Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid Vergadering van 23/03/2004
Vraag om uitleg van mevrouw Anny De Maght- Aelbrecht tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de uitvoering van het zogenaamde belfortprincipe
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw De Maght tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de uitvoering van het zogenaamde belfortprincipe.
Mevrouw De Maght heeft het woord.
Mevrouw Anny De Maght-Aelbrecht : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, enkele jaren geleden werd een juridische aanzet gegeven om het zogenaamde 'belfortprincipe' te regelen, waardoor hogere overheden bij het nemen van beslissingen van tevoren de financiële en andere gevolgen voor het lokaal niveau zouden kennen. Bij koninklijk besluit van 28 februari 2002 werd het koninklijk besluit van 1989 over de Hoge Raad voor Financiën gewijzigd. In het verslag aan de koning bij dit KB staat dat in de oprichting werd voorzien van een vierde permanente afdeling genaamd 'controle op de overdracht van federaal geïnde fiscale ontvangsten'. Die nieuwe afdeling kreeg als taak jaarlijks advies uit te brengen over de toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake de overdracht van federaal geïnde fiscale ontvangsten aan de lokale besturen. Dan heb ik het voornamelijk over de opcentiemen, de personenbelasting en dergelijke.
De overwegingen laten weinig aan duidelijkheid te wensen over : er werd een grote achterstand vastgesteld in de doorstorting van de fiscale ontvangsten voor de gemeenten ; de gemeenten worden met nieuwe financiële uitdagingen geconfronteerd en er moet duidelijkheid komen over de wijze waarop de federaal geïnde fiscale ontvangsten aan de gemeenten worden doorgestort. Zeker deze problematiek is meer dan eens in het nieuws gekomen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de zaak-Rosoux. In die zaak zijn immers een aantal gerechtelijke beslissingen genomen.
In deze nieuwe afdeling zouden ook vertegenwoordigers van de gemeenschappen en de gewesten zetelen. Ik citeer : 'Teneinde de lokale besturen bij de controle van de werkzaamheden van de afdeling te betrekken, zal de minister van Financiën de gewesten uitnodigen elk twee deskundigen aan te duiden, die de leden van de afdeling bij de uitvoering van hun taak kunnen bijstaan.' Voor de Vlaamse gemeenten gaat het over de aanvullende personenbelasting en de opdeciem op de verkeersbelasting. Onlangs meldde de VVSG dat de afdeling nog steeds niet operationeel was, ondanks het dringende karakter. Bij de wijziging van het KB werd nochtans gesteld dat dit dringend was. De reden zou zijn dat de gewesten nog geen afgevaardigden en experts hebben aangesteld.
Naast dit probleem wil ik even verder ingaan op het belfortprincipe. De Vlaamse regering beschouwt de gemeenten als partners, wat ik ten zeerste waardeer. Daarbij komt nog eens het kerntakendebat, waarin werd gesteld dat de drie niveaus, met name de gemeenten, het intermediaire niveau, dus de provincies, en het Vlaams bestuursniveau, een andere taakverdeling zullen krijgen. Indien er opdrachten zijn die Vlaanderen uitbesteedt aan een lager niveau, dan zou dit niveau daarvoor dan vergoed moeten worden. Ook al is die taakomschrijving er nog niet, het is goed dat die oefening zo snel mogelijk wordt gemaakt. Dat vergroot de efficiëntie van besturen en geeft gemeenten de autonomie die hun toekomt, maar ook de verantwoordelijkheid. U kent mijn standpunt terzake.
Ook worden zo vele overbodige discussies tussen de verschillende niveaus vermeden. Op dit ogenblik worden immers tal van beslissingen als nadelig voor de gemeenten uitgelegd, zonder dat correcte cijfers die argumenten ondersteunen. Ik heb liever dat men de zaken zegt zoals ze zijn. Ook in de gemeenten moet men er niet altijd van uitgaan dat iets nadelig is, zelfs al kan men dat niet goed bewijzen. Daarom is duidelijkheid van groot belang. In plaats van naar een partnerschap te evolueren, creëert men zo opnieuw wat argwaan en wat vijandschap. Ik denk dat een eigen belfortprincipe veel problemen kan vermijden.
Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen. Heeft de Vlaamse regering van de federale minister van Financiën de uitnodiging gekregen om deskundigen aan te duiden? Zo ja, wanneer en om wie gaat het? Overweegt u ook in de schoot van de Vlaamse administratie een soort belfortobservatorium op te richten dat de gevolgen van Vlaamse beslissingen op de lokale financiën zou berekenen en volgen? Als we partners zijn, dan moeten we elkaar immers helpen. Misschien is dit probleem al opgelost. Dat is dan des te beter. Ik dank u alvast voor uw aandacht voor mijn vraag.
