Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 10/02/2004
Interpellatie van de heer Julien Librecht tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over geweld op school
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Librecht tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over geweld op school.
De heer Librecht heeft het woord.
De heer Julien Librecht : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik wil vooraf duidelijk stellen dat ik met deze interpellatie niemand met de vinger wijs. Het is een té schrijnend probleem om dat te doen.
Ik wil enkel aandacht vragen voor deze snelgroeiende problematiek in ons onderwijs, zoals ik al verschillende keren heb gedaan. Ik doe dit vandaag nogmaals naar aanleiding van het angstaanjagende drama in Den Haag, maar ook naar aanleiding van heel wat alarmerende berichten en voorvallen in Vlaanderen. Ook in onze scholen heerst beroering, zij het onderhuids. Vorige week heeft deze commissie een bezoek gebracht aan de Arteveldeschool in Gent. In formele gesprekken komt dit onderwerp nauwelijks aan bod, maar in informele gesprekken achteraf komt wel een en ander boven.
Het voorval in Nederland zouden we kunnen omschrijven als een alleenstaand feit, als een persoonlijke ontlading van een enkeling in een bepaalde psychologische crisis. Meerdere accenten in deze zaak duiden echter op een problematiek met een veel ingrijpender maatschappelijke belichaming die ook Vlaanderen niet onberoerd kan laten.
Vooral na dergelijke explosie wordt vaak duidelijk dat er wel wat anders aan de hand is. Uit diverse en dan nog voorzichtig geredigeerde en welwillende gegevens blijkt dat het geweld in alle maatschappelijke geledingen van de maatschappij verontrustend toeneemt. Ik denk dan aan de spoorwegen, de ambtenarij, het uitgaansleven, de sport en dus ook onze scholen. Zo was er, afgezien van de lagere leergangen, bij de leerlingen van de andere klassen in Den Haag geen sprake van verslagenheid omdat ze naar eigen zeggen heel wat gewend zijn en uit wijken komen waar wel eens mensen worden vermoord. Een pro-daderbetoging moest door de politie worden bedwongen, en na de feiten werden vier scholieren uit andere scholen gearresteerd voor doodsbedreigingen aan het adres van leraren.
Ook in de Vlaamse pers verschijnen alarmerende berichten met titels als 'Leraren zien leerlingen als potentieel gevaar','Wachten op het onvermijdelijke', 'Fancultus rond shooters in Columbine', 'Groeiende kloof tussen leefwereld van de leraar en de leerling' en 'Overheid negeert agressieproblemen'.
Mevrouw de minister, daarom moeten we deze problematiek durven aankaarten en ontleden. In een persconferentie op 18 december 2003 stelden u en de minister-president : 'De Vlaamse regering beseft ten volle dat ons onderwijs de samenleving op de voet moet volgen. Enkel op die manier kunnen leerlingen en studenten gelijke tred houden met een maatschappij die veel kan, maar zelden achterom kijkt'. Dit laatste is inderdaad een zeer bevreemdend teken van deze tijd. U maakte een terechte ontleding en stelde een terechte doelstelling. De vraag is hoe we dit moeten aanpakken en hoeveel tijd ons rest om bepaalde nefaste maatschappelijke tendensen onder controle te krijgen en te houden, want ook Vlaanderen wordt niet gespaard van geweld op school.
Drama's als dit hebben we gelukkig nog niet meegemaakt, maar ook op onze scholen doen zich veel incidenten voor. Recente cijfers van de Antwerpse politie tonen aan dat in 2003 93 pv's werden opgemaakt wegens slagen en verwondingen. Op 5 jaar tijd steeg het aantal pv's met 30 percent. Naast het feit dat er in deze stad elke week wel een dossier op het bureau van het hoofd van het jeugdparket belandt, noteerde dit parket de voorbije 6 jaar vier pogingen tot doodslag. Volgens de heer Maene van de onderwijsbond COC worden elke week leerkrachten met messen bedreigd. Er zijn scholen waar de politie haast dagelijks komt. Leraren parkeren hun auto's kilometers buiten de schoolpoort om te vermijden dat ze worden beschadigd. Het is niet te verwonderen dat leerkrachten zich grote zorgen maken over stalking, beroving, opzettelijke slagen en verwondingen en bedreiging met een wapen. Uit een lerarenenquête van De Standaard en Le Soir blijkt dat meer dan de helft van de Vlaamse leerkrachten zich niet veilig voelt bij leerlingen. Een op zeven vreest bedreiging met een wapen. Al meer dan 25.000 leerkrachten uit het leerplichtonderwijs hebben bij Ethias een verzekering afgesloten die agressie dekt. Over de andere verzekeringsmaatschappijen heb ik geen cijfers.
