Commissie voor Wonen, Stedelijk Beleid, Inburgering en Gelijke Kansen Vergadering van 24/01/2005
Interpellatie van de heer Filip Dewinter tot de heer Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over het eventuele gedoogbeleid van de minister tegenover maatregelen van maatschappijen die de toewijzing van socialehuurwoningen aan Nederlandsonkundige vreemdelingen beperken en de bepalingen ter zake in het nieuwe socialehuurbesluit
Vraag om uitleg van mevrouw Cathy Berx tot de heer Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over de voorstellen van de Antwerpse huisvestingsmaatschappijen om kandidaat-huurders te testen op kennis van het Nederlands
Vraag om uitleg van mevrouw Caroline Gennez tot de heer Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over de kennis van het Nederlands en de toegang tot sociale huisvesting
De voorzitter: Aan de orde is de interpellatie van de heer Dewinter tot de heer Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over het eventuele gedoogbeleid van de minister tegenover maatregelen van maatschappijen die de toewijzing van socialehuurwoningen aan Nederlandsonkundige vreemdelingen beperken en de bepalingen ter zake in het nieuwe socialehuurbesluit, met daaraan toegevoegd de vraag om uitleg van mevrouw Berx tot minister Keulen, over de voorstellen van de Antwerpse huisvestingsmaatschappijen om kandidaat-huurders te testen op kennis van het Nederlands, en de vraag om uitleg van mevrouw Gennez tot minister Keulen, over de kennis van het Nederlands en de toegang tot sociale huisvesting.
De heer Dewinter heeft het woord.
De heer Filip Dewinter: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren, de mogelijke beperking van Nederlandsonkundige vreemdelingen tot de sociale huisvesting heeft de jongste dagen en weken nogal wat stof doen opwaaien. Dat had onder andere te maken met mijn vragen naar statistisch materiaal over de toewijzing van sociale woningen en appartementen aan vreemdelingen.
Uit de cijfers bleek dat die toename de jongste jaren spectaculair is. Terwijl in 2001 het aandeel vreemdelingen in de toewijzing van sociale woningen nog 17,5 percent bedroeg, is dat in 2003 gestegen tot meer dan 20 percent. Het probleem laat zich uiteraard het scherpst voelen in de steden. Zo werd in 2003 in de stad Antwerpen maar liefst 37,2 percent van de sociale woningen toegewezen aan vreemdelingen. In andere steden zoals Genk, Gent, Kortrijk en Vilvoorde is de situatie vergelijkbaar.
De cijfers hebben betrekking op nationaliteit. Ik hoef u niet te vertellen dat naast de vreemdelingen zonder Belgische nationaliteit ook nog eens veel allochtonen met de Belgische nationaliteit zich wenden tot de sociale huisvesting. Dan zijn er nog de mensen met een dubbele nationaliteit en mensen die in het kader van de snel-Belgwet recent onze nationaliteit hebben verworven. De cijfers - 37,2 percent in Antwerpen - zijn dan ook zeer relatief.
Om de omvang van het probleem te illustreren, geef ik u een aantal cijfers van de heer Cools, oud-burgemeester van Antwerpen, bestuurslid van Onze Woning en momenteel studax in deze materie. Hij sprak hier vorige week op een hoorzitting. Ik was daar zelf niet bij, maar mijn partijgenoten hebben de cijfers nauwkeurig genoteerd. Het zijn merkwaardige cijfers. In 1999 telde de maatschappij Onze Woning nog 45 percent autochtonen onder haar kandidaat-huurders, 37 percent vreemdelingen en 17 percent nieuwe Belgen. Onze Woning is een van de weinige maatschappijen die deze cijfers bijhoudt. In 2004 ging het nog om 16,5 percent autochtonen, minder dan de helft van in 1999, 66 percent vreemdelingen en 18 percent nieuwe Belgen. In 2004 wees Onze Woning dus maar liefst 83 percent van de sociale woningen toe aan allochtonen.
Volgens de directeur van Onze Woning, de heer Zajtmann, is: 'de leefbaarheid in sommige complexen al lang zoek en de situatie onhoudbaar geworden'. Ik denk niet dat Onze Woning de enige maatschappij is die deze toestanden ervaart. Sommige huisvestingsmaatschappijen gaan dan ook op zoek naar allerlei inventieve criteria, naar mogelijkheden om hun socialewoningbouwcomplexen leefbaar te houden en, daaraan gekoppeld, om het aantal onaangepaste vreemdelingen te beperken tot een aanvaardbaar aantal.
Mijnheer de minister, uit de cijfers die u verstrekte, bleek dat de Antwerpse maatschappij De Goede Woning in 2003 'slechts' 17,5 percent van haar woningen toewees aan vreemdelingen, terwijl dit percentage bij de andere Antwerpse maatschappijen veel hoger lag: Huisvesting 49,7, Onze Woning 56,7 en ABC 64,3 percent. De reden voor dit lagere percentage is dat De Goede Woning alleen kandidaat-huurders inschrijft die voldoende Nederlands spreken. In De Morgen van 31 december kwam de directeur aan het woord: 'Met ons toewijzingssysteem geven we een antwoord op de samenlevingsproblematiek.'
Ook de directies van Onze Woning en Huisvesting zouden ondertussen reeds een gelijkaardig huishoudelijk reglement hebben overwogen. De discussie woedt nog steeds in de raden van bestuur. De toewijzingsreglementen die een minimumkennis van de taal opleggen, moeten nog worden bekrachtigd. De aandacht van de kranten voor de zaak heeft de discussie op zijn minst gepolitiseerd, en dus helaas ook bemoeilijkt. Ook in Vilvoorde en Mechelen willen een aantal maatschappijen een gelijkaardig reglement uitwerken. Zoals u weet, mijnheer de minister, is het voor de maatschappijen altijd balanceren op de grens van het wettelijke, aangezien het socialehuurbesluit voorschrijft dat wie zich eerst inschrijft voor een sociale woning, noodzakelijkerwijs ook eerst een woning toegewezen krijgt.
Laat ons maar zeggen dat ook de fameuze antidiscriminatiewet problemen zou kunnen opleveren. De federale minister van Gelijke Kansen, PS'er Dupont, liet in De Morgen van 31 december weten de zaak met argusogen te volgen. Dat voorspelt weinig goeds.
Vorig jaar leidde de toewijzingspolitiek van de kantonale bouwmaatschappij van Beringen tot een onderzoek van de VHM en zelfs tot een strafrechtelijke klacht wegens discriminatie van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding. We weten dus wat we kunnen verwachten.
Mijnheer de minister, ondertussen doet u nog steeds alsof uw neus bloedt en relativeert u de problemen. Toen ik u een schriftelijke vraag stelde over een aantal cijfers in verband met de aanwezigheid van vreemdelingen in de sociale huisvesting, antwoordde u: 'In het socialehuurbesluit, dat zowel de toelatings- en de toewijzingsvoorwaarden als de eigenlijke verhuring van socialehuurwoningen regelt, hebben de door het geachte lid gevraagde gegevens geen enkel belang. Deze gegevens worden derhalve niet systematisch bijgehouden en zijn niet beschikbaar.'
Ik betreur dit, want allerlei andere instanties en onderzoekers, zoals de heer Cools, beschikken blijkbaar wel over deze gegevens en willen er wel ruchtbaarheid aan geven, omdat de cijfers wel relevant en belangrijk zijn voor de leefbaarheidproblematiek van de socialewoningcomplexen, zowel in de grootsteden als daarbuiten.
Mijnheer de minister, u weigert de fameuze omzendbrief-Gabriels in te trekken. Deze omzendbrief verplicht maatschappijen asielzoekers te huisvesten, zelfs degenen die aan andere gemeenten werden toegewezen. Met deze problematiek zijn we in Antwerpen goed bekend: een honderdtal OCMW's van andere steden en gemeenten wijzen hun asielzoekers aan Antwerpen toe, waarna deze mensen een beroep doen op de omzendbrief-Gabriels om zich te huisvesten in een socialewoningcomplex in Antwerpen.
Mijnheer de minister, in een antwoord op een eerdere vraag van mij hebt u hierover fragmentair en zeer gedeeltelijk toelichting gegeven, maar ik citeer toch uit uw antwoord: 'Twee Antwerpse huisvestingsmaatschappijen gaven aan dat op basis van de ervaring van het personeel vermoedelijk 20 percent van het aantal aanvragen in 2003 afkomstig was van asielzoekers, erkende politieke vluchtelingen of geregulariseerde illegalen. Het gaat om een zeer ruwe schatting.'
Algemene cijfers hierover zijn er blijkbaar niet, wat ik betreur. Ik heb mijn bedenkingen bij de stelling van twee maatschappijen dat ongeveer 20 percent wordt toegewezen aan geregulariseerde illegalen en asielzoekers. Het gaat om een vijfde van de toewijzingen, waarvoor de omzendbrief-Gabriels grotendeels verantwoordelijk is. Mijnheer de minister, is het niet nuttig en wenselijk deze omzendbrief in te trekken, om zo een einde te maken aan deze praktijken?
