Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 02/03/2004
Vraag om uitleg van mevrouw Ilse Van Eetvelde tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de mogelijkheid voor leerlingen om therapie te krijgen binnen het gewone dagonderwijs
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Van Eetvelde tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de mogelijkheid voor leerlingen om therapie te krijgen binnen het gewone dagonderwijs.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Mevrouw Ilse Van Eetvelde : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dames en heren, de jongste jaren is de aandacht voor leer- en gedragsstoornissen gelukkig enorm gestegen.ADHD, dyslexie, dyscalculie en stotteren kunnen het leerproces en het verdere leven immers ernstig belemmeren. Niet enkel wordt tegenwoordig vrij snel de juiste diagnose gesteld, er bestaan ook een aantal methoden en therapieën die het probleem kunnen verhelpen of de betrokkene de mogelijkheid geven om met zijn eigenheid te leren omgaan. Het is belangrijk dat hiermee zo vroeg mogelijk wordt gestart om de effecten maximaal te laten renderen.
Een aantal therapieën vragen regelmatig contact tussen cliënt en therapeut. Bij kinderen en jongeren is dit niet altijd eenvoudig omdat er leerplicht is. Leerlingen die ingeschreven zijn in het gewone dagonderwijs, moeten dan ook naar school en afspraken voor therapie moeten dus na schooltijd. Door de frequentie van het aantal sessies om een optimaal effect te sorteren, is dit een serieuze belasting van leerlingen die het vaak al zeer moeilijk hebben op school. Kinderen blijven kinderen en hebben na schooltijd behoefte aan spel en ontspanning. Door twee tot vier keer per week therapie te krijgen na de school, raken ze uitgeput.
Een oplossing bestaat erin om, ten minste gedeeltelijk, de revalidatie ook te laten plaatsvinden tijdens de schooluren. De omzendbrief van 23 januari 1978 betreffende de aanwezigheid van leerlingen tijdens de lesuren staat toe dat de gewone schoolweek tweemaal wordt onderbroken voor een revalidatiesessie van 50 minuten buiten de schoolmuren. Dat maakt de situatie voor de leerling minder zwaar. Daarenboven laat het de hulpverleners toe om een maximaal aantal kinderen te helpen, wat de bestaande wachtlijsten korter maakt.
Recent komen er echter klachten dat deze omzendbrief heel eng wordt geïnterpreteerd. De reistijden moeten immers in deze tijd inbegrepen zijn. Een voorbeeld maakt dit duidelijk : als een kind 15 minuten enkele verplaatsing nodig heeft om naar de therapeut te gaan, dan blijven er slechts 20 over voor de eigenlijke therapie. Dat is veel te weinig en biedt weinig flexibiliteit. De druk op de hulpverlener en vooral het kind wordt op die manier veel te groot. De therapie wordt te zwaar en dat kan zich vertalen naar moeilijker gedrag op school, een verminderd effect van de therapie, weerstand tegen elke vorm van revalidatie, enzovoort. Een oplossing zou kunnen zijn om de mogelijkheden uit de omzendbrief te interpreteren als 'exclusief de tijd die nodig is voor verplaatsing'.
Mevrouw de minister, bevestigt u de recente interpretatie van de omzendbrief van 1978? Waardoor is deze nieuwe interpretatie ingegeven? Bent u op de hoogte van de negatieve gevolgen daarvan? Staat u open voor een interpretatie van de omzendbrief die jongeren minder belast?
De voorzitter :Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, dames en heren, de omzendbrief 'Revalidatie - aanwezigheid van de leerlingen tijdens de lesuren' van 23 januari 1978 is nog steeds geldig, behalve voor de niet-leerplichtige kleuters. Met revalidatie wordt bedoeld : 'therapeutische behandelingen die tijdens de lestijden verstrekt worden aan leerlingen en worden uitgevoerd door hulpverleners die niet aan de school verbonden zijn en die hiertoe door de wet zijn gemachtigd'. Zo wordt het gedefinieerd in artikel 49 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997. De therapeutische behandelingen kunnen worden verstrekt door therapeuten die verbonden zijn aan een revalidatiecentrum, maar ook door therapeuten die zelfstandig werken. Het was de bedoeling van de omzendbrief om de therapeutische behandelingen te beperken tot hoofdzakelijk behandelingen die noodzakelijk zijn na ziekte en ongeval, en de afwezigheid uit de klas voor deze revalidatie zo veel mogelijk te beperken.
