandidaten zich verbinden tot het behoud van de redactionele eigenheid. De Tijd heeft nu beslist een strategische partner te zoeken. Dat is me schriftelijk bevestigd, en het verscheen ook al in de pers.
In 2004 hebben ze al een stichting opgericht die moet toezien op de redactionele autonomie en de kwaliteit van De Tijd. Daarvoor zijn leden uitgezocht die het concept van de krant van dichtbij kennen en die er garant voor kunnen staan. Die stichting heeft nu in overleg met de directie, de hoofdredactie en de redactieraad een charter opgesteld waarin de missie en de waarde van De Tijd als kwaliteitskrant zijn vastgelegd.
Aan dit charter wordt uitvoering gegeven in een redactiestatuut, waarin basisafspraken worden gemaakt tussen de diverse actoren van de krant. Dit alles moet de autonomie van de redactie en de eigenheid van De Tijd waarborgen, aldus een brief van de heer Cornu, voorzitter van de raad van bestuur van 20 januari.
Gezien onze bevoegdheden, is dit het maximum dat we kunnen doen. Ik ben dus heel blij dat ook de eigenaars van De Tijd dit heel belangrijke aspect, de eigenheid en de identiteit van de krant en de autonomie van de redactie, erkennen en die stichting hebben opgericht. Als er dus een participatie ontstaat of een overname gebeurt, dan zal de participant of overnemer geconfronteerd worden met juridisch dwingende bepalingen. Dat lijkt me zeer geruststellend voor wat betreft uw bezorgdheid, die ik trouwens deel. We moeten er immers voor zorgen dat er niet nog eens een opiniekanaal verloren gaat.
U vroeg ook naar mogelijke initiatieven, zoals die van mijn Nederlandse collega, om mediaconcentratie en cross-ownership onder controle te krijgen, nu er nog slechts acht Vlaamse dagbladtitels zijn, en straks nog drie uitgeversgroepen. De Nederlandse situatie is inderdaad anders dan de Vlaamse. Concentratie kan in Vlaanderen paradoxaal genoeg bijdragen tot het behoud van titels, al moeten we daar heel voorzichtig mee omgaan.
Wat u zegt over Nederland, moet genuanceerd worden, want mevrouw Van der Laan maakt de wetgeving tegelijkertijd soepeler en strenger. Ze laat toe dat dagbladuitgevers een belang van 50 percent hebben in commercile televisiestations, terwijl dat vroeger maar 33 percent was, maar verbindt daar de voorwaarde aan dat het dagblad zelf maar 35 percent marktaandeel heeft. Er is dus een beperking, maar tegelijkertijd laat ze het cross-ownership groter worden.
We moeten zorgen voor pluriformiteit, maar daarbij moeten we ons ook hoeden voor het zomaar transponeren van situaties uit Nederland, dat toch een veel groter krantenlezend land is. Daar is er een veel grotere markt, alleen al door het feit dat er meer inwoners zijn. Wij met 6 miljoen inwoners zijn nog veel meer onderhevig aan de mondialisering dan de middelgrote en grote landen.
Ten slotte vroeg u in welke mate het protocol van de geschreven pers een rol kan spelen in het behoud van de diversiteit van het Vlaams medialandschap. Ik heb al uitvoerig geciteerd uit dat protocol, en ik zou willen dat het nu ondertekend wordt. Dit kan daar inderdaad toe bijdragen.
Gedurende de voorbije 5 jaar zijn er oproepen gelanceerd tot de perssector om voorstellen in te dienen over steun aan de geschreven pers. U kent de criteria die daarbij conform het protocol zijn gehanteerd: de informatisering, de kwaliteit van de redactie en het behoud van de ervaren werknemers. Aan de oproep die we zullen doen in 2005 wil ik een bijkomende dimensie toevoegen, gebruik makend van de middelen die we hebben, namelijk een koppeling van de steun aan garanties over de autonomie van de redacties.
Ik denk dat we daar vanuit democratisch oogpunt allemaal naar streven, en ik hoop dat we daar ook in het parlement steun voor blijven krijgen. Ik herhaal echter dat het in dit sterk evoluerende landschap wenselijk is dat we over de volle bevoegdheden op dit terrein zouden beschikken.
Hier werd kritiek geuit op de federale wetgeving. De federale wet op de mededinging laat inderdaad te wensen over. Bovendien is de slagkracht van de Raad voor de Mededinging totaal onvoldoende, zeker in vergelijking met de situatie in het buitenland in een geliberaliseerd landschap. Ik moet evenwel toegeven dat daar nu werk van wordt gemaakt.
Om een regulator op te richten, moeten we een sterk slagkrachtig controleorgaan hebben dat de essentie van de spelregels handhaaft. Dat is het geval bij elke liberalisering, ook bijvoorbeeld als het gaat om elektriciteit, en des te meer als het gaat om mediaconcentraties. Een Raad voor de Mededinging die zich niet situeert op het niveau waar ook de mediabevoegdheid zit, zal nooit de gevoeligheid hebben die onze onafhankelijke regulator zou hebben als die gedragen wordt door een overheid en een parlement dat wel bevoegd is. Het is dan ook logisch dat die bevoegdheid aan de gemeenschappen wordt toebedeeld.