In uw beleidsnota staat dat aan maatschappijen in de toekomst: 'meer ruimte moet worden gegeven om te komen tot een gezonde sociale mix'. Ik heb hier geen probleem mee, maar dan moet dit ook blijken uit het beleid op het terrein. Het is nog niet duidelijk hoe ruim deze vrijheid van de maatschappijen zal zijn. Mijnheer de minister, u hebt wel al laten doorschemeren dat het nieuwe socialehuurbesluit, dat de ruimte moet bepalen, niet onmiddellijk moet worden verwacht. Het nieuwe socialehuurbesluit laat al jaren op zich wachten. Ik hoop dat het in de loop van dit jaar zal worden afgewerkt.
Mijnheer de minister, op 18 oktober 2004 suggereerde u, in antwoord op een vraag van mevrouw Heeren, dat momenteel een soort gedoogbeleid wordt gevoerd in verband met de toewijzing en de criteria, die verschillen tussen de socialehuisvestingsmaatschappijen en de plaatsen waar de maatschappijen actief zijn. Mijnheer de minister, voeren u en de VHM, in afwachting van de totstandkoming van het nieuwe socialehuurbesluit, een soort gedoogbeleid inzake de toewijzingspolitiek van de socialehuisvestingsmaatschappijen? Wat is uw oordeel over de criteria die door sommige maatschappijen reeds zijn ingevoerd, zoals het kennen van de Nederlandse taal? Andere criteria zijn nog niet ingevoerd, maar worden door een aantal Antwerpse en andere maatschappijen overwogen.
Mijnheer de minister, uw communicatie over dit onderwerp is zeer ongelukkig. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de toewijzingsreglementen van de Antwerpse maatschappijen die het kennen van het Nederlands verplicht stellen. De Morgen schreef op 31 december: 'Vlaams minister van Wonen Keulen reageert voorzichtig positief op het idee. Dat Keulen nog een slag om de arm houdt, heeft te maken met de wettelijke schemerzone waarin de maatregel zich begeeft.' In De Standaard van dezelfde dag stond: 'Vlaams minister van Huisvesting Keulen zegt het Antwerpse taalplan eerst grondig te willen bestuderen. Hij wil het daarom nog niet bejubelen.' De Gazet van Antwerpen citeert u dan weer als volgt: 'De minister wil eerst laten natrekken of het niet in strijd is met de antiracismewet.' Aan dezelfde krant zou u ook gezegd hebben: 'Het is de vraag of de plicht om Nederlands te kennen, belangrijker mag zijn dan het recht op huisvesting.'
Ofwel is het gematigd positief, ofwel wordt het eerst getoetst aan de antiracismewet, ofwel vindt u dat het niet kan, zoals blijkt uit uw laatste opmerking, omdat het recht op huisvesting primeert op de plicht om Nederlands te kennen. Wat is het nu eigenlijk? Uw boodschap is immers heel verwarrend en ik ben niet de enige die dat vindt. Mevrouw Berx heeft dat ook al opgemerkt, hoewel zij in dit Vlaams Parlement tot uw meerderheid behoort.
Doordat u nogal onduidelijk communiceert, wordt een zekere rechtsonzekerheid gecreëerd bij de huisvestingsmaatschappijen die maatregelen willen treffen om de leefbaarheid te garanderen. Ook zij willen weten waar ze aan toe zijn. Een aantal Antwerpse maatschappijen overwegen in hun ontwerp van reglement een quotum in te stellen. Per complex zou maximaal een derde aan allochtonen van dezelfde afkomst worden toegelaten. Het Vlaams Belang vindt dat dit aantal beperkt zou moeten worden tot het gemiddeld percentage vreemdelingen dat in die stad aanwezig is. Dat lijkt me een veel rationeler en duidelijker criterium. In combinatie met de vereiste om de Nederlandse taal te kennen, zou dat quotum in elk geval een aanzet zijn. Het is een eerste stap in de goede richting, maar het is absoluut nog niet voldoende.
Wij hopen dat er in het toekomstige socialehuurbesluit uitdrukkelijk een aantal wettelijke mogelijkheden worden opgenomen inzake het hanteren van maxima aan vreemdelingen en allochtonen. Ik heb het dan ook over vreemdelingen die reeds over de Belgische nationaliteit beschikken. Ook de heer Cools heeft er, onder meer vorige week in deze commissie, al op gewezen dat ook een quotum moet worden gehanteerd voor mensen van vreemde origine die de Belgische nationaliteit al hebben verworven. Zoniet kan er enkel sprake zijn van een theoretische oplossing. In de praktijk zal de problematiek dezelfde blijven.
Ik hoop dat er snel een oplossing wordt gevonden voor deze problematiek, waar ter zake al veel te lang een struisvogelpolitiek wordt gevoerd. Men steekt de kop in het zand en men schuift de problemen onder de mat. De socialehuisvestingsmaatschappijen moeten zichzelf maar beredderen. Dat doen ze dan ook, maar zonder rechtszekerheid en zonder dat ze weten in hoeverre hun beleid zal worden gesteund door de VHM en de minister. Deze maatschappijen verdienen beter, mijnheer de minister. Zij hebben de steun nodig van de hogere overheid. U moet duidelijke criteria durven opleggen in het toekomstige socialehuurbesluit. We mogen onze kop niet langer in het zand steken voor de gigantische problemen van leefbaarheid en overlast die de massale instroom van vreemdelingen teweegbrengt. De cijfers spreken voor zich. U hebt ze me zelf bezorgd. Ik manipuleer de cijfers niet, ik geef ze weer zoals ze zijn.
Mijnheer de minister, ik hoop dat u de politieke moed zult opbrengen en dat u zich niet zult verbergen achter allerlei wetten en verordeningen. Er moeten criteria worden uitgevaardigd die in overeenstemming zijn met de realiteit.
De voorzitter: Mevrouw Berx heeft het woord.
Mevrouw Cathy Berx: De drie Antwerpse huisvestingsmaatschappijen - Huisvesting, De Goede Woning en Onze Woning - hebben een overeenkomst gesloten over een ontwerp van huishoudelijk reglement. Volgens dat reglement is de kennis van het Nederlands een voorwaarde voor de toewijzing van een sociale woning. Ik citeer uit dat reglement: 'Contacten tussen de maatschappijen en de potentiële kandidaat-huurders moeten in het Nederlands verlopen, zowel bij de inschrijving, bij de toewijzing als bij de verhuring. Als het gaat om een gezin, moet minstens één lid van dat gezin voldoende Nederlands kennen om die procedure ook in het Nederlands te doorlopen. Stelt men vast dat bij de inschrijving geen minimaal gesprek in het Nederlands mogelijk is, dan wordt er ingeschreven, maar die mensen worden ook meteen doorverwezen naar, voor wat Antwerpen betreft, de Dienst Integratie Antwerpen.'
Op die manier kunnen mensen worden gescreend op hun kennis van het Nederlands. Ze worden gescreend om na te gaan naar waar ze best worden doorverwezen om effectief lessen Nederlands te volgen. Op die manier krijgen ze de kans om nog tijdig het Nederlands te leren, waardoor ze de taal wel degelijk machtig zijn op het moment van de toewijzing. Is dat niet het geval, dan kan de woning niet worden toegewezen tenzij er een proefcontract wordt opgesteld. Dat is belangrijk, want op die manier krijgen ze de kans om het Nederlands alsnog aan te leren. Het proefcontract kan eventueel worden verlengd met één jaar. Het is dus duidelijk de bedoeling van de huisvestingsmaatschappijen om mensen te integreren. Kennis van het Nederlands is immers essentieel om te communiceren, te integreren en te participeren in onze samenleving.
U hebt er terecht op gewezen dat het Nederlands een noodzakelijke voorwaarde is. Deze voorwaarde blijkt niet voldoende te zijn, want er zijn tal van andere problemen. Een nieuwkomer of oudkomer die Nederlands spreekt, is daarom nog geen perfecte huurder met wie perfect kan worden samengeleefd. Kennis van het Nederlands is essentieel, al was het maar om een goed inzicht te krijgen in de rechten en verplichtingen als huurder. De mensen moeten immers weten aan welke leefregels ze zich moeten houden.
Hetzelfde geldt voor de woonbegeleiding. In nogal wat socialehuisvestingsmaatschappijen wordt voorzien in woonbegeleiding als er samenlevingsproblemen rijzen. Ook die woonbegeleiding moet gebeuren in het Nederlands. Kennis van het Nederlands is ook hiervoor essentieel. Het voorkomen en aanpakken van samenlevingsproblemen veronderstelt dat communicatie mogelijk wordt gemaakt, en om communicatie mogelijk te maken moet men elkaar kunnen begrijpen. Ook hiervoor is kennis van het Nederlands essentieel.
