Commissie voor Economie, Werk en Sociale Economie Vergadering van 14/10/2004
Vraag om uitleg van de heer Thieu Boutsen tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de financiële inbreng van de Limburgse Reconversiemaatschappij in onderzoek naar CO2-opslag in mijngangen
De voorzitter: Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Boutsen tot de heer Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de financiële inbreng van de Limburgse Reconversiemaatschappij in onderzoek naar CO2-opslag in mijngangen.
De heer Boutsen heeft het woord.
De heer Thieu Boutsen: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, een tijd geleden stond in de pers - en aangezien deze commissie de voorbije vijf maanden niet heeft vergaderd, is mijn vraag niet erg actueel, maar dat is geen bezwaar - dat de Limburgse mijnen ideaal zijn voor de opslag van CO2. Notoire geologen komen tot deze bevinding. Ze zijn van oordeel dat Vlaanderen de Kyoto-norm niet kan halen met enkel ingrepen zoals spaarzaam energiegebruik en windmolenparken. Ze pleiten voor ingrijpende maatregelen, waaronder een voorstel voor de opslag van CO2 in de mijngangen.
De Limburgse Reconversiemaatschappij is eigenaar van de mijnsites en wijst het voorstel niet af. Ze wil wel eerst studies laten maken over de haalbaarheid en de consequenties van het project.
Wij menen dat de exploitatie van zo een grootschalig project pas slaagkansen heeft als het een privé-aangelegenheid is. Mijnheer de minister, het is niet meer dan logisch dat de privé-sector die geïnteresseerd is in het project, dan ook moet instaan voor de voorbereidende studies. De bedrijven moeten het risico duidelijk kunnen inschatten.
De studies die in het verleden door de LRM werden aangevraagd, lieten lang op zich wachten, waren duur en meestal niet bruikbaar. Ik verwijs naar de studie die enkele jaren geleden is uitgevoerd om de haalbaarheid van het Fenix-project en de Superclub-toestanden te onderzoeken.
Er zijn ook mijnsites in andere provincies die in aanmerking komen voor dezelfde exploitatie. Het gaat dus niet specifiek om een Limburgse aangelegenheid.
Mijnheer de minister, is het volgens u een goed idee om voor dit project studies te laten uitvoeren op kosten van de LRM? Hoe kunnen andere provincies worden betrokken bij dit project om de kosten te dragen?
Mijnheer de minister, denkt u dat we de privé-sector beter kunnen responsabiliseren door hem zelf een project te laten voorbereiden? Lijkt het u aangewezen dat de LRM de terreinen die voor deze exploitatie in aanmerking komen verkoopt aan de privé-sector, en zich niet inlaat met de exploitatie en de risico's van dit project?
Mijnheer de minister, wilt u de mogelijkheid overwegen om alleen de onderaardse gangen aan de privé-sector te verkopen? Om de mijnterreinen optimaal te benutten is dit een goede gelegenheid om tegelijkertijd zowel de ondergrond als de bovengrond te exploiteren. Volgens mij moet dit niet door dezelfde exploitant gebeuren. Waarom kunnen we geen basisakte over de mijnterreinen opstellen, waarin een splitsing gebeurt tussen ondergrond en bovengrond?
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mevrouw de voorzitter, collega's, naar aanleiding van deze vraag om uitleg heb ik informatie gevraagd aan de LRM. Per fax heb ik een bijzonder bondig antwoord gekregen. Het laat ook mij op mijn honger zitten. Daarom heb ik dit dossier wat verder onderzocht.
Ik wil eerst de houding van de LRM duidelijk maken. Ik citeer uit het antwoord op mijn vragen: 'Het is steeds de stelling van de LRM geweest dat studies omtrent de exploitatiemogelijkheden en de economische rentabiliteit van een project de verantwoordelijkheid zijn van de kandidaat exploitant. De LRM behandelt in deze enkel zaken die haar direct aanbelangen, in hoofdzaak het op juridisch correcte wijze formuleren van een contract met een kandidaat-exploitant. Na het uitwerken van een technisch en economisch realiseerbaar project door een kandidaat-exploitant, moet met de LRM worden onderhandeld over de meest aangewezen oplossing met het oog op de realisatie van het project.'
Ik was ook vroeger met dit dossier bezig, dus ik kan wel wat meer duiding geven. Dit dossier kwam boven water nadat in de media proefballonnetjes werden opgelaten, maar dit punt stond ook in de prioriteitennota 'Economische ontwikkeling van Limburg', die de heer Heller heeft gemaakt op vraag van de Vlaamse Regering, over een aantal mogelijkheden in de provincie Limburg.