Uiteraard probeert het Vlaams beleid hier een oplossing aan te bieden. Ik herhaal dan ook dat ik niemand met de vinger wijs, maar wel om bezinning vraag. Voorbeelden van acties en projecten zijn onder andere het actieplan antisociaal gedrag met 147 preventiewerkers, officieel de JoJo-coördinatoren - ik heb hier wel bedenkingen bij - in Vlaamse beroeps- en technische scholen. Ik denk aan de sociaal-economische begeleiding van kwetsbare leerlingen en aan de aparte cellen die leerlingen detecteren, opvangen en begeleiden. De hamvraag is altijd maar weer : zijn deze preventieve acties voldoende om de negatieve maatschappelijke spiraal te doorbreken?
Mevrouw de minister, kunt u een overzicht geven van de huidige maatregelen die de overheid op dit ogenblik neemt en eventueel plant om geweld op school aan te pakken en zo mogelijk te voorkomen? Welk gevolg wordt gegeven aan klachten over geweld op school? Waar kunnen leerkrachten die slachtoffer werden van geweld, terecht? Op welke wijze worden ze begeleid en gesteund?
Bestaat er een anonieme klachtenbank voor leerkrachten die zich bedreigd voelen? In hoeveel gevallen worden de daders vervolgd en in welke mate stelt de inrichtende macht zich burgerlijke partij? Worden leerkrachten in hun opleiding voorbereid op dergelijke maatschappelijke situatie? Wat dekken de verzekeringen en wie betaalt de polissen?
Hoe wilt u de doelstelling, zoals die werd verwoord op de persconferentie van 18 december 2003, koppelen aan deze maatschappelijke ontwikkeling?
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, halfweg 1999 ontwikkelde het departement het actieplan 'antisociaal gedrag op school voorkomen en oplossen'. Het plan biedt een overzicht van maatregelen die elk op hun domein bijdragen tot het voorkomen van normoverschrijdend gedrag. Tijdens deze legislatuur werd gewerkt aan heel wat beleidsinitiatieven, wat bijdraagt tot een betere situatie in de scholen.
De klemtoon in dit actieplan ligt op de preventie van antisociaal gedrag, waarbij wordt uitgegaan van een integrale aanpak. Er wordt geopteerd voor een algemene preventie, met name ingrijpen vooraleer er problemen ontstaan. Het bevorderen van de factoren die bijdragen tot een gunstige ontwikkeling van de leerlingen op school staat daarbij voorop.
Het grootste deel van de acties zijn structuurgericht en offensief. Voorkomen van fysiek geweld impliceert een gamma van preventieve maatregelen zoals waardeopvoeding, het werken aan de leerling leerkrachtrelatie, het verhogen van de inspraak en de betrokkenheid van de leerlingen in de scholen, waardering en inspraak van de leerkrachten, taakverdeling tussen scholen en ouders, het versterken van het draagvlak van de school, het stimuleren van een duidelijk schoolwerkplan en daarmee verbonden schoolreglement, het zorgen voor een efficiënte leerlingenbegeleiding en de samenwerking met welzijnsinstanties. Er moet op de scholen een klimaat worden gecreëerd dat uitingen van antisociaal gedrag tot een minimum herleidt.
In een tweede deel worden curatieve actielijnen uitgetekend. Die zijn voor het merendeel eveneens structuurgericht, maar veeleer defensief. Antisociaal gedrag op school kan niet ongestraft blijven. Als leerlingen door hun gedrag het recht op veiligheid van medeleerlingen of leerkrachten schenden, dan moeten gepaste maatregelen worden getroffen. Aan deze actielijn moet vooral op schoolniveau worden gewerkt. Samenwerking met CLB, welzijn, politie en justitie zijn hierbij cruciaal.
Op dit ogenblik is niet voorzien in een individuele begeleiding van leerkrachten die het slachtoffer werden van agressie op school. Personeelsleden van scholen, net zoals andere beroepscategorieën en elke individuele burger, kunnen een beroep doen op de regionaal georganiseerde diensten voor slachtofferhulp. Deze door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde hulpverleningsdiensten kunnen rechtstreeks aangesproken worden, en elk slachtoffer dat aangifte doet van een gewelddaad bij de politie wordt hier automatisch naar doorverwezen.
Wel gaf ik aan de VZW Limits de opdracht een steunpunt grensoverschrijdend gedrag op school op te richten. Het steunpunt biedt telefonische informatie en advies aan alle onderwijsbetrokkenen. Ook hier kunnen mensen terecht die te maken krijgen met geweld. De VZW Limits ontwikkelde in 2004 het 'Beleidsplan ter preventie en bestrijding van geweld, pesten en ongewenst seksueel gedrag op school'. Het gaat om een draaiboek dat handig kan worden gebruikt voor het opzetten van een preventiebeleid en wanneer ongewenst gedrag zich daadwerkelijk voordoet en gestopt moet worden. Het is opgesteld conform de wetgeving uit 2002 en bevat tips en aanbevelingen voor het opzetten van doordachte strategieën die onder andere gericht zijn op het instellen en handhaven van een positief, open en participatief schoolklimaat. De map kan gratis door scholen worden aangevraagd bij het departement Onderwijs.