Mijnheer de minister, het is dan ook redelijk verantwoord om een link te leggen met de kennis van het Nederlands. Het regeerakkoord bepaalt trouwens heel duidelijk dat zal worden gezorgd voor een betere bestraffing van het niet of niet correct naleven van het verplicht volgen van een inburgeringstraject. Wie het traject niet volgt, krijgt een sanctie opgelegd en kan de toegang tot een sociale woning worden ontzegd. U hebt in de beleidsnota en ook bij andere gelegenheden gezegd dat het toepassingsgebied van het inburgeringsdecreet moet worden uitgebreid. Kennis van het Nederlands is noodzakelijk in de sociale huisvesting. Het mag echter niet de bedoeling zijn mensen uit te sluiten. Dat is het verschil tussen de interpellatie en mijn vraag om uitleg. Het gaat er niet om mensen te weren uit de sociale huisvesting, maar om mensen alle kansen te geven en ervoor te zorgen dat ze voldoende Nederlands kennen en een woning toegewezen krijgen.
Uw reactie op de verklaringen van de huisvestingsmaatschappijen was erg lauw en een beetje te voorzichtig. U had het over een interessant voorstel dat verder onderzoek vereiste. Inmiddels heeft het voorbeeld navolging gekregen. Er werd reeds gewezen op Vilvoorde. Ik heb ondertussen de brief van de VHM gelezen waarin staat dat het voorstel niet mag worden goedgekeurd omdat het in strijd is met de geldende socialehuurreglementering. Misschien stoelde het onderzoek daarop. Als de socialehuurreglementering wordt aangepast, zult u dan in de mogelijkheid voorzien om het Nederlands effectief in te schrijven als een van de elementen waarvan het toewijzen van een sociale woning afhankelijk kan worden gemaakt? Ik herhaal dat het niet de bedoeling mag zijn om mensen uit te sluiten, maar wel om hen ertoe aan te zetten of te verplichten om het Nederlands te leren, want dat is essentieel in onze samenleving.
Mijnheer de minister, staat u achter het nieuwe reglement van de huisvestingsmaatschappij en ook de doelstelling ervan? Zult u de maatschappijen ondersteunen bij de uitvoering van het nieuwe reglement? Beschouwt u het reglement als een mogelijke aanzet tot het nieuwe socialehuurbesluit waar op dit ogenblik aan wordt gewerkt?
De antidiscriminatiewet verbiedt dat een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt op basis van niet-wettige criteria, zeker als een niet-wettig doel wordt beoogd. Het doel dat in deze zaak wordt beoogd, is het goed samenleven van mensen in sociale complexen, en dat is dus een wettig doel. Het criterium is taal en taal is geen irrelevant criterium, want wie wil communiceren en samenleven, moet de taal kennen. Ik heb er alle vertrouwen in dat het voorstel de toetsing aan de antidiscriminatiewet wel degelijk kan doorstaan.
De voorzitter: Mevrouw Gennez heeft het woord.
Mevrouw Caroline Gennez: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, we hebben al heel veel inleiding gehad. Ik zou graag een andere nuance leggen in de discussie.
Ik hoor dat de doelstelling het creëren van een sociale mix is. Uiteraard zijn we het daarmee eens. Ik wil het nog even hebben over de doelstelling van sociale huisvesting, namelijk het recht op sociale huisvesting garanderen voor iedereen. Dat is trouwens een grondrecht. Het huidige socialehuurbesluit bepaalt inderdaad dat de toewijzing gebeurt op basis van de inschrijvingsdata. Uiteraard zijn er een aantal uitzonderingen.
Ik hoor collega's vertellen dat het evident is dat iemand die een sociaal recht wil laten gelden, zich aanbiedt in het Nederlands. Dat klopt, want de bestuurstaal in Vlaanderen is het Nederlands. We hebben hier al herhaaldelijk gediscussieerd over Brussel-Halle-Vilvoorde en ook dan stellen we dat de bestuurstaal het Nederlands is. Het is de logica zelve dat bij contacten met de administratie het Nederlands wordt gebruikt.
Ik wil een andere nuance leggen dan de twee vorige sprekers. Het is uiteraard belangrijk dat mensen de taal kennen en dat die kennis een voorwaarde voor emancipatie kan zijn. Ik zou graag een paar praktijkvoorbeelden uit Antwerpen beter kennen, want ik heb onvoldoende zicht op de discussie. De reglementen van de drie huisvestingsmaatschappijen laten heel verschillende praktijken toe. Ik zou graag hebben dat er wat meer duidelijkheid en meer lijn in zit.
Ik twijfel overigens niet aan de goede bedoelingen van een aantal directeurs en mensen in de raden van bestuur van de betrokken huisvestingsmaatschappijen, maar de navolging die er wordt gegeven in andere steden zoals Mechelen of Vilvoorde behoeft toch enige voorzichtigheid. Sommigen willen de reglementering die vandaag al in Antwerpen bestaat, misschien wel interpreteren als een uitsluitingsmechanisme en niet als een inclusief mechanisme. Ik ben het ermee eens dat mensen uit de doelgroep van het inburgeringstraject moeten worden doorverwezen naar dit traject en dat er voldoende aanbod moet zijn, wat ook uw bevoegdheid is, mijnheer de minister.
Ik zou niet willen dat reglementen als deze worden gebruikt om bepaalde categorieën van allochtonen uit te sluiten van het recht op een sociale woning. Als ik de teneur van de heer Dewinter hoor, vrees ik dat er een hellend vlak wordt gecreëerd. Ik zou niet willen dat die voorwaarde wordt uitgebreid naar mensen die niet onder de doelgroep van het inburgeringstraject vallen. Daarom vind ik het belangrijk enkele zeer punctuele vragen te stellen.
Mijnheer de minister, wat is de precieze formulering in de reglementen van de betrokken Antwerpse huisvestingsmaatschappijen? Sinds wanneer staan die passages in de reglementen? Zijn de reglementen al aangepast? Wat is de nieuwswaarde van dit feit? Ik heb immers begrepen dat deze passages allerminst nieuw zijn. Zijn er dan nieuwe praktijken op het veld waardoor we de discussie vandaag voeren?
Wie controleert in de praktijk de kennis van het Nederlands? Is het de bevoegdheid van een sociaal assistent van de huisvestingsmaatschappij?
Is er een weigering tot inschrijving? Ik heb begrepen uit de communicatie dat dit niet zo zou zijn maar dat de kennis van het Nederlands als toets geldt bij de effectieve toewijzing. Iedereen weet dat er een bepaalde periode ligt tussen de inschrijving en de effectieve toewijzing.
Hebben de betrokken huisvestingsmaatschappijen ook een cliëntvolgsysteem dat in de doorverwijzing naar de NT2-cursussen voorziet? Is er voldoende aanbod aan NT2-cursussen?
Bent u van plan om in het nieuw op te stellen socialehuurbesluit hier een algemene regel van te maken of bent u van plan om dat aan de bevoegdheid van de huisvestingsmaatschappijen over te laten? Voor onze fractie is de garantie belangrijk dat de kennis van de taal niet als uitsluitingsmechanisme wordt gehanteerd bij het recht op sociale huisvesting maar als inclusief mechanisme om het samenleven in de wijken te bevorderen.
De voorzitter: De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de maatregel die een aantal socialehuisvestingsmaatschappijen hebben proberen in te voeren om de toewijzing van een sociale huisvesting te toetsen aan de kennis van het Nederlands, is enerzijds juridisch delicaat en anderzijds politiek wel verantwoord te noemen. Ik bedoel met juridisch delicaat - het is reeds met brio door mevrouw Berx uiteengezet - dat er een zeker spanningsveld heerst met onder meer de antidiscriminatiewetgeving. Zij heeft al een denkspoor aangegeven om die spanning wat te verlichten.
Anderzijds is de maatregel wel politiek te verantwoorden. Ik bedoel politiek niet in de zin van partijpolitiek, maar in de zin waarbij de maatschappijen op het terrein een zekere marge moeten kunnen hebben. We mogen niet vergeten dat het nog altijd de overheid is die de woningen ter beschikking stelt tegen een betaalbare huurprijs en dat de overheid een inburgeringsbeleid voert waarin taal een van de essentiële pijlers is. In die zin is het verantwoord om het beleid zoals het door een aantal Antwerpse maatschappijen naar voren wordt geschoven, deels te kunnen onderbouwen.
Zoals mevrouw Gennez zegt - en ik wil haar geen woorden in de mond leggen die ze niet heeft uitgesproken - is het niet de bedoeling om op basis van taal mensen uit te sluiten maar het kan wel een mogelijkheid zijn om op basis van taal bepaalde vormen van 'voorrang' in te voeren, en hierbij moet worden bekeken hoe dit juridisch wordt omschreven. Voor deze uitdaging staan we.
Taal is in de samenleving en bij de socialehuisvestingsmaatschappijen niet bepalend, dat weten we. Mensen die het terrein veel beter kennen dan ikzelf, zullen dat zeker bevestigen. De cultuur van mensen en hun herkomst is veel bepalender om samen te leven. Taal is wel een niet te verwaarlozen element. Het helpt - en ik zeg dit bewust als een understatement - als men de taal kent om in een sociale huisvesting meer contact te hebben met andere bewoners.
