Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 16/03/2004
Vraag om uitleg van de heer Julien Librecht tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over een grotere flexibiliteit binnen informaticagerichte hogeschoolopleidingen
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Librecht tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over een grotere flexibiliteit binnen informaticagerichte hogeschoolopleidingen.
De heer Librecht heeft het woord.
De heer Julien Librecht : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, deze vraag steunt in eerste instantie op contacten met hogeschoolstudenten. Ik sta achter hun verhaal maar heb geen overzicht van de beleidsmatige mogelijkheden. Vanuit die optiek stel ik deze vraag.
Binnen de hogeschoolleergangen die in hoofdzaak computergericht zijn, worden de studenten geconfronteerd met een tweevoudig probleem. Ten eerste zou er een gebrek aan leerkrachten zijn. Het bestuur moet dan ook leerkrachten aantrekken vanuit andere specialiteiten zoals wiskunde of leerkrachten die uit een andere job zijn ontslagen. Het probleem is vooral het gebrek aan ervaring van die mensen. Meestal krijgen zij een zeer korte opleiding, wat vaak leidt tot inadequate en te technisch gegeven lessen die niet bevorderlijk zijn voor een goede en vlotte verwerking door de studenten.
Daarnaast is er vooral de problematiek van de studenten zelf. Hoewel een groot deel van de leerpakketten bestaat uit laboratoriumlessen die kunnen worden herleid tot audio- en videobestanden en theorielessen die grotendeels als zelfuitleggende cursussen zijn geconcipieerd, moeten de studenten toch aanwezig zijn in die lessen. Afwezigheden kunnen tot bepaalde consequenties leiden, bijvoorbeeld bij eventuele deliberaties. Bovendien moeten de studenten bij het begin van hun opleiding een laptop aankopen. Iedereen kent de prijs van dergelijke apparatuur die om en bij de 1.300 euro ligt. Deze maatregel zou het aantal studenten aanzienlijk kunnen beperken.
De studenten verwijzen naar de verplaatsings- en huisvestingsproblematiek die zich vertaalt in een zware geldelijke druk en/of heel tijdrovende verplaatsingen.
Op basis van deze gegevens en met het oog op doelmatigheid, efficiëntie, wederzijds welbevinden en sociale haalbaarheid van de studenten en hun ouders hebben de hogescholen een aantal voorstellen gelanceerd. Zo zou een gedeeltelijke vrijstelling van de verplichte aanwezigheid in de voornoemde lessen heel wat kunnen oplossen. Bij het begin van het schooljaar zouden de studenten een software-educatiepakket ontvangen waarop alle noodzakelijke lessen, cursussen en lablessen te vinden zijn. Daardoor zouden de studenten op de meestal wel voorhanden zijnde vaste huiscomputer een deel van hun studie in een bepaald werkschema kunnen plannen. Aangezien de aanschaf van een laptop niet meer noodzakelijk zou zijn en verplaatsingen beperkt zouden blijven, zou deze maatregel een belangrijk sociaal en organisatorisch voordeel zijn voor de studenten en hun familie.
Ook de leerkrachten zouden hun voordeel doen bij een eventuele soepelere schoolroutine. Ze zouden de vrijgekomen tijd nuttig kunnen besteden met het ontwikkelen van nieuwe leerpakketten, de aanpassing ervan, enzovoort. Bovendien zouden onervaren leerkrachten vruchtbaar kunnen samenwerken met ervaren collega's. Tot slot zouden de scholen kunnen besparen op personeel, omkadering en voorzieningen.
Volgens de hogescholen zijn deze voorstellen ook heel bevorderlijk voor de verstaanbaarheid van de cursussen, voor de flexibiliteit van de studenten en de leerkrachten en voor de sociale win-winsituatie van beiden. Ze zijn dus in het voordeel van alle partijen binnen de hogeschoolwereld.
Mevrouw de minister, het is een feit dat nieuwe technologieën en nieuwe communicatieve ontwikkelingen vroeg of laat een steeds grotere ook organisatorische noodwendigheid zullen vergen. Hoe kijkt het beleid tegen deze uitdaging aan?
Een organisatorische aanpassing zoals hierboven beschreven gaat uiteraard de autonomie van de scholen te boven. Is het beleid bereid om deze voorstellen - bij aanvang misschien zeer gedeeltelijk - te overwegen? Mevrouw de minister, hoe staat u tegenover de concrete voorstellen van de hogescholen?
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, collega's, het gebruik van nieuwe technologieën en communicatieve ontwikkelingen vormt een onderdeel van het globale concept van de flexibilisering van het hoger onderwijs. Flexibilisering is immers een ruim begrip, dat betrekking heeft op veel aspecten van het hoger onderwijs. Het gaat hier onder andere over de flexibilisering van de toegang tot het hoger onderwijs ; de flexibilisering van de leeromgeving, met inbegrip van de evaluatiecomponent ; de flexibilisering van het curriculum en de flexibilisering van de organisatie van het onderwijs.
De flexibilisering van het hoger onderwijs is een aangelegenheid waarin zowel de overheid als de instellingen voor hoger onderwijs op hun eigen terrein een rol spelen. De overheid heeft de taak om een zo optimaal mogelijke reglementaire context te creëren, zodat de instellingen de flexibilisering maximaal kunnen implementeren. De instellingen voor hoger onderwijs hebben de taak binnen dit kader en binnen hun autonomie maximaal en concreet vorm en gestalte te geven aan de flexibilisering van het hoger onderwijs.
De regelgeving biedt vandaag al heel wat ruimte voor het aanbieden van flexibel hoger onderwijs. De hogescholen kunnen bijvoorbeeld vrij het opleidingsaanbod organiseren als contactonderwijs, zelfstudie, afstandsonderwijs en/of elke mogelijke combinatie hiervan. De hogescholen zijn volledig vrij in het bepalen van de didactische werkvormen en het gehanteerde didactisch materiaal. Ze beslissen daarenboven volledig autonoom over de al dan niet verplichte aanwezigheid van de studenten tijdens de momenten van contactonderwijs, en ook over de taakinvulling en de inzet van hun personeel. De realisatie van een flexibel onderwijsorganisatorisch kader en een in functie daarvan doelmatige taakinvulling van het personeel behoort dus helemaal tot de autonome bevoegdheid van de hogescholen, en is vandaag reeds perfect mogelijk.
Het ontwerp van decreet over de flexibilisering van het hoger onderwijs, dat werd ingediend in het Vlaams Parlement, bouwt de reeds bestaande mogelijkheden in verband met flexibilisering verder uit, en creëert een algemeen kader dat de implementatie toelaat van een flexibilisering van het hoger onderwijs in de integrale betekenis van het woord. De overheid heeft op die manier haar opdracht vervuld, want ze heeft een geschikte reglementaire context gecreëerd. De onderwijsinstellingen moeten daar concreet vorm aan geven. Daarbij moet een evenwicht worden gerealiseerd tussen enerzijds de vereisten in verband met een kwaliteitsvolle opleiding en anderzijds de mogelijkheden en de behoeften van de studentenpopulatie die zich tot de betrokken onderwijsinstelling wendt.
De voorzitter : De heer Librecht heeft het woord.
De heer Julien Librecht : Mevrouw de minister, ik hoor dat de autonomie van de hogescholen wel terdege speelt.
Ik wil daar nu geen polemiek over starten - daar is nog tijd genoeg voor als het ontwerp van flexibiliseringsdecreet wordt besproken -, ik wou nu gewoon uw mening kennen. Ik zal ze aan een beperkte kring overmaken. Ik dank u dan ook voor uw antwoord.
De voorzitter : Het incident is gesloten.