Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 11/03/2004
Interpellatie van de heer Luc Martens tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de toekomst van het deeltijds kunstonderwijs en de beleidsplannen ter zake
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Martens tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de toekomst van het deeltijds kunstonderwijs en de beleidsplannen ter zake.
De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Mijnheer de voorzitter,mevrouw de minister, collega's, enkele weken geleden hebben we een rapport van het Rekenhof gelezen over het deeltijds kunstonderwijs. Het is een interessant werkstuk, dat goed werd toegelicht. Op basis van het rapport hebben we een beter zicht gekregen op een aantal aspecten van het deeltijds kunstonderwijs, de naleving van normen en voorwaarden en de effecten op het onderwijsaanbod.
Het rapport bevatte ook een aantal interessante reflecties over het recht op onderwijs, de vrijheid van onderwijs en het gelijkheidsbeginsel. Het Rekenhof stelt vast dat die niet in hun volle betekenis worden nageleefd, en dat er nog werk aan de winkel is.
Een van de opvallende eindconclusies is : 'De decretale basis voor de organisatie, financiering en subsidiëring van het deeltijds kunstonderwijs is te beperkt en vaak onduidelijk. Voor de vaststelling van de rationalisatie- en programmatienorm ontbreekt zij zelfs volledig. De normen zijn overigens aan evaluatie toe.'
Als we kijken naar de toestand op het terrein, stellen we vast dat sinds het invoeren van de programmatienormen er geen nieuwe instellingen tot stand zijn gekomen. In gemeenten met een aanbod is er een beduidend hogere participatie dan in gemeenten zonder aanbod. Het is echt belangrijk om te zorgen voor een maximale dekking en dienstverlening over het hele grondgebied.
Voor zover we er zicht op kunnen hebben, blijkt uit de studie van de heer Christiaens dat de gemeenten een zeer grote inspanning leveren om dit onderwijs financieel mogelijk te maken, zowel voor de werking als de infrastructuur. De inspanningen van de gemeenten worden ook steeds groter.
Mevrouw de minister, in welk stadium bevinden zich uw initiatieven om tot een aangepaste wetgeving te komen? Is er een nieuw model in ontwikkeling? Komt u met die nieuwe aanpak tegemoet aan de punten van kritiek over het te beperkt implementeren en realiseren van het recht op onderwijs, de vrijheid van onderwijs en het gelijkheidsbeginsel? Wat zullen de consequenties zijn voor de financiering, subsidiëring en organisatie van het deeltijds kunstonderwijs? Zullen we komen tot een duidelijke, decretale basis? Hoe kunnen we zorgen voor een meer evenwichtige, gespreide participatie aan het DKO? Er zijn ook een aantal kansarme en allochtone minderjarigen die betrokken moeten worden. Er lopen al een aantal projecten, deels in het kader van het gelijkekansenbeleid, deels vanuit een andere invalshoek.
Er is een toenemende klacht dat te veel inspanningen afgewenteld worden op de gemeenten. Ik verwijs onder meer naar de problematiek van de infrastructuur, waarbij gemeenten zien dat hun dossiers niet worden gehonoreerd. Mevrouw de minister, hoe ziet u een meer billijke verdeling?
Het verbaast me dat een rapport van september 2001 nooit aan het parlement is overgemaakt. Het is ergens in een schuif blijven zitten, bij de minister of een medewerker, en men vond het niet nuttig om dit boven te halen. Ik heb het rapport wel in handen gekregen, maar de betrokkenen zeggen dat ik niet mag zeggen van wie ik het heb ontvangen. Ook bij de studie over de objectiveerbare verschillen hebben we dit meegemaakt. Toen moesten we ook iemand zoeken die ons informatie kon geven over het rapport. Dit is nu ook het geval. Het is een rapport dat in het parlement besproken moet worden. Het verbaast me dat dit niet spontaan aan het parlement is bezorgd. Waarom? Wanneer zal dit wel gebeuren? Of zal het helemaal niet gebeuren?
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, collega's, enkele jaren geleden werd reeds een uitgebreide oefening gemaakt over de aanpassing van de DKO-regelgeving aan nieuwe, onder andere modulaire, trajecten. In een vergevorderde fase werd deze oefening stopgezet, omdat er geen eensgezindheid was over de te volgen pistes.