In deze problematiek is het volgens mij geen goed denkspoor om met vaste quota te werken. Onze fractie is geen voorstander van quota inzake positieve discriminatie en evenmin van quota inzake negatieve discriminatie, zoals de hoofdinterpellant heeft aangegeven.
Mijnheer de minister, wat we van u vragen is even moeilijk als eenvoudig. We vragen namelijk om de mogelijkheid die nu door maatschappijen op het terrein ter hand wordt genomen omdat ze met bepaalde problemen worden geconfronteerd, voor degenen die deze te goeder trouw willen hanteren, op een of andere manier juridisch te dekken. U kunt dit doen door de maatregel in te bouwen in het nieuwe besluit dan wel door de autonomie te laten aan het terrein, maar dan wel met een juridische basis, namelijk met rechtszekerheid voor de huurder en de verhuurder. We zouden graag van u vandaag enkele concrete denksporen daarover horen.
Ik wil nogmaals benadrukken dat het helemaal niet gaat om een beleid dat op uitsluiting gericht is, maar om een beleid dat iedereen die in Vlaanderen aanspraak wil maken op sociale huisvesting, ertoe wil aanzetten de taal aan te leren die zowel in de socialehuisvestingssector als daarbuiten wordt gesproken. Dat doel is legitiem. Als dat beleid goed wordt uitgebouwd, kan het op onze steun rekenen.
De voorzitter: De heer Tavernier heeft het woord.
De heer Jef Tavernier: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, ik heb niet de bedoeling om hier nuanceringen of kanttekeningen aan te brengen. Ik denk dat we de zaak grondig moeten onderzoeken, en de fundamenten zelf kritisch moeten evalueren. Mijns inziens moeten naast de talenkennis ten minste ook nog twee andere elementen uit het voorstel tot aanpassing van het socialehuurbesluit van de Antwerpse maatschappijen worden bekeken.
Over de kennis van het Nederlands heeft men het hier al uitvoerig gehad. Men heeft het echter nog niet gehad over het feit dat men ook voorrang wil verlenen aan kandidaat-huurders die in de periode van zes jaar voor de toewijzing ten minste drie jaar inwoner zijn geweest van de stad Antwerpen. Evenmin heeft men het gehad over het feit dat men voorstelt de mogelijkheid om prioriteit te geven aan daklozen, en dan zeker aan daklozen die van buiten de betrokken gemeente komen, te schrappen. Deze voorstellen moeten in hun geheel worden beoordeeld.
Wat de talenkennis betreft, stel ik vast dat de heer Dewinter er hier in zijn bekende stijl een potje van maakt. Hij gebruikt los doorheen een reeks begrippen die in zijn vertoog mekaar overlappen of soms zelfs als synoniem lijken te worden gebruikt, zoals 'vreemdelingen' en 'onaangepaste vreemdelingen' - die blijkbaar worden gelijkgesteld met vreemdelingen die niet goed Nederlands spreken. Soms brengt hij de talenkennis in verband met de nationaliteit; op andere ogenblikken zijn talenkennis en nationaliteit dan weer niet van belang, maar heeft hij het over de afkomst - wat dat laatste ook moge betekenen.
Alle sprekers stellen hier dat er bijna geen twijfel bestaat over de goede bedoelingen van de initiatiefnemers, maar ook dan men moet opletten dat de antidiscriminatiewet niet wordt overtreden. Zo lijkt het wel alsof het gaat over een juridisch probleem. Volgens mij gaat het in de eerste plaats niet over een juridisch probleem, maar over fundamentele problemen van mensen. En wat het juridische aspect betreft, gaat het dan nog niet in de eerste plaats over de antidiscriminatiewet, maar over alle internationale verdragen over de mensenrechten. Een aantal jaren geleden hebben alle politieke partijen zich gehaast om in hun statuten de intentie te verankeren dat ze in overeenstemming met al die verdragen aan politiek willen doen. Daarover gaat het.
Kan men de toewijzing van sociale woningen laten afhangen van de talenkennis van de aanvrager? Mevrouw Berx stelt het mooi als ze zegt dat het niet de bedoeling is om uit te sluiten, maar om te integreren. Het gaat hem echter niet enkel over de bedoeling, maar vooral over het effect. Wat hebben we bereikt als het resultaat uitsluiting is? Deze voorstellen zullen leiden tot uitsluiting, want van een aantal mensen zal men zeggen dat er voor hen geen plaats is. Daklozen en mensen die niet of onvoldoende Nederlands spreken, vliegen eruit. Waar moeten die mensen terecht? Moeten ze dakloos blijven of in handen vallen van huisjesmelkers? Wil men illegale toestanden bevorderen? Wil men uitsluiten?
Mijn standpunt is duidelijk. We moeten een positief beleid voeren. Het is goed dat men het aanleren van het Nederlands stimuleert. De kennis van het Nederlands kan echter niet als voorwaarde gelden om in aanmerking te komen voor een sociale woning. Uiteraard zijn er huisvestingsproblemen en problemen in de socialewoningsector. We moeten dat remediëren. Dat doen we echter niet door taal als een uitsluitingscriterium te hanteren.
De voorzitter: De heer Verreycken heeft het woord.
De heer Rob Verreycken: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, ik wil hier enkel een juridische aanvulling verwoorden. Op een bepaald ogenblik heeft de minister gezegd dat hij zou laten onderzoeken of deze voorstellen stroken met de antidiscriminatiewet. Ik wil enkel de hoop uitdrukken dat men niet tijd wil winnen met zo'n onderzoek. De basisregel van het recht is wel dat een duidelijke tekst geen interpretatie behoeft.
Sedert het arrest van het Arbitragehof van oktober 2004 is de tekst van de antidiscriminatiewet zeer duidelijk. Er is nu enkel nog sprake van discriminatie als een verschil in behandeling niet objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd. Alles staat of valt dus met de vraag of er een consensus is over de vraag of een maatregel objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd.
Mijnheer de minister, gezien het betoog van alle collega's hier, met uitzondering van dat van de spreker van Groen!, hoop ik dat u de moed zult hebben om niet te verwijzen naar verder juridisch onderzoek, maar vast te stellen dat deze maatregel wel degelijk objectief en redelijkerwijze noodzakelijk is om een aantal reële samenlevingsproblemen op te lossen, zeker in Antwerpen, zoals ook gebleken is uit de hoorzitting met de heer Cools.
Mijnheer Tavernier, in zijn arrest van oktober heeft het Arbitragehof zeer duidelijk gesteld dat het bestaan van bepaalde wetgeving er niet toe mag leiden dat het publieke debat onmiddellijk onmogelijk wordt gemaakt. Er moet volgens het hof wel degelijk een debat mogelijk zijn over samenlevingsproblemen, en men moet wel degelijk op zoek gaan naar oplossingen om de problemen te verhelpen. De periode van het politiek correcte afwijzen van de discussie op het moment dat ze in de commissie begint door te verwijzen naar repressieve wetgeving, moet worden afgesloten.
De voorzitter: Mevrouw Heeren heeft het woord.
Mevrouw Veerle Heeren: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de verdienste van deze interpellatie is dat het debat nu wordt gevoerd. Dat is positief, want het geeft iedereen de kans zijn mening hierover te zeggen.
Stellen dat iemand die de taal niet of onvoldoende beheerst, geen toegang krijgt tot de sociale woningbouw, doet de vraag rijzen waar die man of vrouw dan wel terecht moet. Ik ben het ermee eens dat de mensen de taal moeten kennen, maar ze moeten van de overheid ook de kans krijgen om de taal te leren.
Mijnheer de minister, u bent ook bevoegd voor inburgering, en u levert daar heel wat inspanningen voor. De vraag is of talenkennis een criterium moet zijn, en of dat het enige criterium kan zijn - volgens mij niet. We hebben het nu over de acute problematiek in Antwerpen, maar ik zou morgen kunnen ingaan op de problemen in de Rand, waar bouwmaatschappijen met Vlaamse middelen sociale woningen bouwen, terwijl degenen die er komen wonen, Franstaligen zijn die zich evenmin wensen te integreren en evenmin de taal kennen of willen kennen.
In Beringen rijst deze problematiek op een heel ander vlak - het is trouwens ook geen grootstad. Minder dan 5 percent van de 3000 mensen die daar vandaag op de wachtlijst staan, kennen geen Nederlands. Nochtans gaat het niet op te beweren dat de mijnstreek geen problemen zou hebben, maar het taalcriterium in het toewijzingsbeleid helpt daar niet. In het verleden werd daar de regel gehanteerd dat in bepaalde woningprojecten maximum 10 percent van de woningen mocht worden toegewezen aan niet-Europeanen. Daarover loopt nog steeds een zaak voor de rechtbank.
Het zal een uitdaging zijn voor ons allemaal om de bouwmaatschappijen in het socialehuurbesluit een middel te bieden om hiermee om te gaan. Ik voel er veel meer voor mensen kansen te geven om te integreren en de taal te leren.
