Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 13/01/2005
Vraag om uitleg van mevrouw Helga Stevens tot de heer Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, over televisiereclame voor, tijdens en na kinderprogramma's
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Stevens tot de heer Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, over televisiereclame voor, tijdens en na kinderprogramma's.
Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, mijn vraag gaat over reclame. Vorig jaar hebben we een dossier gemaakt over obesitas en de preventie. Deze vraag houdt daarmee verband.
Kinderen blijken echt kwetsbaar te zijn voor reclame. Uit onderzoek in Nederland bij 2.700 kinderen bleek dat meer dan één derde van de kinderen tussen 10 en 12 jaar zin krijgt om te eten of te drinken na het zien van reclame die ze net heeft gezien. Een aantal kranten, zoals De Morgen, hebben hier aandacht aan besteed.
Er wordt heel veel reclame gemaakt voor producten die gericht zijn op kinderen. Dat geldt bijvoorbeeld voor ongezond eten. Het gaat vaak om vet voedsel, eten dat zoet is of waren waar heel wat zout in is verwerkt. Net die reclame heeft veel effect op kinderen. Overgewicht kan het gevolg zijn van veel te eten. Obesitas kent op dit moment een sterke toename.
Er wordt ook heel wat reclame gemaakt voor fast food en soft drinks. Ze heeft ook duidelijk een impact op het gedrag van kinderen, want vaak beslissen de kinderen wat de ouders kopen, of beïnvloeden ze het koopgedrag van hun ouders. De kinderen maken geen verschil tussen de inhoud van het programma en de reclame die eraan voorafgaat of erbij aansluit.
Mijnheer de minister, mijn vraag heeft niets met betutteling te maken, wel met respect voor de eigenheid van kinderen. Ze begrijpen onvoldoende hoe reclame werkt. Ze kijken niet kritisch genoeg. Ze weten niet echt wat de boodschap is.
Het decreet van 2 februari 2001 heeft de 5-minutenregel ingevoerd: 5 minuten voor of na een kinderprogramma mag er geen reclame worden uitgezonden. Tijdens het programma zelf is dit ook verboden, maar dit verbod wordt ontweken. We hebben dan ook de indruk dat het niet werkt.
Mijnheer de minister, als de mediamaatschappijen hun verantwoordelijkheid niet nemen en het decreet blijven omzeilen, moeten we dan die 5-minutenregel niet uitbreiden? Moet het verbod tot een half uur worden uitgebreid, zodat de kinderen echt worden beschermd? Wat is uw visie op de problematiek van reclame rond kinderprogramma's? Wilt u daarvan een prioriteit maken en hoe kunt u het best ingrijpen?
In hoeverre moet er overleg worden gepleegd met de federale minister van Consumentenzaken, of kan de Vlaamse overheid zelf initiatieven ontwikkelen? In 2000 hebben de juristen van de Vlaamse Mediamaatschappij betwist dat burgers bij het Vlaams Commissariaat voor de Media een klacht kunnen indienen als de reclame- of sponsorregels worden geschonden, omdat telkens een belang moet worden aangetoond. Wat is uw standpunt daarover?
De voorzitter: De heer Verstrepen heeft het woord.
De heer Jurgen Verstrepen: Mijnheer de minister, inzake televisiereclame voor, tijdens en na kinderprogramma's, kun je voor en tegen een uitbreiding van de 5-minutenregel zijn. Een uitbreiding kan immers nadelig zijn voor de Vlaamse zenders, rekening houdend met het internationaal kabelaanbod in ons land. Dat zou een negatief saldo kunnen betekenen voor de commerciële zenders. U weet hoe de commerciële zenders redeneren: als er geen reclame meer mag worden uitgezonden, is het mogelijk dat de kinderprogramma's niet meer rendabel zijn en dat ze worden afgevoerd omdat ze commercieel niet meer interessant zijn.
Er zijn de traditionele reclameblokken rond de kinderprogramma's, maar de wonderformule die de zenders tegenwoordig hebben gevonden om de 5-minutenregel te omzeilen, is het magische woord merchandising. De productiehuizen, de producers en de distributeurs halen daar veel inkomsten uit. Ook de openbare omroep bezondigt zich daaraan. Zo kennen de kinderen Plop, Bob de Bouwer, Piet Piraat, Nijntje, Big en Betsy, Hopla, Sponge Bob Square Pants, Winnie de Pooh, Mickey en Minnie Mouse niet zozeer door de reclameblokken, maar hoofdzakelijk door de programma's en de merchandising daarrond.