In de nota wordt de mogelijkheid van CO2-opslag in de Limburgse ondergrond voorgesteld. De heer Heller stelt dat deze opslag een positieve weerslag kan hebben op de economische ontwikkeling van Limburg en op de Kyoto-verplichtingen van Vlaanderen, en dus op de hele Vlaamse economie. Op basis van die nota heb ik in het voorjaar een aantal partijen uitgenodigd op mijn kabinet. Het ging om de heer Heller, de LRM en de Vlaamse Instelling voor Wetenschappelijk Onderzoek. De VITO is bezig met wetenschappelijk onderzoek naar deze optie.
Na deze vergadering werd een eerste rapport geschreven: 'Onderzoek naar de mogelijkheid om CO2 te stockeren in Limburg. Opvolging prioriteitennota van de heer Heller: Economische ontwikkeling van Limburg'. Deze nota werd afgewerkt in augustus 2004.
Er wordt onderzocht of geologische opslag van CO2 een oplossing kan bieden om op korte termijn - en dat wil ik benadrukken - de uitstoot van CO2 te beperken. Het is een end-of-the-pipe-oplossing die vanzelfsprekend niet bijdraagt tot de reductie van de productie van broeikasgassen. De mensen die vandaag De Morgen hebben gelezen, kunnen vaststellen dat we nog wat werk hebben. Het is een end-of-the-pipe-oplossing, maar het is wel nuttig om de industrie de tijd te geven te zoeken naar en over te schakelen op productieprocessen die minder CO2 genereren.
Het idee van geologische CO2-opslag werd op een bepaald moment weggelachen als element om de Kyoto-verplichtingen te halen, maar nu wordt het op Europees niveau opnieuw onderzocht, want het kan een tussenfase betekenen tussen structurele reductie van CO2 en de aanpassing van de installaties. Hoe gebeurt dat? Geologische CO2-berging kan volgens de volgende stappen gebeuren. Eerst is er het afvangen en voorbereiden van de CO2. Dan volgt het transporteren van CO2 naar de opslaglocatie en vervolgens de geologische berging van de afgevangen CO2 en het monitoren en onderhouden van de bergingssite. Hierbij is volgens het onderzoek van de VITO geologische berging mogelijk zowel in de Limburgse ondergrond, met steenkoollagen, brak- en zoutwatervoerende reservoirs, als in brak- en zoutwatervoerende reservoirs in de Noorderkempen in Antwerpen en Limburg. In deze regio's zijn er belangrijke producenten van CO2, zoals de hele petrochemische cluster in de haven van Antwerpen, Geleen in Nederland en elektriciteitscentrales in Mol en Genk. Een aantal heel grote veroorzakers van CO2-uitstoot zijn in die regio's gehuisvest. Dat is zeer belangrijk om het transport zo strikt mogelijk onder controle te houden.
In de studie werd een inschatting gemaakt van wat de kosten zijn van CO2-berging. Het is een eerste inschatting, geen bijbel, maar het geeft een zicht op de orde van grootte van de kostprijs. Er werd uitgegaan van twee scenario's. In een scenario wordt CO2 afgevangen uit de rookgassen van een 100 megawatt STEG-centrale, gevolgd door 25 kilometer transport en berging in een karstreservoir op 1.500 meter diepte. In een tweede scenario komt CO2 beschikbaar uit een ethyleenoxideplant of een andere chemische installatie met een afvalstroom van redelijk zuivere CO2. De eerste stap is het afvangen en voorbereiden van de CO2, zoals ik al zei. Er is een merkbaar verschil tussen rookgassen die uit een STEG-centrale komen en uitlaatgassen die vrijkomen uit bijvoorbeeld een chemische ethyleenoxide-installatie in het Antwerpse. Uit berekeningen die een indicator van de kostprijs geven, zijn de volgende conclusies getrokken. De totale kost voor het bergen van 80 percent van de CO2 in de rookgassen van een 100 megawatt STEG-centrale uit het basisscenario, bedraagt ongeveer 50 euro per ton. Het gaat dus om gigantische bedragen. Er moeten nog een aantal correcties op worden toegepast, onder meer ten aanzien van de interne energieconsumptie en een reductieproces dat mee in rekening moet worden gebracht. Daardoor zou in dit scenario de kostprijs oplopen tot 55 euro per ton.
Eenzelfde evaluatie ten aanzien van CO2-afvang en voorbereiden van het transport en transport en berging van uitlaatgassen van de chemische installatie levert een kost op van 13 euro per ton. Dat is een compleet verschillend bedrag omdat de CO2-uitlaatgassen van een ethyleenoxideplant veel zuiverder zijn.
