Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid Vergadering van 23/03/2004
Vraag om uitleg van de heer Jan Roegiers tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over taaldiscriminatie in personeelsadvertenties van Vlaamse firma's en organisaties
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Roegiers tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over taaldiscriminatie in personeelsadvertenties van Vlaamse firma's en organisaties.
De heer Roegiers heeft het woord.
De heer Jan Roegiers : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de kennis van vreemde talen is een troef en behoort daarom terecht tot de gangbare aanwervingscriteria in Vlaanderen. De jongste tijd duikt er echter regelmatig een nieuwe, minder evidente wervingsvoorwaarde op. Een toenemend aantal Vlamingen wordt immers geconfronteerd met de vereiste 'English native speaker' te zijn of het Engels als 'mother tongue' te hebben. Het gaat hier niet om vacatures waarin van de kandidaten een uitstekende of zeer goede kennis van het Engels wordt gevraagd, het Engels moet hun moedertaal zijn. Deze aanwervingsvoorwaarde is terug te brengen tot afkomst en is daardoor gebaseerd op uitsluiting en dus in strijd met het democratisch beginsel van non-discriminatie.
De Europese Commissie bevestigt deze stelling en erkent dat de voorwaarde 'moedertaalspreker' in personeelsadvertenties - ik citeer - 'niet aanvaardbaar is uit hoofde van de communautaire regels inzake het vrij verkeer van werknemers, aangezien deze onwettig discriminatoir is ; daarom meent de Commissie dat het gebruik van deze term in personeelsadvertenties door het Gemeenschapsrecht verboden is'.
In ons land worden jaarlijks honderden werkaanbiedingen voor 'English native speaker' of sollicitanten met 'English mother tongue' gepubliceerd. Het gaat bovendien meestal niet eens over vacatures voor specifiek taalgebonden betrekkingen zoals vertaler Engels, leraar Engels, enzovoort. Het betreft integendeel steeds vaker functies bij Vlaamse en Belgische organisaties en vennootschappen die in theorie evengoed zouden moeten openstaan voor niet-Engelstaligen.
Mijnheer de minister, deelt u mijn mening dat jobadvertenties in Vlaanderen die de criteria 'English mother tongue' of 'English native speaker' hanteren, eigenlijk een onwettelijke discriminatie inhouden? Zo ja, bent u dan van plan om concrete maatregelen te nemen om deze discriminerende aanwervingspolitiek van bepaalde firma's en organisaties een halt toe te roepen en aldus taalneutraal te maken?
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Ondernemingen zijn vrij om bepaalde vereisten op te leggen aan hun toekomstige medewerkers bij het invullen van openstaande vacatures. De grondige kennis van een of meer vreemde talen is in een sterk gemondialiseerde economie haast onontbeerlijk. Wanneer ondernemingen echter gewag maken van een vereiste waaraan men enkel kan voldoen op grond van afkomst of geboorte, dan is dat een discriminatoire vereiste die indruist tegen het gelijkheidsbeginsel. Dat is verboden.
Mijnheer Roegiers, ik deel dus uw mening dat jobadvertenties die de criteria 'native speaker' of 'mother tongue' hanteren, een onwettige discriminatie inhouden.
Ik heb de 'verengelsing' van het bedrijfsleven in Vlaanderen altijd al met zekere scepsis benaderd. Meer dan 10 jaar geleden was ik medeondertekenaar van een voorstel van decreet dat buitenlandse en Vlaamse ondernemingen verbood om in Vlaanderen personeelsadvertenties in aan andere taal dan het Nederlands te publiceren. Dit voorstel werd aangenomen door het Vlaams Parlement maar achteraf vernietigd door het Arbitragehof.
Wat uw vraag betreft, liggen de zaken enigszins anders. Zowel op Vlaams als op federaal niveau bestaan de wettelijke middelen om discriminatoire aanwervingsvoorwaarden te bestrijden en te sanctioneren. Binnen de grenzen van de Vlaamse bevoegdheid inzake het tewerkstellingsbeleid bepaalt het decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt dat het Vlaams werkgelegenheidsbeleid moet worden georganiseerd volgens de principes van de evenredige participatie en de gelijke behandeling. Artikel 5, paragraaf 2, punt 6 van dit decreet stelt uitdrukkelijk dat het daarbij verboden is de toegang tot het arbeidsproces te belemmeren om redenen die rechtstreeks of onrechtstreeks steunen op afstamming, nationale of etnische afkomst. Het decreet bevat ook bepalingen die het toezicht op de naleving van dit decreet garanderen en voorziet in sancties bij een overtreding.
De federale overheid blijft daarnaast bevoegd voor het arbeidsrecht. In de antidiscriminatiewet van 25 februari 2003 stelt artikel 2, paragraaf 4 dat elke vorm van directe of indirecte discriminatie verboden is bij de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst, tot onbetaalde arbeid of als zelfstandige, met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie, met inbegrip van de bevorderingskansen alsook de werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag en bezoldiging, zowel in de privé-sector als in de overheidssector.
Volgens artikel 1 van de wet is er sprake van directe discriminatie indien een verschil in behandeling dat niet objectief en redelijkerwijze wordt gerechtvaardigd, rechtstreeks gebaseerd is op onder andere afkomst, nationale of etnische afstamming, geboorte of fortuin.
Er is sprake van indirecte discriminatie wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze als dusdanig een schadelijke weerslag heeft, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief en redelijkerwijze wordt gerechtvaardigd. De beoordeling of er al dan niet sprake is van een redelijke en objectieve verantwoording zal, blijkens de parlementaire voorbereiding,moeten worden gemaakt in overeenstemming met de criteria die door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en door het Arbitragehof werden ontwikkeld bij de beoordeling of er al dan niet sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel.
De wet van 25 februari 2003 bevat zowel strafsancties als burgerrechtelijke sancties om het discriminatieverbod te kunnen afdwingen. Bovendien worden de sociale inspecteurs gemachtigd om inbreuken op de antidiscriminatiewet op te sporen en te verbaliseren. Er zijn dus - alleszins, mochten ze beter worden gebruikt en meer bekend zijn - voldoende wettelijke instrumenten beschikbaar die burgers en verenigingen in staat moeten stellen om ondernemingen die wat dit betreft het gelijkheidsbeginsel overtreden, te wijzen op hun verplichtingen en zo nodig te laten bestraffen.
De voorzitter : De heer Roegiers heeft het woord.
De heer Jan Roegiers : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw zeer duidelijke antwoord. U verwees naar een aantal bepalingen. Graag had ik deze verwijzingen gekregen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.