Het is moeilijk om daarvoor een oplossing te bedenken. We kunnen die kinderprogramma's toch niet schrappen? Over die discussie moet grondig worden nagedacht. Misschien moeten wij als politici ons veeleer de vraag stellen of in scholen geen vak 'reclame ondergaan' moet worden ingevoerd. De kinderen leren vanalles en nog wat. Zo wordt er een hele week lang gewerkt rond Sinterklaas en de Kerstman die voor iedereen geschenkjes brengen. En daar vertrekt de merchandising, want de kinderen willen dan ook effectief een boekentas van Bob de Bouwer bijvoorbeeld. Misschien moeten we kinderen leren omgaan met reclame.
We kunnen daar op Vlaams niveau over discussiëren en maatregelen treffen, maar bijvoorbeeld Nickelodeon, een internationaal product van de MTV-group, zendt gedurende 24 uur kinderprogramma's uit. Sponge Bob Square Pants heeft gezorgd voor een verdubbeling van het marktaandeel van die zender in Vlaanderen en Nederland. Op die zender zijn overal reclameblokken. We kunnen die buitenlandse zenders toch niet op een stalinistische wijze van de kabel halen.
Dit moet ons tot nadenken stemmen, want het is nog maar een begin. Het is kiezen tussen slecht, minder slecht en een beetje goed. Als de Vlaamse zenders in een keurslijf worden gegoten, vrees ik dat dit in het voordeel is van de buitenlandse initiatieven. Als we rekening houden met wat de kabel binnenkort kan bieden, wensen we dat toch ook niet.
Mijnheer de minister, hoe kan die merchandising worden aangepakt? We moeten daarover minstens de discussie voeren. Ik zie echter geen kant-en-klare oplossing.
De voorzitter: De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, ik sluit me aan bij de bekommernissen van mevrouw Stevens. Tijdens de vorige legislatuur heb ik een voorstel van decreet ingediend om de huidige regeling uit te breiden tot 15 minuten. Dit voorstel heeft het echter niet gehaald. Er werd toen onder andere gezegd dat deze materie op het Europees vlak moet worden geregeld.
De discussie die mevrouw Stevens op gang heeft gebracht, gaat meer dan alleen maar over het feit het aantal reclamevrije minuten uit te breiden, het gaat ook over de inhoud en volksgezondheid. Het gaat daarbij over snoepen en ongezonde voeding. De vraag is dan waar we de grens moeten trekken om te bepalen of iets al dan niet om kinderreclame is. In het Vlaams Parlement wordt er bijvoorbeeld niet veel gedronken, maar wel veel gesnoept. Het is zeer moeilijk om die grens te trekken.
Mijnheer de minister, op inhoudelijk vlak moet er op de een of andere manier, eventueel op basis van studies, worden nagegaan wat mogelijk is. We moeten ons bewust zijn van de commerciële impact op de inkomsten van de omroepen. Die zijn niet min. Toen het reclamedecreet werd besproken, heb ik amendementen ingediend. Het ging om honderden miljoenen inkomsten voor bepaalde omroepen. Daar moet ook rekening mee worden gehouden.
Mijnheer de minister, Europa gaat de richtlijn aanpassen. Ondertussen is er ook de interactieve televisie. Er zullen zenders komen die, al dan niet tegen betaling, al dan niet met reclame, kinderprogramma's, kinderfilms, tekenfilms zullen uitzenden. De zenders zullen moeten zorgen voor inkomsten. Mevrouw Stevens heeft het daarnet gehad over de Nederlandse studie. De problematiek zou op Europees niveau moeten worden aangepakt. Dat zou een grote stap zijn. Als we de zaak zelf willen regelen, dan zal het neerkomen op dweilen met de kraan open.
Mijnheer de minister, bent u bereid om in het kader van de wijziging van de Europese richtlijn de hele problematiek daar ter sprake te brengen? Misschien kunnen we daarover eerst hier een debat voeren. Het probleem is immers ruimer.
De voorzitter: Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois: Mijnheer de voorzitter, geachte leden en medewerkers, ik bied u mijn beste wensen aan. Ik hoop op een goede en, af en toe, spitante samenwerking.
Mevrouw Stevens, de Vlaamse regelgeving laat inderdaad niet toe dat kinderprogramma's worden onderbroken voor reclameboodschappen. In de nabijheid van kinderprogramma's mag, in navolging van de zogenaamde 5-minutenregel, evenmin reclame worden uitgezonden.