De voorzitter : Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, in de Vlaamse regeringsverklaring engageert de Vlaamse regering zich tot het systematisch meten van de effecten van haar beslissingen op de financiën van de lokale besturen. Voormalig minister Stevaert lanceerde een voorstel om een zogenaamd belfortobservatorium op te richten in de schoot van de federale Hoge Raad voor Financiën. Dat observatorium zou de financieringsbehoeften van de gemeenten en provincies inschatten en moet de weerslag van de beslissingen van de hogere overheden, namelijk de Europese overheid, de federale regering, de gewesten en gemeenschappen, op de lagere overheden nagaan. Het observatorium zou ook de wisselwerking moeten onderzoeken tussen de federale en Vlaamse belastingmaatregelen enerzijds en gemeente- en provinciebelastingen anderzijds.
De Hoge Raad stelt vast dat de problematiek van de financiën van de gemeenten en provincies herhaaldelijk heeft geleid tot debat. Dat had enerzijds betrekking op specifieke dossiers, zoals de politiehervorming, de liberalisering van de energiesector, het ontwerp intergemeentelijke samenwerking, de hervorming van het lokaal cultuurbeleid en andere. Het heeft anderzijds ook betrekking op beleidslijnen inzake de algemene financieringsbehoeften en de rol van fondsen en van de eigen fiscaliteit van gemeenten en provincies. De Hoge Raad voor het Binnenlands Bestuur meent dat sedert de start van deze Vlaamse regering nog maar weinig werk is gemaakt van de beloofde systematische screening van effecten van de beslissingen op de financiën van gemeenten en provincies in de fase van de beleidsvoorbereiding.
De Hoge Raad stelt eveneens vast dat het debat over de effecten de laatste maanden heeft geleid tot een klimaatsverandering in de verhouding tussen de Vlaamse regering en de lokale besturen. Bij gebrek aan een systematische en objectieve afweging, vervalt het debat in een ongemakkelijke mengeling van de verdediging van het eigen standpunt en het schermen met cijfers die dan vooral dienen ter versterking van de eigen argumenten. Volgens de Hoge Raad legt deze toch een hypotheek op de inspanningen om tot meer objectieve relaties te komen in de geest van het pact en de convenants.
De Hoge Raad heeft een nota aan de Vlaamse regering voorgesteld waarin wordt gevraagd om een werkgroep op te richten met de betrokken partijen om een voorstel uit te werken om de effectmeting vorm te geven. De Hoge Raad wil, indien gewenst, als neutraal overlegplatform functioneren en het door de werkgroep uitgewerkte voorstel bij wijze van advies aan de Vlaamse regering en het Vlaams Parlement overmaken.
Mevrouw De Maght, ik heb op 28 juni 2001 de vraag gesteld of er een belfortobservatorium zou komen of niet. Voormalig minister-president Dewael heeft hierop nogal ontwijkend geantwoord. Hij meende dat er nog studiewerk moest worden verricht over een aantal fondsen, er aandacht moest worden besteed aan de centrumsteden en nog een aantal andere zaken. Mevrouw De Maght, ik ben verheugd dat u vandaag deze vraag over het belfortobservatorium stelt, want deze zaak leeft bij vele gemeenten.
Mijnheer de minister, wat is de stand van zaken in een aantal studies waar de voormalige minister-president naar heeft verwezen? Er blijkt nu enig initiatief te komen van de federale overheid met betrekking tot een nieuw KB. Kunt u me hieromtrent de stand van zaken geven? Bent u bereid een belfortobservatorium op te richten dat een opvolging zou kunnen geven aan de regeringsverklaring?
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, ik ben het er volledig mee eens dat het meer dan wenselijk is dat tijdens de beleidsvoorbereiding systematisch en objectief wordt nagegaan in welke mate beslissingen van hogere overheden een weerslag zullen hebben op het beleid van de gemeenten en op hun financiële situatie. Elke overheid moet dat evenwel doen voor haar eigen beslissingen en binnen haar eigen bevoegdheden en mogelijkheden : de federale overheid moet de gevolgen nagaan van de op federaal niveau genomen beleidsmaatregelen ; de Vlaamse overheid moet dat voor haar eigen beslissingen doen.