We hebben enkele maanden geleden het idee geopperd te werken met proefcontracten. Wie nu in een sociale woning terechtkomt, heeft een contract voor het leven, want het zijn contracten voor onbepaalde duur. Bouwmaatschappijen hebben het heel moeilijk om in te grijpen bij leefbaarheidsproblemen in de wijken. Ze moeten zich daarvoor richten tot justitie, en zo'n zaak duurt 3 of 4 jaar, zodat de problemen niet op korte termijn opgelost geraken. Waarom wordt er niet gedacht aan een soort proefcontract, waarbij mensen een bepaalde tijd krijgen om het Nederlands machtig te worden?
Er zijn 118 maatschappijen in Vlaanderen. Ik huiver een beetje bij de gedachte dat die binnenkort allemaal hun eigen systeem zullen ontwikkelen om te toetsen wat hun kennis van het Nederlands is.
Mijnheer Dewinter, ik kom uit Limburg. De schoonmoeder van mijn zus is van Poolse afkomst, en woont hier al veertig jaar. Ze kent wat Nederlands, maar onvoldoende om een gesprek te voeren. De vraag is waar de lat ligt, en wie zal bepalen wat kennis van het Nederlands is.
Ik voel dan ook meer voor een proefcontract, waardoor enerzijds de overheid verplicht wordt een aanbod van taallessen ter beschikking te stellen, en anderzijds de kandidaat-huurder verplicht wordt zich te integreren. Tenslotte gaat het om de leefbaarheid van sociale woningen. Het zijn sociale woonwijken, en dat moeten ze blijven.
Mijnheer de minister, het huishoudelijk reglement is er. Welke raad van bestuur heeft het goedgekeurd, en wat was de houding van de regeringscommissaris in die raad van bestuur? Die zit daar immers namens ons allemaal om toe te zien op de beslissingen van de maatschappij en er standpunten over in te nemen. Welke initiatieven zult u nu concreet nemen ten aanzien van de bouwmaatschappijen? Zult u ze terugfluiten en hen laten wachten tot het nieuwe socialehuurbesluit er is? Of zult u het gedogen?
De voorzitter: De heer Roegiers heeft het woord.
De heer Jan Roegiers: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het klimaat dat hier door sommigen wordt gecreëerd, verbaast me. De problematiek van de allochtonen wordt hier blijkbaar verengd tot kennis van het Nederlands. Het ergert me nog veel meer dat de indruk wordt gewekt dat allochtonen geen Nederlands kennen, noch de wil tonen om het te kennen. Ik wil me hier met klem tegen verzetten.
Volgens mevrouw Berx is kennis van het Nederlands een basisvoorwaarde om een goede huurder te zijn. Deze woorden verbazen me. Ik veronderstel niet dat ik met mevrouw Berx een ronde van de SHM's moet doen om haar te tonen dat mensen met een goede kennis van het Nederlands niet steeds de beste huurders zijn.
Ik stel tevens vast dat niemand er tot nu toe op heeft gewezen dat er in Vlaanderen heel wat discriminatie en racisme is. Veel mensen van allochtone oorsprong krijgen niet dezelfde kansen als blanke mensen. Zelfs mensen van allochtone origine die over een redelijke of een goede kennis van het Nederlands beschikken, worden gediscrimineerd. In het onderwijs, in de werkgelegenheid, in de vrijetijdsbeleving en in de huisvestingssector worden hun kansen ontnomen. Het is onze taak hierop toe te zien.
Voor alle duidelijkheid wil ik hieraan toevoegen dat wij kennis van het Nederlands ook zeer belangrijk vinden. Iemands recht op wonen van zijn kennis van het Nederlands afhankelijk maken, gaat voor ons evenwel een brug te ver. Wij verzetten ons tegen het invoeren van bijkomende voorwaarden voor bepaalde bevolkingsgroepen. Op die manier worden ongelijke kansen ingebouwd en wordt discriminatie in de hand gewerkt.
Allochtonen betalen belastingen. Op die manier leveren ze een bijdrage aan de collectieve voorzieningen. Dat betekent dat ze recht op sociale huisvesting hebben. Ik pleit hier niet voor een voorkeursbehandeling. Ik verzet me echter tegen achterstelling.
Mijnheer de minister, hoe kunt u er in de toekomst op toezien dat voor iedereen effectief een gelijke toegang tot de sociale huisvesting wordt gecreëerd?
De voorzitter: De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe: Mijnheer de voorzitter, ik ben eigenlijk tevreden dat ik een van de laatste sprekers ben die hierover het woord mag nemen. Op het ogenblik dat de drie Antwerpse bouwmaatschappijen hun plannen naar voren hebben gebracht, is door de pers en door verschillende politieke partijen op heel verschillende manieren gereageerd.
Eigenlijk zijn de reacties min of meer afhankelijk van de plaats waar iemand woont. Zo is de sp.a-afdeling Antwerpen enthousiast en is de sp.a-afdeling Gent tegen. De directeur van een van de betrokken bouwmaatschappijen, de heer Luyten, past de voorgestelde regeling reeds toe. Nochtans gaat het hier om een gewezen lid van Groen!. Hij heeft zelfs nog in de OCMW-raad van Antwerpen gezeteld. Het gaat er blijkbaar om vanuit welke invalshoek iemand de situatie bekijkt.
Als ik het allemaal goed heb begrepen, zitten alle democratische partijen, op enkele nuances na, min of meer op dezelfde lijn.
Het Vlaams Belang is voorstander van dergelijke reglementeringen.
Volgens de heer Tavernier zou deze maatregel tot uitsluiting leiden. Ik zou deze redenering willen omdraaien. Iemand die weet dat hij twee of drie jaar de tijd krijgt om de nodige taalkennis te verwerven en die weet wat hieraan is verbonden, zal allicht voldoende gemotiveerd zijn om Nederlands te leren. Wie in die omstandigheden pertinent weigert mee te werken, sluit zichzelf uit.
Het is uiteraard essentieel dat de minister in voldoende middelen voor het inburgeringsbeleid voorziet. Het gaat hier om meerdere duizenden mensen. Indien we jaarlijks slechts in voldoende middelen zouden voorzien om 2000 mensen een taalcursus aan te bieden, zouden bepaalde mensen enkel om deze reden langer op een woning moeten wachten. Dat kan de bedoeling niet zijn.
Integratie is zeer belangrijk. Bouwmaatschappijen hebben de taak hun huurders over bepaalde zaken te informeren. Bepaalde bouwmaatschappijen worden evenwel met meer dan vijftig verschillende nationaliteiten geconfronteerd. Het kan de bedoeling niet zijn de huurders van dergelijke maatschappijen in vijftig verschillende talen over de preventie van CO-vergiftigingen te informeren. Integratie moet op dit vlak tot het zetten van een stap in de goede richting kunnen leiden.
Zoals mevrouw Heeren reeds heeft gezegd, is het positief dat we dit debat voeren. Vorige week hebben we een interessante en op bepaalde ogenblikken zelfs ontluisterende hoorzitting met de heer Cools gehouden. Voor mijn partij vormt de heer Cools nochtans geen referentiepunt. De verdienste van deze hoorzitting is dat ze tot een debat over de sociale huisvesting heeft geleid.
Het is de taak van de Vlaamse Regering in het algemeen en van de minister van Wonen in het bijzonder om zo snel mogelijk voor een duidelijke en coherente oplossing te zorgen. Communicatie is in dit verband uitermate belangrijk. Ik ben afkomstig van Kortrijk, waar ik ook in een aantal bouwmaatschappijen actief ben. De Kortrijkse bouwmaatschappijen verwachten een duidelijke communicatie over dit onderwerp. Het is niet duidelijk wat er allemaal precies wordt voorgesteld en wat er momenteel reeds wordt toegepast. Uit mijn contacten met een der betrokken Antwerpse bouwmaatschappijen is gebleken dat de raad van bestuur het invoeren van deze maatregel reeds heeft goedgekeurd. Ik ken de huurwetgeving. Deze beslissing staat haaks op het socialehuurbesluit en op alle mogelijke omzendbrieven. De minister moet de bouwmaatschappijen duidelijk laten weten wat vandaag mogelijk is, of hij aan een aanpassing werkt en welke denksporen hierbij worden gevolgd.
Mijnheer de minister, de voornemens van de drie betrokken bouwmaatschappijen zijn allicht niet zomaar uit de lucht gegrepen. In welke mate hebben de bouwmaatschappijen op voorhand overleg gepleegd met uw kabinet en met de administratie? In welke mate gaat het hier om een wisselwerking tussen de betrokken overheidsinstanties? Tenslotte is een van de regeringscommissarissen een topambtenaar van de Vlaamse administratie.
Indien het denkspoor van de Antwerpse bouwmaatschappijen wordt gevolgd, zal de toepassing van de nieuwe regels moeten worden gecontroleerd. Wie zou voor de toepassing en voor de controle moeten instaan?