Deze regels gelden enkel voor de omroepen die worden erkend door de Vlaamse Gemeenschap. Buitenlandse omroepen die op de Vlaamse kabel uitzenden, moeten met deze verbodsbepalingen geen rekening houden. Uiteraard is dit vervelend voor ouders en kinderen in Vlaamse gezinnen die bijvoorbeeld naar Nederlandse omroepprogramma's kijken. Er kan alleen maar toezicht worden uitgeoefend op de Vlaamse omroepen.
De Private Omroep Federatie, de POF, vraagt aan de Vlaamse overheid om de opheffing te onderzoeken van het verbod op reclameboodschappen in de 5 minuten voor en na kinderprogramma's om de 'concurrentiepositie van de Vlaamse omroepen veilig te stellen in de Europese context'.
De federatie stelt dat de Vlaamse privé-omroepen sinds enkele maanden sterke concurrentie ondervinden van buitenlandse televisiestations zoals Nickelodeon via MTV. Zij zenden vanuit het buitenland met groot succes kinderprogramma's uit op de Vlaamse markt en verkopen daarrond reclame aan Vlaamse adverteerders.
Veel Vlaamse ouders maken zich ernstig zorgen over het ongebreideld consumentisme waaraan hun kinderen worden blootgesteld. Zo zouden er verbanden zijn tussen de reclameboodschappen waaraan kinderen dagelijks worden blootgesteld en het overgewicht bij jonge kinderen. Bij tieners blijken er verbanden te bestaan tussen de zogezegde ideale maten die hen in de reclame worden voorgespiegeld en magerzucht. Jonge kinderen kunnen zeer moeilijk het onderscheid maken tussen televisieprogramma's en reclameboodschappen. We mogen de discussie echter niet beperken tot het verband tussen reclame voor kinderen en hun eetgedrag. We moeten ons afvragen welke reclame voor kinderen verantwoord is. We kunnen de kinderen van meet af aan meetrekken in het consumentisme of we kunnen hen beschermen, hen leren het onderscheid te maken en hen daarin begeleiden en ondersteunen thuis, op school en in jeugdverenigingen of andere.
Wat de kinderprogramma's betreft, is de Vlaamse regelgeving strenger dan de Europese richtlijn. Het is niet mijn bedoeling om daaraan te tornen. Ik heb dat ook duidelijk gemaakt aan de POF.
Om oneerlijke concurrentie te vermijden met omroepen die vanuit het buitenland Nederlandse programma's via de Vlaamse kabel aanbieden, heeft de Vlaamse Gemeenschap gezocht naar middelen om op Europees vlak een algemene verstrenging van de reclameregels ter bescherming van de kinderen door te voeren. Onmiddellijk bleek dat Vlaanderen vrijwel alleen stond. Alleen Zweden bleek een nog strengere regelgeving te hebben. Officieel kon de Vlaamse Gemeenschap het debat zelfs niet aantrekken omdat de Franse Gemeenschap geen vragende partij was voor een verstrenging van de Europese televisierichtlijn, omdat op die manier een gelijkaardig concurrentienadeel voor haar omroepen zou ontstaan. Zij bevindt zich in een gelijkaardige positie en wordt geconfronteerd met Franstalige buitenlandse zenders die niet gebonden zijn door een eventueel strengere regelgeving.
Dit neemt niet weg dat ik dit debat opnieuw op Europees niveau wil voeren. Het probleem van de delokalisering is daarvoor het aangewezen uitgangspunt. Kleinere lidstaten dringen reeds lang aan op een afdoende regeling van het probleem waarbij omroepen een licentie verwerven in naburige lidstaten met soepele wetgeving, maar hun programma's op de betrokken kleine lidstaat richten. Het omzeilen van de regelgeving inzake reclame over kinderprogramma's is daar een perfect voorbeeld van. Vlaanderen, Wallonië, Oostenrijk en de Scandinavische landen verkeren allemaal in die situatie omdat vanuit het Verenigd Koninkrijk programma's in die talen worden uitgezonden.