De voorzitter: De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben me zeker bewust van de problematiek van de zeer beperkte bevoegdheden. Het is niet de bedoeling om het Nederlandse model te implementeren, want onze markt is anders. Daarom heb ik verschillende voorbeelden gegeven. Er is een ongelooflijke diversiteit aan wetgeving bij de lidstaten, maar een van onze grote handicaps is de bevoegdheidsstructuur. Onze fractie deelt uw bekommernis voor homogene bevoegdheidspakketten.
Sedert 2002 is er weinig of niets gebeurd. We staan opnieuw voor een overname en dat brengt een verschuiving mee. Die is nog niet fundamenteel, maar in de toekomst kan dat wel gebeuren. Ik wil met mijn interpellatie aan de alarmbel trekken en nagaan hoe we daarmee kunnen omgaan.
Ik blijf bij mijn idee over het protocol: als een uitgeversgroep een bepaald percentage overschrijdt, kan er aan de centen worden gezeten.
De homogene bevoegdheidspakketten zullen er niet snel komen. In afwachting kunt u misschien in samenspraak met uw Waalse collega, vanuit de gemeenschappen een initiatief nemen ten aanzien van de Commissie voor Mededinging en vragen naar een protocol. Als de gemeenschappen kunnen overeenkomen over cijfers, kan de commissie worden gevraagd om daar rekening mee te houden. Dat kan een eerste stap zijn in het aanzwengelen van het debat.
Mijnheer de voorzitter, u hebt gezegd dat u wilt nagaan hoe kan worden samengewerkt met de Commissie voor Media in het Waals Parlement. Er is al veel waardevol werk geleverd, maar ik zou graag een duidelijker wettelijk kader hebben. We moeten daarin creatief zijn. Een volgende overname kan immers veel grotere gevolgen hebben op de percentages.
De voorzitter: De heer Verstrepen heeft het woord.
De heer Jurgen Verstrepen: Mijnheer de minister, ik wil een voorstel doen. Vlamingen zijn heel creatief in hun pogingen om de mediaconcentratie in bedwang te houden. De geschreven pers functioneert niet echt goed meer zonder de audiovisuele belangen, het cross-ownership. Ik denk dat dit wel onder uw bevoegdheid valt. Er werden bijvoorbeeld duidelijke criteria opgesteld bij de oprichting van de landelijke radios. Er werd duidelijk omschreven wie wat mocht en wie wat niet. Misschien is dat een stok achter de deur, want daar doe je ze ook pijn mee.
De voorzitter: De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe: Het gaat me er niet om iemand pijn te willen doen. De uitgevers die momenteel actief zijn, functioneren goed. Ik hou mijn hart vast als de concentratie verder gaat en de uitgever in andere handen komt. We moeten preventief kunnen optreden.
De voorzitter: De heer Verstreken heeft het woord.
De heer Johan Verstreken: Mijnheer de minister, ik treed uw suggestie bij om een overzicht van de krantenberichten ook op televisie te belichten en niet alleen op de radio. Dat kan mee in de beheersovereenkomst worden opgenomen.
De voorzitter: Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois: Mijnheer de voorzitter, laat ons de autonomie van de programmatie van de VRT respecteren. We kunnen in de beheersovereenkomst wel zeggen dat de VRT een bijdrage kan leveren tot de pluriformiteit van het medialandschap, maar we kunnen natuurlijk niet zeggen welke programmas de zender moet maken. Ik heb dergelijk programma wel al gezien op buitenlandse zenders, maar de VRT moet daar zelf over beslissen.
Er is inderdaad geen bevoegd orgaan. Ik zal de regulator oprichten met die uitdrukkelijke opdracht, rekening houdend met de bevoegdheidsbeperkingen.
Er was een suggestie om tot een protocol te komen met de Commissie voor Mededinging. Over zowel de BIPT als deze aangelegenheid heb ik contact gehad met federaal minister Verwilghen. Een en ander wordt momenteel op kabinetsniveau voorbereid. We zullen nagaan of we tot bepaalde afspraken kunnen komen zodat onze bekommernissen op een gestroomlijnde manier behandeld kunnen worden op federaal niveau. De beste oplossing zou natuurlijk zijn dat dit een volledig Vlaamse bevoegdheid wordt. Ik zal ook nagaan of we bijkomende maatregelen kunnen nemen op het vlak van cross-ownership. Ik beklemtoon dat we momenteel maximale invulling geven aan onze bevoegdheid en dat we dus doen wat we kunnen.
De voorzitter: Mijnheer Decaluwe, ik heb uw vraag genoteerd. Ik zal er in eerste instantie voor zorgen dat iedereen de verslagen uit de vorige legislatuur en het rapport van Ernst & Young krijgt.
We zijn toen een beetje gestrand omdat we de Europese Commissie moeilijk naar hier konden krijgen. Ik zal u de documenten bezorgen en dan kunnen we beslissen hoe we verder gaan.
Het incident is gesloten.