De komende maanden zal de administratie, in overleg met het veld, knelpunten uit de verschillende onderdelen van de regelgeving verzamelen, bestuderen en in kaart brengen.
Na grondig onderzoek van de volledige DKO-regelgeving zal in het begin van de volgende legislatuur een nieuw, beter model worden uitgewerkt, waarin zowel de leerlingen als het personeel van deze unieke onderwijsvorm zich nog beter kunnen terugvinden. Uiteraard zal bij het uitwerken van een nieuwe regelgeving en het daaraan voorafgaande onderzoek rekening worden gehouden met de opmerkingen en de aanbevelingen van het Rekenhof. Ik heb dat enkele weken geleden trouwens reeds gezegd.
Wat de naleving van de grondwettelijke onderwijsbepalingen betreft, wijs ik er opnieuw op dat de reële problemen waarmee het deeltijds kunstonderwijs te kampen heeft - en die het Rekenhof inderdaad aankaartte - al te gemakkelijk worden opgeblazen tot grondwettelijke proporties. Het deeltijds kunstonderwijs heeft, onder meer omdat het niet gebonden is aan de leerplicht, een geheel eigen karakter. Vanuit een strikte lezing van de grondwetsartikelen kan men aanvoeren dat het deeltijds kunstonderwijs deze artikelen niet op dezelfde doorgedreven manier invult als het leerplichtonderwijs. Hieruit concluderen dat het deeltijds kunstonderwijs strijdig is met de Grondwet of geen volwaardige onderwijsvorm is, lijkt me echter wel wat overdreven.
Zoals ik in mijn reactie op het rapport van het Rekenhof reeds heb gezegd, moet een nieuw decreet over het deeltijds kunstonderwijs gebaseerd zijn op een maatschappelijke behoefte. Het moet een antwoord bieden op vragen en noden van de leerlingen van vandaag en morgen. Het is bijgevolg absoluut noodzakelijk het veld te betrekken bij het concipiëren van een decretale basis. Uiteraard zal dit tijdrovende proces moeten uitmonden in een coherente, vlot leesbare en toepasbare juridische tekst, waarin de essentiële aangelegenheden van dit onderwijs worden vastgelegd.
Mijnheer Martens, u hebt het in uw vraag over de ook volgens u waardevolle doelstelling om de participatie van kansarme en allochtone minderjarigen te verhogen. Deze doelstelling vindt haar uitwerking in de vele succesvolle projecten voor kunstinitiatie die naast een verhoogde deelname aan het DKO ook de culturele verscheidenheid in Vlaanderen in de verf zetten. Daarnaast zorgen de projecten voor muzische vorming en navorming, die eveneens een groot succes hebben, voor een grotere aanwezigheid van kunst en cultuur in de klassen van het basisonderwijs. Het is dan ook logisch dat steeds meer jonge kinderen de smaak van het DKO te pakken krijgen.
Verder lopen er in heel wat academies originele experimenten die een nieuw doelpubliek bereiken. Met het oog op een nieuwe regelgeving zullen deze experimenten en projecten worden geëvalueerd en, na een positieve beoordeling, eventueel in de nieuwe regelgeving worden opgenomen.
Wat de evenwichtige regionale spreiding van de participatie betreft, zullen de volgende beleidsverantwoordelijken moeten nagaan hoe de programmatie- en rationalisatienormen kunnen worden aangepast om de 'blinde vlekken' van het DKOaanbod in Vlaanderen verder op te vullen.
Volgens het door u aangehaalde rapport 'Gemeentelijke financiering van het deeltijds kunstonderwijs in Vlaanderen : een vergelijkende en beleidsgerichte studie' leveren de gemeenten een financiële inspanning van ongeveer 31 percent, terwijl de hogere overheid 66,5 percent van de middelen betaalt. Dit gemeentelijke percentage kan groot lijken in vergelijking met dat van het leerplichtonderwijs, dat een heel ander karakter heeft dan het deeltijds kunstonderwijs. We mogen echter niet vergeten dat de Vlaamse overheid de voorbije jaren heel wat gemeentelijke initiatieven inzake kunstonderwijs heeft overgenomen en bijgevolg de volledige financiering van deze initiatieven door de gemeenten zeer sterk heeft gereduceerd. Er is bijgevolg de voorbije jaren zeker werk gemaakt van wat u 'een meer billijke verdeling' tussen de Vlaamse en de lokale overheden noemt.