We kunnen dit in een economische afweging onderbrengen, maar het bedrag dat we niet kennen en dat structureel is om te weten of het economisch rendabel is, is de CO2-taks die omstreeks 2008-2009 ongetwijfeld zal worden ingevoerd in het kader van de Kyoto-verplichtingen.
Wat mij betreft, is verder onderzoek nodig. Er wordt geopperd te werken met een soort proefsite om te testen wat kan en wat het kost. Vroeger was ik als minister van Innovatiebeleid rechtsreeks voogdijminister van de VITO, en dat was gemakkelijk. Nu zal ik in overleg met minister Moerman aan de VITO vragen om dit verder te blijven opvolgen.
Alles staat en valt met de vaststelling van de CO2-taks. Het feit dat ook de Europese overheden dit aan het monitoren zijn, bewijst dat dit een spoor is dat niet mag worden afgeschreven. Het is volgens mij niet geschikt voor CO2 dat wordt geproduceerd in STEG-centrales, maar wel voor het afvangen van CO2 uit petrochemische installaties. Ik meen dat de Antwerpse petrochemiecluster en de cluster rond het Albertkanaal in de Noorderkempen in Antwerpen en Limburg daar voor in aanmerking komen en dat we eventueel via een proefveld een bijkomende macro-economische studie zouden moeten maken over wat het betekent voor de energiemarkt in Vlaanderen.
Het is interessant te vermelden dat berging in koollagen met coproductie van methaan werd doorgerekend. Dat is een tweede mogelijkheid waarbij de CO2 wordt ingebracht in de koollagen en methaan wordt gegenereerd. Er werd nagegaan wat dat zou betekenen voor de kostprijs, maar dit moet gebeuren in een benchmarking. Het is nu nog te vroeg om er uitsluitsel over te geven.
Ik vat samen. De studie is geen opdracht voor de LRM, maar ze wordt uitgevoerd door de VITO die werkt voor de Vlaamse Gemeenschap. Als ooit de steenkoolgangen en onderlagen in aanmerking komen, dan moet onderhandeld worden met de LRM over de voorwaarden. We mogen deze optie in Europese context niet a priori afschieten voor petrochemische CO2, wel voor CO2 van STEG-centrales.
Vlaanderen en ook België willen in de eerste plaats een beleid voeren waarbij we vooral naar een reductie van CO2-uitsoot moeten gaan. Hier wordt een sink-oplossing voorgesteld, namelijk het wegstoppen van het probleem, die soelaas kan brengen voor onze petrochemische sector op korte termijn, ik bedoel tot het einde van dit decennium. Deze zaak krijgt nog een vervolg. Het was een interessante vraag en ik heb geprobeerd, door wat meer duiding te geven, het probleem op de kaart te zetten.
De voorzitter: De heer Boutsen heeft het woord.
De heer Thieu Boutsen: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijk, omstandig en technisch antwoord. Ik heb samen met u vastgesteld dat u een kort antwoord hebt ontvangen van de LRM. Toch lijkt het me duidelijk en heeft het toch een erg ambitieus karakter. De LRM antwoordt kort en krachtig dat de exploitant de studies zou betalen en laat dus duidelijk in het midden dat de LRM eventueel een exploitant zou kunnen zijn van dergelijke activiteiten. Zou het volgens u een goed idee zijn dat de LRM haar middelen zou gebruiken om dergelijke projecten op te starten?
Minister Dirk Van Mechelen: Volgens mij is het absoluut voorbarig om daar op te antwoorden. U weet dat de LRM moet functioneren onder een beheersovereenkomst en dat ze rendabele producten en projecten moet steunen, met uitzondering van die zaken die zijn ondergebracht onder de Lisom. Al wat ze aan andere activiteiten ontwikkelt, moet marktcomform en rendabel zijn. De raad van bestuur is zich beter dan wie ook bewust van deze voorwaarden.
De voorzitter: Mijnheer de minister, we zullen nog samen met de leden van de commissie voor Openbare Werken een dezer dagen het voortgangsrapport Kyoto bespreken. We zullen dan verifiëren of er al melding van is. Als het een stap is, zou dit toch nuttig zijn. Ook deze commissie zal samen met de commissie voor Onderwijs de VITO en het wetenschappelijk innovatieonderzoek volgen. Door uitgebreid in te gaan op de vraag, hebt u suggesties gegeven voor onze volgende werkzaamheden.
Het incident is gesloten.