Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 11/03/2004
Vraag om uitleg van de heer Jan Roegiers tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de fietsvergoeding in het onderwijs
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Roegiers tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de fietsvergoeding in het onderwijs.
De heer Roegiers heeft het woord.
De heer Jan Roegiers : Mijnheer de voorzitter,mevrouw de minister, collega's, in het onderwijs bestaat, net zoals bij verschillende overheidsdiensten en privé-bedrijven, een fietsvergoeding voor het woon-werkverkeer.
In de praktijk wordt het begrip woon-werktraject door de scholen echter bijzonder eng geïnterpreteerd. Meestal verstaat men onder het woon-werktraject één keer de afgelegde weg van huis naar school en één keer van school naar huis, en dit enkel op dagen dat de leerkracht effectief lesgeeft. Deze interpretatie veroorzaakt echter onduidelijkheden en problemen. Ik zal er een aantal opsommen en u terzake een aantal vragen stellen.
Een leerkracht die 's middags thuis gaat eten, zou in principe vier ritten kunnen inbrengen. Dit wordt niet geaccepteerd door de scholen omwille van de huidige invulling van het begrip woon-werktraject. Als het enkel om het begrip werk gaat, wordt de invulling nog strikter. Leerkrachten worden immers ook tijdens vakantieperiodes op school verwacht voor allerlei personeelsvergaderingen, inschrijvingsdagen, overleg en het in orde brengen van de klas. Hiervoor krijgen ze geen woon-werkvergoeding in de vorm van een fietsvergoeding omdat het gaat om vakantiedagen. De leerkrachten moeten die dagen echter wel verplicht werken en dus het woon-werktraject afleggen.
Dezelfde redenering geldt voor permanenties. Aangezien leerkrachten niet effectief lesgeven op permanentiedagen, krijgen ze geen fietsvergoeding. Ook avondvergaderingen zijn volgens de scholen geen werk. Voor dienstverplaatsingen rijst een bijkomend probleem. Als de leerkrachten hiervoor al een fietsvergoeding krijgen, is die niet fiscaal vrijgesteld zoals de fietsvergoeding voor het woonwerktraject.
In essentie komt het hierop neer : werken en de verplaatsing naar dat werk wordt te eng geïnterpreteerd door de scholen. Het lijkt me daarom wenselijk de invulling van een aantal begrippen uit te klaren.
Mevrouw de minister, hoe zit het nu precies met de regelgeving over een fietsvergoeding in het onderwijs? Zijn alle scholen op de hoogte van deze regeling? Als dat zo is, zult u dan aandringen op een wat eenduidigere interpretatie? Als dat niet zo is, bent u dan van plan een brief te richten aan de scholen waarin u hen wijst op de regelgeving terzake om de eenvormigheid en de rechtszekerheid te vergroten?
Bent u op de hoogte van de enge interpretatie die scholen geven aan dat woon-werktraject? Is het niet wenselijk die te verruimen zodat meer leerkrachten - en door hun voorbeeldfunctie wellicht ook meer leerlingen - zouden kiezen voor de fiets? Deelt u mijn mening dat het begrip werk in de ruime betekenis van het woord moet worden toegepast en dat ook avondvergaderingen, permanentiedagen en verplichte werkdagen tijdens de vakanties in aanmerking moeten komen voor het verkrijgen van een fietsvergoeding? Bent u van plan ook dienstverplaatsingen in het systeem van fietsvergoedingen op te nemen?
De voorzitter : De heer Ramon heeft het woord.
De heer Frans Ramon : Ik sluit me aan bij de vraag van de heer Roegiers omdat ik die terecht vind. Er moet duidelijkheid zijn over wat precies wordt verstaan onder woon-werkverkeer. Ik vind het positief dat sommige leerkrachten met de fiets naar school komen en dat daar een vergoeding voor bestaat. Het moet echter duidelijk zijn waar zij precies recht op hebben.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, collega's, de toekenning van de fietsvergoeding in het onderwijs, vanaf 1 januari 2001, wordt geregeld door de omzendbrief van 22 december 2000, in uitvoering van de sectorale sociale programmatie voor 1999 en 2000 van de sector onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, de zogenaamde CAO V. De omzendbrief is te raadplegen via Edulex.
Gezien het jaarlijkse grote aantal ingediende verklaringen van schuldvordering, mag worden aangenomen dat alle onderwijsinstellingen en centra voor leerlingenbegeleiding het bestaan van de fietsvergoeding kennen.
Ik verwijs ook naar mijn antwoord op de vraag van de heer De Meyer van 9 februari 2001. Uit dit antwoord blijkt dat elke woon-werkverplaatsing in aanmerking komt voor de uitbetaling van de fietsvergoeding. Indien het personeelslid geen aaneengesloten lesopdracht heeft, en zich tussentijds verplaatst van zijn werkplaats naar zijn woonplaats, is dit een woon-werktraject in de zin van de omzendbrief van 22 december 2000.
De instellingshoofden moeten vaststellen in hoeverre het woon-werktraject in de feiten en in normale omstandigheden meer dan één keer per dag wordt afgelegd, en terugbetaald kan worden. Ik weet dat sommige instellingshoofden de uitbetaling van de fietsvergoeding beperken tot éénmaal heen en terug per dag. Het behoort tot de bevoegdheid van het instellingshoofd om na te gaan of voor de uitbetaling van de fietsvergoeding de afgelegde afstanden per fiets meermaals per dag zijn verantwoord.
Er kan moeilijk van de overheid worden verwacht dat alle mogelijke situaties die zich kunnen voordoen in een lijst worden opgesomd. Ik verwacht van elke inrichtende macht of zijn gedelegeerden dat de omzendbrief met een gezonde logica wordt toegepast op de woon-werkverplaatsingen. Zij zijn hiervoor de meest aangewezen personen. De omzendbrief is volgens mij zeer duidelijk.
Schoolgebonden activiteiten zoals personeels- of oudervergaderingen, permanentiedagen en de verplichte aanwezigheid op school tijdens de vakanties, behoren tot het takenpakket van de leerkracht. Dit betekent dat de afgelegde afstanden per fiets kunnen worden beschouwd als woonwerkverkeer, en dus in aanmerking kunnen komen voor de uitbetaling van de fietsvergoeding.
Vermits de vergoeding voor dienstverplaatsingen niet behoort tot de bevoegdheid van het departement Onderwijs, bestaat hierover geen reglementering. De inrichtende macht bepaalt als werkgever zelf het bedrag van de vergoeding. Zij kan hiervoor putten uit de nascholingskredieten. Het is niet mijn bedoeling om de dienstverplaatsingen in het systeem van de fietsvergoeding op te nemen.
De voorzitter : De heer Roegiers heeft het woord.
De heer Jan Roegiers : Mevrouw de minister, u hebt een duidelijk antwoord gegeven. Ik ben er heel tevreden mee.
De voorzitter : Het incident is gesloten.