Punt 3.1. van de omzendbrief stelt inderdaad dat de verplaatsingsduur tijdens de lesuren van en naar de behandelende persoon of instantie in geen geval de 30 minuten per dag mag overschrijden. Daarnaast stelt de omzendbrief in punt 4.1. dat per week niet meer dan twee lesuren van 50 minuten aan revalidatie mogen worden besteed. Ik wil hier in de eerste plaats stellen dat de overheid de bepaling van twee lestijden van 50 minuten soepel hanteert. We zien dit niet letterlijk als twee momenten die een lestijd mogen duren, maar als 100 minuten. Een leerling mag met andere woorden vier keer 25 minuten of vijf keer 20 minuten afwezig zijn als de behandeling dit vraagt.
Als de afwezigheid omwille van revalidatie groter zal zijn dan 100 minuten per week, dan moet er via de inspectie een afwijking worden gevraagd aan het departement. Blijft de afwezigheid onder deze grens van 100 minuten, dan moet er geen aanvraag worden ingediend en dan is het ook van geen belang hoe vaak de betrokken leerling de klas verlaat. De 100 minuten kunnen dus ook bestaan uit vijf afwezigheden van 20 minuten, zoals ik eerder al zei. Ik geef dit voorbeeld omdat het daardoor nog duidelijker wordt dat het een evidentie is dat de verplaatsingstijd in deze 100 minuten begrepen moet zijn. Indien dit niet zo was, dan zou de afwezigheid wel heel groot kunnen worden.
Ik wil absoluut beklemtonen dat revalidatie tijdens de lestijden uitzonderlijk moet zijn en de afwezigheid uit de les zo beperkt mogelijk moet worden gehouden. Het mag immers niet zo zijn dat de betrokken leerlingen door de afwezigheden, problemen krijgen met het verwerken van de leerstof. Het is ook belangrijk op te merken dat er in de lagere school geen minder belangrijke lesmomenten zijn, maar dat het hele aanbod gericht is op de integrale ontwikkeling van de kinderen.
De directie van de school speelt een bepalende rol. Voor zowel behandelingen na ziekte of ongeval als handelingen tot uitbreiding van de zorg, moet de directie van de school haar toestemming geven. De interpretatie van de omzendbrief van 1978 werd dus niet gewijzigd. Misschien wordt er door allerlei factoren, zoals recente adviezen van de commissie Zorgvuldig Bestuur en de intrede van de zorguren, wat meer aandacht aan besteed en wordt er meer over gecommuniceerd. Ik denk niet dat de beperking van de afwezigheid negatieve gevolgen heeft voor de leerlingen, integendeel. Aanwezigheid in de les is zeer belangrijk.
U zegt dat het erg belastend is voor een kind om de behandeling na school te volgen. Het omgekeerde is ook waar : als de behandeling tijdens de lesuren gebeurt, moeten de kinderen de les nadien ook inhalen. Ze komen altijd onder druk te staan.
De voorzitter : Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Mevrouw Ilse Van Eetvelde : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. De omzendbrief is wat hij is. Ik wil er de nadruk op leggen dat therapie een positief effect kan hebben op het leerproces. De vraag is dan ook of afwezig zijn voor het volgen van een therapie geen groter effect sorteert dan aanwezig te zijn in de les. Daarmee beweer ik niet dat kinderen niet naar school moeten gaan, integendeel. Het klopt dat alle lessen belangrijk zijn en dat er geen minder belangrijke leerstof is. Toch kan ik me voorstellen dat bepaalde therapieën een goed effect hebben op het leerproces. Er moet dan ook de nodige souplesse aan de dag worden gelegd, zeker op vlak van verplaatsingstijden. Het is belangrijk dat kinderen nog kunnen spelen en zich ontspannen. Ik hoop dat daar rekening mee wordt gehouden.
Minister Marleen Vanderpoorten : Ik denk dat er zich in de praktijk weinig problemen voordoen en dat directies zich voldoende soepel opstellen. Hier en daar denken scholen soms dat er misbruik kan ontstaan en wordt de omzendbrief daarom strikter toegepast. Het hangt af van geval tot geval.
De voorzitter : Het incident is gesloten.