Het kan niet de bedoeling zijn dat Limburg de zaken anders regelt dan Antwerpen of West Vlaanderen. Dat is een belangrijk gegeven. Mijnheer de minister, waarschijnlijk hebt u al nagedacht over hoe dit objectief en rechtvaardig kan worden toegepast.
De voorzitter: Minister Keulen heeft het woord.
Minister Marino Keulen: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, zoals de heer Decaluwe heeft gezegd, is er bij brede stromingen en bij de grootste groep van de hier aanwezige fracties een overeenstemming. In het regeerakkoord staat ook duidelijk dat de toewijzing van een sociale woning of een sociaal appartement mee afhankelijk moet worden gemaakt van de bereidheid om cursussen Nederlands te volgen en ze ook volledig te doorlopen.
Wat in Antwerpen gebeurt, doorkruist enigszins onze eigen initiatieven. We waren daar namelijk ook al mee bezig. Daarnaast is het ook duidelijk dat ook in het parlement een aantal mensen in die richting aan het denken zijn. Het voordeel van Antwerpen is dat er een input wordt gegeven voor het nieuwe socialehuurbesluit, dat, zoals ik reeds verscheidene keren heb aangegeven, zal ingaan op 1 januari 2006.
Het is de betrachting om midden 2005 een ontwerp voor te leggen aan de commissie. Eigenlijk moet ik dat niet doen. Het gaat immers om een besluit van de regering. Dit is echter erg belangrijk. Bovendien hebben een aantal collega's in het verleden hun interesse voor dit onderwerp uitgesproken. De commissie zal kunnen nagaan of het ontwerp beantwoordt aan wat de meerderheid van de leden over het onderwerp denken.
Eén zaak is duidelijk: in het huidige huurbesluit staat niets over een taalvereiste. Ze laat die ook niet toe. Mijnheer Decaluwe, vandaag heeft de raad van bestuur van de Antwerpse maatschappij De Goede Woning dit goedgekeurd. De VHM heeft aan de regeringscommissaris duidelijk meegedeeld dat dit niet kan. In het socialehuurbesluit is dat op dit moment niet opgenomen.
In het huidige socialehuurbesluit staan twee grote voorwaarden: de eigendomsvoorwaarde - men mag geen eigenaar zijn van een ander onroerend goed - en de inkomensvoorwaarde.
De voorzitter: De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe: Mijnheer de minister, deontologisch is er een zwaar probleem met de commissaris. De topambtenaar van de administratie laat dit in de raad van bestuur passeren. Ik vraag dat de regeringscommissaris minstens op de vingers wordt getikt.
De voorzitter: Minister Keulen heeft het woord.
Minister Marino Keulen: Geachte dames en heren, ik heb daarnet al verwezen naar de bezitsvoorwaarde en de inkomensvoorwaarde. De getrouwen van deze commissie kennen deze laatste voorwaarde zowat van buiten. Voor een gezin ligt het inkomen op zo'n 23.000 euro op jaarbasis. Voor een alleenstaande is dat 17.000 euro op jaarbasis.
Het is de bedoeling daar een derde voorwaarde aan toe te voegen, namelijk de taalvereiste. Hieronder wordt verstaan de bereidheid om cursussen Nederlands te volgen, om een basiskennis van onze taal te verwerven zodat men in staat is een sociaal leven te leiden en contacten te onderhouden met bijvoorbeeld de huisvestingsmaatschappij en de andere bewoners van de sociale woningen of appartementen. Op die manier wordt een opstap gewaarborgd in de maatschappij bij het uitbouwen van een carrière.
Het is de bedoeling dat deze regel in werking treedt op 1 januari 2006. De huidige huurder valt dus niet onder die regel. Retroactiviteit en wetgeving staan dikwijls lijnrecht tegenover elkaar. Vanaf 1 januari 2006 wordt de bereidheid om Nederlands te leren en een basisvaardigheid op te doen, opgenomen in de huurreglementering. Dit geldt ook in het kader van de inburgeringsverplichting zoals ze vandaag geldt.
Het kan echter nooit de bedoeling zijn dat iemand die werk heeft gevonden of al werkt aan die job, moet verzaken om de cursussen te volgen. Die mensen blijven hun recht behouden. Ze kunnen wel op vrijwillige basis die lessen volgen. We zullen ze zeker niet tegenhouden. Mensen die aan het werk zijn, kunnen we echter niet verplichten die job te laten staan om een cursus Nederlands te volgen.
Mensen die werken, integreren zich spontaan op de werkvloer, leren de taal al doende, leren netwerken op te bouwen, hebben contacten met collega's en maken vrienden. Op die manier bouwen ze misschien een sociaal leven op binnen verenigingen. Dat zijn allemaal stappen op weg naar integratie.
Wat ook belangrijk is in het ontwerp van socialehuurbesluit, is het afsluiten van proefcontracten. Dat staat los van de problematiek van integratie en inburgering. Die contracten zullen een duurtijd hebben van 2 jaar. Ik heb die vraag gekregen van heel wat bewonersverenigingen, zoals PASH, het Platform Antwerpse Sociale Huurders, of huisvestingsmaatschappijen. Ze stellen voor iedereen een proefcontract te laten ondertekenen zodat kan worden nagegaan hoe ze zich inpassen. Er kan dan bijvoorbeeld worden gezien of ze de huur op tijd betalen. Gedragen ze zich een beetje geschikt in de omgang met hun omgeving? Houden ze rekening met derden? Dan denk ik aan lawaai en andere overlast. Een probleem dat vaak rijst in de socialewoningblokken is dat van het sorteren van afval en het achterlaten van zwerfvuil in gangen, balkons of liften. Deze proeftijd van 2 jaar is geen enkel probleem voor wie het goed meent. De anderen weten dat er nu eenmaal regels zijn. Ze krijgen iets dat niet gering is, namelijk kwaliteitshuisvesting aan betaalbare prijzen.
Onze sociale huisvesting is vandaag zo goed dat iedereen probeert er onderdak te krijgen. De kandidaten moeten echter tegelijk een aantal verplichtingen naleven, zoals rekening houden met de bewoners, de huurprijs betalen en - waarom ook niet - de taal kennen. Dat laatste wil ik alleszins voor heel Vlaanderen van toepassing laten zijn, niet om mensen uit te sluiten of ze obstakels in de weg te leggen, zodat ze mislukken, maar vanuit dezelfde kijk die we hebben op inburgering en integratie.
Het is iets positiefs: wie Nederlands kent en dus in staat is om in onze taal te communiceren, is in staat om verantwoordelijkheid op te nemen in onze maatschappij. Die mensen zullen mettertijd op eigen benen kunnen staan, wat het doel is van elk integratiebeleid, vanuit welk gezichtspunt men dit ook bekijkt, als dat tenminste op een positieve en democratische wijze gebeurt. Het doel is ervoor zorgen dat mensen zo snel mogelijk actief kunnen deelnemen aan de samenleving en zo snel mogelijk een eigen inkomen kunnen verwerven, zodat ze voor zichzelf kunnen zorgen.
Vanaf 2006 zie ik twee categorieën. Er zijn de anderstalige nieuwkomers. Voor hen wil ik dat dezelfde voorwaarden gelden als de voorwaarden die vandaag bestaan bij het inburgeringstraject. Ze moeten beschikbaar zijn voor de cursussen Nederlands en de cursussen maatschappelijke oriëntatie. Meer nog, ze mogen nooit ongewettigd afwezig zijn. Het aantal keren dat ze afwezig mogen zijn, is beperkt tot drie. Uiteraard kunnen er objectieve redenen zijn, zoals hospitalisatie, waardoor mensen die cursussen niet meer kunnen volgen. Een positieve reden om te stoppen met die cursussen is natuurlijk het vinden van een baan. Wie werk heeft, is uiteraard niet langer verplicht om die cursussen te volgen.
Natuurlijk hebben we de morele plicht om te voorzien in een voldoende aanbod aan taalcursussen. Wie dit op de voet volgt, zal beamen dat we vandaag de behoeften dekken van de categorie mensen die verplicht die cursussen moeten volgen. Die situatie hebben we vrij goed onder controle. We willen die categorie uitbreiden, tot de gezinsvormers en degenen die hier komen in het kader van de gezinshereniging, en tot de oudkomers, dus mensen die hier al langer dan 1 jaar verblijven, maar nog steeds aangewezen zijn op een leefloon, of tot oudkomers die schoolgaande kinderen hebben en zelf ons onderwijs niet hebben gevolgd.
Willen we dit uitbreiden, dan zullen we uiteraard extra cursussen NT2 moeten aanbieden. In dit verband stellen we momenteel een protocol op met minister Vandenbroucke, die verantwoordelijk is voor dat NT2-aanbod van de centra voor de basiseducatie. Dat loopt goed. Alleszins zouden degenen die verplicht moeten inburgeren, voorrang moeten krijgen, om zo een structurele oplossing te bieden voor het probleem van de wachtlijsten.