Wat het standpunt van de POF betreft, kan het nuttig zijn terug te keren naar de eerste levensjaren van VTM. Aangezien het in de beginfase van VTM niet zo goed ging met de verstandhouding tussen die omroep en de VRT, heeft toenmalig minister Weckx eerst via overleg met de omroepen afzonderlijk en daarna via gezamenlijk overleg getracht tot een betere verstandhouding te komen. Er werd een akkoord bereikt over vormen van samenwerking en verstandhouding. De poging van minister Weckx in verband met kwalitatieve Vlaamse kinderproductie werd evenwel resoluut door het Vlaams Parlement afgewezen. Voorstellen om de reclameregels te verstrengen, werden later evenmin aanvaard. Het Vlaams Parlement heeft tot nu toe steeds blijk gegeven van standvastigheid in deze zaak. De 5-minutenregel blijft gehandhaafd, maar er wordt ook niet gevraagd de regel te verstrengen.
Radio en televisie behoren volledig tot de bevoegdheid van de gemeenschappen. De Vlaamse Gemeenschap kan dus de regelgeving inzake reclame op televisie rond kinderprogramma's bepalen, uiteraard rekening houdend met het Europees kader. Wat dit betreft, moet er dus geen overleg worden gepleegd met de federale overheid. Wel belangrijk is dat we deze aangelegenheid beleidsoverschrijdend aanpakken. Onderwijs heeft hierin een belangrijke rol. Op dit moment wordt gediscussieerd over voeding en dranken die worden aangeboden in de scholen. Fast food wordt er geweerd en er wordt onder andere naar gestreefd geen zoete dranken aan te bieden.
Ook sport is belangrijk. Kinderen moeten bewegen in plaats van elke avond bewegingloos voor het kastje te zitten. De ouders spelen hierin een zeer belangrijke rol. Uit studies blijkt het verband tussen reclame op tv en obesitas. Die relatie is echter niet de meest significante, er zijn andere factoren die ook belangrijk zijn. Ik denk daarbij aan het gebrek aan beweging, het opvoedingsgedrag, onderwijs, enzovoort. Ook de ouders dragen dus verantwoordelijkheid. We moeten inderdaad niet betuttelend optreden. De overheid kan een stimulerende rol spelen en wijzen op het belang van het opnemen van de eigen verantwoordelijkheid.
De zaak moet ook ruimer worden bekeken. We moeten kijken naar de beïnvloeding van kinderen door reclame in het algemeen, los van het verband met obesitas en magerzucht. We moeten nagaan vanaf welk ogenblik kinderen klaar zijn voor reclame en ze een onderscheid kunnen maken, zodat ze worden behoed voor consumentisme.
Controle op de bepalingen inzake reclame en sponsoring gebeurt door het Vlaams Commissariaat voor de Media. Het procedurebesluit van het VCM van 14 juli 1998 bepaalt in artikel 3, punt 5 dat, bij het indienen van een klacht, de klager zijn belang moet bewijzen, behalve bij de bepalingen inzake reclame, telewinkelen en sponsoring. Het gaat hierbij met name om de artikelen 80 tot en met 92ter van de decreten betreffende de radio-omroep en de televisie. Concreet betekent dit dat de burger, rekening houdend met de vormvereisten van een klacht, zonder een belang aan te tonen, klacht kan indienen over het naleven van de bepalingen inzake reclame, telewinkelen en sponsoring.
Mevrouw Stevens, wat het concrete dossier betreft, verwijs ik naar de beslissing van het VCM. In de motivering bij de beslissing nummer 2000/035 van 23 juni 2000 stelde het commissariaat dat de mediadecreten met betrekking tot klachten inzake reclame en sponsoring niet uitdrukkelijk voorzien in een individuele belangvereiste. Toch was het VCM hier van oordeel dat deze aangelegenheid was opgezet als een academische oefening binnen een praktijkgerichte opleiding. De indieners van de klacht konden in die omstandigheden niet steunen op het vermoeden van belang dat, met betrekking tot het indienen van een klacht betreffende sponsoring en reclame, in de mediadecreten is ingebouwd. Het ging hier dus om een zeer specifieke aangelegenheid.
Het Vlaams Commissariaat voor de Media neemt uiteraard in volle autonomie zijn beslissingen. Als minister bevoegd voor het mediabeleid kan ik enkel akte nemen van deze beslissingen. Er is alleen verhaal bij de Raad van State mogelijk.
De voorzitter: Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens: Wat de opmerking van de heer Decaluwe betreft, proberen we op Europees niveau het dossier van de kinderreclame op te volgen. Het is natuurlijk jammer dat de Franse Gemeenschap niet wil meewerken. Dat getuigt van de slechte werking van de Belgische constructie. Ik ben er echter van overtuigd dat dit probleem op Europees niveau moet worden aangepakt.
De voorzitter: Het incident is gesloten.