De oprichting van een zogenaamd belfortobservatorium en de operationalisering van de afdeling 'controle op de overdracht van federaal geïnde fiscale ontvangsten' binnen de Hoge Raad voor Financiën behoren tot de federale bevoegdheden. Waarom de voornoemde afdeling, die bij koninklijk besluit van 28 februari 2002 binnen de Hoge Raad voor Financiën werd opgericht, nog niet functioneert, is mij niet bekend en is me een raadsel.
Tot vandaag hebben noch ik, noch minister Van Mechelen, bevoegd voor Financiën, noch onze administraties vanuit de federale overheid een verzoek gekregen om mee te werken aan de uitwerking van die federaal genomen beslissing. Het spreekt vanzelf dat, mochten wij daarover worden aangesproken door onze federale collega's, we bereid zijn onze volle medewerking te verlenen aan dat initiatief.
Wel heeft de federale overheid zich intussen bij minister Van Mechelen uitvoerig laten informeren over de wijze waarop het Vlaams Gewest de opcentiemen op de onroerende voorheffing doorstort aan de lokale besturen, sinds het Vlaams Parlement hierover midden 2001, op voorstel van de Vlaamse regering, een beslissing nam.
De Vlaamse regering engageerde zich in de regeringsverklaring en het bestuursakkoord tussen het Vlaams, provinciaal en lokaal bestuursniveau van 25 april 2003, tot het systematisch en structureel meten van de effecten van haar beslissingen op de financiën van de lokale besturen, de zogenaamde lokale effectrapportering. Bij omzendbrief van 18 mei 2001 werd een methodiek vastgelegd om die financiële weerslag in kaart te brengen. Conform die omzendbrief moet elke nota aan de Vlaamse regering de paragraaf met betrekking tot de financiële weerslag op de lokale besturen bevatten. De omzendbrief is een verbijzondering van artikel 7, paragraaf 2, punt 1 van het huishoudelijk reglement van de Vlaamse regering. Dat reglement bepaalt dat een nota aan de Vlaamse regering slechts ontvankelijk is indien de berekening van de eventuele weerslag van het voorstel van beslissing op de financiën van de lokale besturen wordt vermeld.
Uit een evaluatie door de Inspectie van Financiën over de toepassing van de omzendbrief van 18 mei 2001 bleek onder meer dat de omzendbrief bij de Vlaamse administratie kwantitatief goed wordt opgevolgd maar dat de kwaliteit waarmee de financiële inschatting wordt gemaakt voor verbetering vatbaar is.
Het operationaliseren van de effectmeting is evenwel niet zo gemakkelijk. Dat is een factor waaraan in het debat vaak wordt voorbijgegaan. De Inspectie geeft terecht aan dat de verschillende actoren de invloed van voorgestelde beslissingen mee kunnen inschatten. Ik heb het dan over de verticale beleidsdomeinen, de functioneel bevoegde minister, de administratie Binnenlandse Aangelegenheden, de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden en de kenniscel Reguleringsmanagement.
De Vlaamse regering gaat momenteel na hoe het proces om tot een effectieve lokale effectmeting te komen, zo goed mogelijk kan worden verbeterd, zonder dat dit leidt tot vertraging in de besluitvorming. Ook dat is een vanzelfsprekende zorg voor de Vlaamse regering. In uitvoering van het bestuursakkoord van 25 april 2003 stelt de Vlaamse regering zich in elk geval tot doel ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de lokale effectrapportering verbetert en de omzendbrief ter zake aan te passen.
Dit is een beleidsvisie en een gevoeligheid die in het Vlaams Parlement voldoende bekend is maar die totaal ontbreekt op het federale niveau.
De voorzitter : Mevrouw De Maght heeft het woord.
Mevrouw Anny De Maght-Aelbrecht : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik sluit me volledig aan bij uw laatste vaststelling.
Belangrijk voor mij is echter uw eerste antwoord waarin u zegt dat u nog geen vraag hebt ontvangen. Ooit kreeg ik van hogerhand de opmerking dat ik als volwassene geacht word alle wetten en KB's te kennen. Ik veronderstel echter dat de diensten op zijn minst op de hoogte zijn van het bestaan van een KB dat ter zake is getroffen. In zulke belangrijke zaken lijkt het me dan ook aangewezen om zelf het initiatief te nemen. Ik zou niet wachten op een uitnodiging van de federale minister van Financiën. Ik ben ervan overtuigd, mijnheer de minister, dat u dat ook effectief zult doen.
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Dat ben ik inderdaad van plan.
De voorzitter : Het incident is gesloten.