Als die mensen kandidaat zijn voor een sociale woning of appartement, maar nog niet begonnen zijn aan de cursus, dan zou het nieuwe socialehuurbesluit stellen dat die mensen aan bod mogen komen voor die woning, onder de opschortende voorwaarde dat, als ze cursussen NT2 worden aangeboden, ze die cursussen moeten aanvatten en ook beëindigen. Als die mensen oordelen dat die cursussen hen niet interesseren, dan verliezen ze het recht op die woonmogelijkheid. Laat dat duidelijk zijn: ook hier zijn er geen rechten zonder plichten.
Dit is vergelijkbaar met wat er vandaag bij de VDAB gebeurt. Iemand die werkloos is, krijgt een uitkering, maar moet beschikbaar zijn voor de VDAB. Wie oordeelt dat hij perfect gelukkig is met die uitkering, zal die uitkering verliezen indien hij weigert mee te werken aan de initiatieven van de VDAB tot herscholing of bijscholing die tot doel hebben zijn kansen op tewerkstelling te vergroten.
De heer Decaluwe verwoordde het heel mooi - hij wordt nog een inburgeringspecialist. Met dit alles wapenen we deze mensen. Dat is immers de doelstelling, niet alleen in Antwerpen, maar ook voor mijn kabinet en de administratie. We moeten mensen in staat stellen om te communiceren met andere bewoners in de woonblokken en met hun huisvestingsmaatschappij, waar ze een woning van huren. Het verwerven van die basisvaardigheid van het Nederlands is ook alleen al wenselijk vanuit het oogpunt van de veiligheid. Vandaag zitten er heel wat nationaliteiten samen in die woonblokken. Als er vandaag een brand uitbreekt, of er ontstaat een andere noodsituatie, zoals een gaslek, en daar wordt voor gewaarschuwd, dan zullen heel wat mensen niet kunnen begrijpen wat er aan de hand is. Het Nederlands is hun levensverzekering en hun mogelijkheid om vooruit te komen in onze samenleving. Het gaat over mensen die hier permanent blijven wonen en hier dus een toekomst willen uitbouwen. Ze kiezen voor Vlaanderen. Daar hoort zeker en vast ook de kennis van onze taal bij.
Dan is er de tweede categorie: alle anderen die zich aanbieden, buiten de anderstalige nieuwkomers. Dan heb ik het over autochtonen en allochtonen. Zij zouden bij de inschrijving het bewijs moeten leveren dat ze Nederlandskundig zijn. Dat is heel eenvoudig. We kennen hier de leerplicht tot 18 jaar, dus iedereen voldoet in principe aan die voorwaarde. De referentie is het basispakket van 240 lesuren van het CBE. Daar voldoet iedereen aan die in België of in Nederland school heeft gelopen. Vandaag is in de Franse Gemeenschap de basiskennis van het Nederlands eveneens in de eindtermen ingeschreven.
Het gros van de kandidaat-huurders kan geen bewijs leveren van zijn kennis van het Nederlands. Als er een dispuut ontstaat tussen een huisvestingsmaatschappij en een huurder, dan zal het Huis van het Nederlands een proef afnemen om het taalpeil te meten. Dat is dé instantie om dat te doen, want ze beschikt over de knowhow en de vaardigheid om een objectieve en correcte proef af te nemen. Als kandidaat-huurders een cursus moeten volgen, en ze krijgen intussen al een woning, dan gebeurt dat onder de volgende opschortende voorwaarde. De cursus van het CBE moet zo snel mogelijk worden gestart én voltooid zonder ongewettigde afwezigheden. De bereidheid om het basispakket Nederlands te leren is cruciaal.
De doelstelling is het verhogen van de leefbaarheid in de sector. Wie dat hier voorstelt, de parlementsleden uit Antwerpen, zijn geen lichtgewichten. Ze kennen de sector door en door; ze zijn er als het ware in doorgewinterd.
Een en ander zit vervat in de geest van het regeerakkoord, ik zit hier niets uit mijn duim te zuigen. Ik geef op een positieve manier gevolg aan het regeerakkoord. Ik wil de interactie verhogen tussen huurders onderling en tussen huisvestingsmaatschappij en huurder. Ik wil anticiperen op noodsituaties zoals brand of gaslekken. Ik wil de integratie- en ontwikkelingskansen van allochtonen verhogen. Tolerantie is geen synoniem voor onverschilligheid. Dat is de weg van het minste kwaad, maar die leidt naar het moeras.
Voor de beschuldiging van discriminatie moeten we niet vrezen, denk ik. Weerbaarheid en zelfstandigheid verhogen, mensen uit hun isolement halen, vertalers uitsparen en dergelijke, kan moeilijk als discriminatoir worden geduid. Het is belangrijk voor de leefbaarheid en het draagvlak van de sector. Het is vooral belangrijk voor de kandidaathuurders. Op die manier hebben of krijgen ze een toekomst in de regio waarvoor ze voluit hebben gekozen, met name Vlaanderen. Ik ben ervoor gewonnen de taalvereiste in 2006 op te nemen in het socialehuurbesluit.
Ik heb eind december misschien wel voorzichtig gereageerd. Ik heb drie zaken duidelijk gemaakt: dat ik het verplichte aanleren van het Nederlands een interessant idee vond, dat het beantwoordt aan mijn zorg voor de integratie, en dat het beantwoordt aan mijn visie over lokaal maatwerk dat ik in de sociale huisvesting nastreef. Toen mij gevraagd werd of ik dat wou toepassen, zat ik daar als minister. Ik had geen enkele tekst voor me. De vragen waren enkel gebaseerd op een krantenbericht. Behalve de tsunami was er weinig nieuws, en daarom werd ik bijna geforceerd om zomaar definitieve uitspraken te doen. Het enige wat ik kon doen - het enige wat oorbaar is voor een minister - was dat denkspoor interessant te noemen. Ik wou eerst met mijn eigen ogen lezen wat ik interessant vond. Dat heb ik intussen gedaan.
Het nieuwe reglement is al goedgekeurd bij De Goede Woning. Het is voorlopig nog in strijd met de wet, het is dus nog nergens in werking. Met het nieuwe socialehuurbesluit zal het van toepassing kunnen worden in heel Vlaanderen. Ik vind dat daarmee iedereen wint.
De voorzitter: De heer Dewinter heeft het woord.
De heer Filip Dewinter: Ik dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister. Het is nu inderdaad wel duidelijk.
Dit is een kleine stap in de goede richting, maar naar onze bescheiden mening onvoldoende. De drie Antwerpse socialewoningbouwmaatschappijen De Goede Woning, Huisvesting en Onze Woning hebben dat ook heel erg duidelijk gesteld: het criterium van de kennis van het Nederlands moet worden gecombineerd met een maximumgrens voor het aantal allochtonen. Zo niet, vrezen zij - terecht denk ik - zal deze maatregel een maat voor niets zijn. Het feit dat de bereidheid om Nederlands te leren, wordt getoond door het volgen van cursussen volstaat.
Minister Marino Keulen: Ze moeten de cursus afmaken.
De heer Filip Dewinter: Mijnheer de minister, u weet dat er geen examen of proef is op het einde van de opleiding, dus het komt erop neer de cursus bij te wonen en liefst enige interesse te betonen, maar dit laatste is absoluut geen bindende voorwaarde. Mijnheer de minister, ik wil niet vitten of moeilijk doen: het is een kleine, maar onvoldoende stap in de goede richting.
Een bovengrens inzake het aantal allochtonen per woningbouwcomplex blijft een dwingende noodzaak. Dat staat ook in het ontwerp van gezamenlijk toewijzingsreglement van de betrokken maatschappijen. Als dit niet wordt ingevoerd, zal de instroom van vreemdelingen massaal blijven. Ze zullen wellicht de cursus volgen, omdat ze weten dat dit de bindende voorwaarde is, maar ik betwijfel of dit veel zal veranderen aan de genoemde percentages.
Mijnheer de voorzitter, de door ons voorgestelde criteria - het kennen van het Nederlands, een maximumgrens met quota en het afschaffen van de omzendbrief-Gabriels - zijn ook dwingende eisen van de Antwerpse bouwmaatschappij om de instroom van asielzoekers van wie de procedure nog niet is afgerond te beperken. Volgens sommige woningbouwmaatschappijen gaat het om 20 percent van de aanvragen voor een sociale woning. Mijnheer de minister, over de afschaffing van de omzendbrief-Gabriels heb ik u niets horen zeggen.
Mijnheer Tavernier, u hebt het over gelijke toegang, gelijke kansen voor iedereen, antidiscriminatie en antiracisme. Voor wie worden de kansen op den duur ongelijk? Het gaat om 20 percent vreemdelingen. Het gaat niet om allochtonen, maar om mensen die niet over de Belgische nationaliteit beschikken. Het voorbije jaar ging 20 percent van de toewijzingen voor het hele land naar deze groep, in Antwerpen ging het om 37,2 percent en in Onze Woning ging het over bijna 80 percent.