U suggereert dat het onderzoek van die gemeentelijke financiering een sterk onderbouwde basis kan vormen voor een 'meer billijke verdeling' van de financiële en andere inspanningen tussen de lokale en de Vlaamse overheden. Het eindrapport van dit onderzoek werd wel degelijk onderzocht en resulteert in enkele interessante conclusies. Het onderzoek moest echter een te ruime opdracht vervullen in een te korte tijdspanne. De opdracht had trouwens niet als opzet de enig zaligmakende oplossing uit te werken. Het is dus absoluut niet mijn bedoeling de resultaten van dit onderzoek te negeren of zelfs achter te houden, zoals u lijkt te suggereren. Het eindrapport werd bij mijn weten niet online gepubliceerd. Wel is op het internet een samenvattend artikel van professor Christiaens van de Universiteit Gent te vinden, onder meer op de website van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten.
Mijnheer de voorzitter, zowel de resultaten van de studie als de conclusies van het verslag van het Rekenhof en de evaluaties van de experimenten die aan de gang zijn, worden gebundeld. Die bundel moet leiden tot een nieuw decreet.
Steden en gemeenten hebben een aantal terechte vragen gesteld over personeelsmateries. Ik vind het zelf een erg boeiende materie. We hebben echter keuzes moeten maken. Sommigen verwijten ons dat we te veel zaken hebben aangepakt. Deeltijds kunstonderwijs was niet een van de prioritaire zaken. Ik ben er wel van overtuigd dat er bij het begin van de volgende legislatuur werk moet worden gemaakt van een nieuw decreet inzake het deeltijds kunstonderwijs. Daarbij moet worden gesteund op alle onderzoeken, verslagen en evaluaties van de afgelopen jaren.
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. U geeft zelf op het einde van het antwoord aan dat het deeltijds kunstonderwijs duidelijk geen prioriteit was.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer Martens, dat heb ik niet gezegd. Ik heb gezegd dat een nieuw decreet op het deeltijds kunstonderwijs niet dé prioriteit was. Dit wil niet zeggen dat we er geen aandacht aan hebben besteed of dat het deeltijds kunstonderwijs in het algemeen geen prioriteit was.
De heer Luc Martens : Mevrouw de minister, zo bedoelde ik het ook. Ik stel wel vast dat, zoals zo vaak, nogal wat aandacht gaat naar het projectmatige aspect en naar wat ad hoc kan worden georganiseerd. We zijn nu aan het eind van een legislatuur, maar het deeltijds kunstonderwijs kan in elk geval niet het gevoel hebben dat de problemen door u terdege werden aangepakt.
We houden een pleidooi voor een betere samenwerking tussen het deeltijds kunstonderwijs en het gewoon onderwijs. Dit heeft wel consequenties voor de algemene financiering en organisatorische, statutaire benadering. Een en ander is pas mogelijk als er eenzelfde gewicht aan wordt gegeven.
Het klopt dat er een samenvatting is verschenen van het eindrapport bij de VVSG. Uit mijn contacten bij de VVSG concludeer ik echter dat ook die mensen zich blijven afvragen waarom de studie in haar geheel niet beschikbaar is gesteld. Ik blijf bij mijn vraag om deze studie aan het parlement over te maken.
U zegt dat heel wat projecten overgenomen zijn door de Vlaamse overheid. Welke projecten zijn dat?
Minister Marleen Vanderpoorten : Ik kan die niet allemaal opnoemen. Ik geef u twee voorbeelden. Vooraleer we zijn begonnen met onze projecten omtrent de integratie van personen met een handicap in het deeltijds kunstonderwijs, waren er enkele scholen die er op een beperkte schaal mee werkten. We hebben dit uitgebreid en meer mogelijk gemaakt.
Sommige scholen voor deeltijds kunstonderwijs werkten al samen met het basisonderwijs met de bedoeling kinderen die het deeltijds kunstonderwijs niet kennen, er toch warm voor te maken. De leerkrachten kwamen toelichting geven in de scholen. Hieruit zijn de projecten muzische vorming ontstaan in het kader van de navorming. Ik zal u de lijst van academies die hierbij waren betrokken, overmaken.
De voorzitter : Het incident is gesloten.