Wie is hier het slachtoffer van ongelijkheid, discriminatie en racisme? Als ik de percentages bekijk, heeft onze eigen, autochtone Vlaamse bevolking niet langer de kans om in een sociale woning terecht te kunnen, omdat de instroom van vreemdelingen meer dan massaal is. De Vlamingen worden het slachtoffer van de huidige slechte regeling. Ik heb de indruk dat de multiculturele en multiraciale maatschappij zijn eigen kinderen opvreet.
Het verhaal over de rechten van de mens, antidiscriminatie en antiracisme mag geen alibi zijn om niets aan de problemen van overlast, onleefbaarheid en gettovorming in de sector van de sociale huisvesting te doen, want daar lijkt het op neer te komen.
De voorzitter: Mevrouw Berx heeft het woord.
Mevrouw Cathy Berx: Mijnheer de minister, het is nuttig het kennen van het Nederlands op te nemen als criterium, en mensen aan te zetten hun kennis van het Nederlands te bewijzen en dit te gebruiken als empowerment om een aantal verantwoordelijkheden op te nemen in de samenleving.
Ik wil geen discussie voeren met andere collega's, maar ik heb niet gezegd dat het een voldoende voorwaarde is. Ik heb gezegd dat het een noodzakelijke voorwaarde is, want er moeten ook nog een aantal andere elementen worden vervuld om goed te kunnen samenleven. De kennis van het Nederlands is vrij belangrijk om te kunnen communiceren, om op een goede manier te kunnen samenleven met mensen en om discussiepunten te kunnen ophelderen.
Dit is ook niet het goede moment om de discussie over achterstelling en discriminatie te voeren. Het is niet omdat er niet op wordt gewezen dat niet wordt onderkend dat er problemen zijn inzake achterstelling, tewerkstelling en onderwijs, maar dat moeten we op andere plaatsen bespreken.
Het is cruciaal dat mensen de taal kennen. We kunnen goed argumenteren dat er geen probleem is op grond van de antidiscriminatiewet. In elk concreet geval moet steeds worden aangetoond dat dit argument niet wordt gebruikt om - via een indirecte discriminatie - mensen uit te sluiten.
Het is niet omdat dit in het algemeen de toets kan doorstaan dat alles mogelijk is en het kan worden gebruikt als element van uitsluiting en discriminatie. Laten we op een goede manier omspringen met de regelgeving. We moeten goed weten wat het betekent, maar dat is ook zo voor de fundamentele rechten en vrijheden. Het zijn geen onvoorwaardelijke rechten, wat betekent dat er in een samenleving voorwaarden kunnen worden gekoppeld aan de uitoefening of het toekennen van een aantal voordelen en rechten.
Ik erken dat het niet een louter juridisch probleem is, maar er moet wel een juridische context zijn. Het zijn samenlevingsproblemen, maar we moeten wel weten binnen welke context we iets kunnen ondernemen. Het doel is iets te doen aan de samenlevingsproblemen.
De voorzitter: Mevrouw Gennez heeft het woord.
Mevrouw Caroline Gennez: Ik ben, evenals de heer Decaluwe, verrast dat mensen hun visie op grondrechten een beetje laten afhangen van een eigen woonplaats. Voor sp.a kan dat niet. Het recht op huisvesting is prioritair.
Het reglement waarover is gestemd bij De Goede Woning kan vandaag nog niet worden toegepast.
Mijnheer Dewinter, u hebt het over een bovengrens in de sociale huisvesting. U hebt echter nog steeds niet gezegd wat een vreemdeling of allochtoon precies is. Eigenlijk bekijkt u taalkennis helemaal niet als een emancipatorisch gegeven. Dat is ook voor u helemaal geen voorwaarde om het recht op sociale huisvesting af te dwingen. U hebt daar andere bedoelingen mee.
Sp.a-spirit is het ermee eens dat het regeerakkoord verder wordt uitgevoerd. We dringen er dan ook op aan dat hier verder wordt gediscussieerd over het nieuw socialehuurbesluit. De minister heeft zich daartoe geëngageerd en de meerderheidsfracties zijn dat overeengekomen.
De voorzitter: De heer Verreycken heeft het woord.
De heer Rob Verreycken: Ik wil nog een juridische bedenking maken. Ik had gevreesd voor een uitwijkspoor op de antidiscriminatiewetgeving. Mijnheer de minister, ik ben blij dat u hebt bevestigd dat die wetgeving hier niet van toepassing is. Ik was wel verbaasd toen u zei dat de optie van de taalkennis moet worden afgewezen omdat die haaks zou staan op het huidige socialehuurbesluit. Ik ken die tekst niet uit het hoofd maar ik meen me toch te herinneren dat er terecht een aantal gemene criteria zijn waaraan moet worden voldaan. Er is echter ook een bepaling waaruit blijkt dat een socialehuisvestingsmaatschappij in bepaalde individuele gevallen wel degelijk kan afwijken voor de toewijzing van een sociale woning indien ze een sociaal leefbaarheidsplan heeft opgesteld met het oog op een gunstige sociale mix, dat is goedgekeurd door de VHM.
Minister Marino Keulen: Ik wil u meteen uit uw droom helpen. Met een intern toewijzingsreglement is het vandaag niet mogelijk om dit soort van voorwaarden op te leggen.
De heer Rob Verreycken: Het huidige socialehuurbesluit bepaalt dus dat een sociaal leefbaarheidsplan kan worden opgesteld maar dat taal daar nooit een element in kan zijn.
Minister Marino Keulen: Dat moet altijd gebeuren binnen het algemene kader.
De factor taal is van cruciaal belang voor de leefbaarheid van een bepaalde buurt of wijk. Mensen moeten met elkaar kunnen communiceren, zij moeten elkaar kunnen verstaan. Václav Havel, de laatste president van het toenmalige Tsjechoslowakije, zei ooit dat taal het instrument is van cultuur. Via taal leer je de ziel van een volk kennen. Op die manier ontstaat er meer diepgang in de samenleving waarvan de mensen deel uitmaken. Eens die stap is gezet, wordt een beslissende stap gezet naar de oplossing van samenlevingsproblemen en de integratie van verschillende bevolkingsgroepen. Taal is daarin de meest cruciale factor.
Een van de voorstellen was ook het toelaten van hogere inkomens. Ik sta daarvoor open met het oog op de financiële leefbaarheid van de huisvestingsmaatschappijen. Op die manier kan ook een breder draagvlak worden opgebouwd voor de socialehuisvestingssector.
Wat de omzendbrief-Gabriels betreft, gaat het in eerste instantie niet over een nieuwe wet of bepaling. Er wordt gewoon uitleg gegeven bij de bestaande reglementering. Zo hebben de ontvankelijk verklaarde asielzoekers ook recht op sociale huisvesting. Zij verblijven immers wettelijk in dit land. Iedereen die hier wettelijk verblijft, kan rechten op sociale huisvesting laten gelden. De vraag is nu waar ze moeten worden gehuisvest. Moet dat gebeuren op hun verblijfplaats of op de plaats waar het OCMW gelegen is waaraan ze zijn toegewezen? We worden daarbij ook telkens geconfronteerd met de discussie over het spreidingsplan en de toepassing daarvan.
Als we deze omzendbrief vandaag intrekken, dan vervallen we in loutere willekeur. Ook dat is niet te verkiezen.
Wat de bereidwilligheid van anderstalige nieuwkomers betreft, wijzen de cijfers uit dat wie bang is om mensen met onoverkomelijke problemen te confronteren, niet altijd gelijk heeft.
Ik geef u een voorbeeld. Tussen 1 april en 15 september 2003 waren 3500 kandidaten bij de centra voor basiseducatie. Van die 3500 werden er 726 verplicht om te komen. De overige 2774 kandidaten waren vrijwillig gekomen.
Vandaag stellen we vast dat veel mensen rechtstreeks naar de centra voor basiseducatie gaan, omdat ze van plan zijn om hier te blijven wonen. Het gaat in veel gevallen over mensen die hier via van een huwelijk terechtkomen. Hun toekomst en dat van hun gezin ligt hier en daarom willen ze zo snel mogelijk Nederlands kennen. Ze passeren zelfs niet via de sluizen van de onthaalbureaus en de Huizen van het Nederlands, maar kloppen direct aan bij de aanbodverstrekkers: de centra voor basiseducatie.
De mensen moeten dus niet zozeer worden gestimuleerd. Tot nu toe hebben we bij 126 mensen vastgesteld dat ze verplicht waren om een taalcursus te volgen, maar die verplichting niet zijn nagekomen. De namen werden doorgegeven aan het parket en de betrokkenen zullen een penale boete krijgen.
Dit is een afgewogen verhaal van rechten en plichten. We geven de mensen de kans om zich in te burgeren, door hun taalcursussen aan te bieden. De betrokkenen kunnen niet stellen dat het hen niet interesseert, dat ze tevreden zijn met een uitkering alleen en voor de rest met rust willen worden gelaten. Onze samenleving kan maar bestaan in de mate dat iedereen actief participeert. Dat is de alfa en de omega van elk integratiebeleid.
Met redenen omklede moties
De voorzitter: Door de heer Dewinter, door mevrouw Guns en door de heer Tavernier werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.