Wij beschikken niet over cijfers over de gerechtelijke vervolging en de burgerlijke partijstelling van de inrichtende machten/schoolbesturen, aangezien deze gedingen in principe afgehandeld worden tussen de inrichtende macht als werkgever, de dader en het slachtoffer. Het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap stelt zich wel burgerlijke partij in alle gevallen waarbij arbeidsongevallen extra kosten voor de overheid genereren omwille van de arbeidsongeschiktheid van slachtoffers. Op die wijze wordt schadeloosstelling bekomen van de daders.
Op de vraag of leerkrachten voldoende voorbereid worden op een dergelijke maatschappelijke situatie, kan ik moeilijk antwoorden. De overheid probeert dit te garanderen via het opstellen van de basiscompetenties voor de lerarenopleiding. Hiervoor verwijs ik eerst en vooral naar de belangrijke basiscompetentie, met name de leerkracht als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen. Hoe dit concreet wordt vertaald in een curriculum en in de opleiding, is de keuze en de verantwoordelijkheid van elke lerarenopleiding.
Anderzijds ben ik me er ten volle van bewust dat het geen gemakkelijke taak is voor een lerarenopleiding om aspirant-leerkrachten hierop voor te bereiden. In het najaar 2000 gaf ik aan drie organisaties - Steunpunt ICO, Refleks en CGSO Trefpunt - de opdracht om vanuit hun expertise de lerarenopleiding te ondersteunen bij het voorbereiden van toekomstige leerkrachten op hun rol bij het bevorderen van sociale competentie bij leerlingen. Deze opdracht paste in het actieplan 'Antisociaal gedrag op school' waar ik zopas naar verwees.
Het bevorderen van sociale competentie bij leerlingen wordt dus verantwoord vanuit preventie en behandeling van antisociaal gedrag. Het eindresultaat van deze opdracht is een werkmap die de lerarenopleiding aanknopingspunten biedt om de ontwikkeling van de eigen sociale competentie bij studenten te bevorderen. Op deze wijze krijgt de voorbereiding van de aspirant-leerkrachten op het omgaan met antisociaal gedrag een positieve stimulans.
Niet alleen tijdens de lerarenopleiding wordt via de basiscompetenties aandacht besteed aan het leren omgaan met leerlingen met gedragsmoeilijkheden. In het verleden besteedde de overheid bij het uitstippelen van haar nascholingsbeleid eveneens aandacht aan deze problematiek. Via de prioritaire nascholingsthema's op initiatief van de Vlaamse regering probeerde de overheid om ook actieve leerkrachten beter in staat te stellen om te gaan met kinderen met gedragsproblemen. Hiervoor verwijs ik naar de specifieke vormingsprojecten die liepen tijdens de schooljaren 2000-2001 en 2001-2002.
In principe biedt de arbeidsongevallenregeling voldoende dekking voor lichamelijke schade voor alle daden van agressie van leerlingen tegenover leerkrachten op school en op de weg van en naar de school. Daarvoor is dan ook geen bijkomende verzekering nodig.
Voor materiële schade kan de leerkracht een vergoeding krijgen van de leerling of zijn ouders - eventueel via hun familiale verzekering - of via een eigen omniumverzekering bij bijvoorbeeld schade aan een voertuig. Het lijkt mij aangewezen dat het personeel via de school nagaat wat door de schoolpolis verzekerd is en wat uitgesloten is, en voor welke gevallen er via de school juridische bijstand kan worden verleend voor het een bijkomende, individuele polis afsluit.
Bovendien moet er ook gewezen worden op een aantal beperkingen en uitsluitingen die in individuele polissen voorkomen zoals een tussenkomstdrempel en een plafonnering van de schadevergoedingen, de uitsluiting van schade aan bepaalde goederen zoals bijvoorbeeld motorrijtuigen en de uitsluiting van bepaalde gewelddaden.
Mijnheer Librecht, in uw laatste vraag verwijst u naar de persconferentie die ik samen met de minister- president gegeven heb in verband met de Bevak-schoolinfrastructuur. We staan inderdaad voor een enorme uitdaging om onze scholen uit te rusten voor de toekomst. De vertakkingen van deze uitdaging zijn immens : flexibele en genetwerkte leeromgevingen, pedagogische differentiatie, wisselende samenstellingen van leerlingengroepen, enzovoort. Stuk voor stuk stellen ze hun eisen op het vlak van infrastructuur.U maakt terecht de link tussen schoolinfrastructuur en geweld op school. De infrastructuur van de school en de fysieke leeromgeving hebben inderdaad een invloed op het gedrag en welbevinden van zowel leerlingen als leerkrachten. Willen we het geweld op school verminderen, dan moeten we dus ook oog hebben voor de schoolinfrastructuur. Met het Bevak-initiatief, de oprichting van één agentschap voor infrastructuur in het onderwijs namelijk Agion en de budgetverhoging inzake schoolinfrastructuur tijdens deze legislatuur, tracht ik het schoolinfrastructuurbeleid te optimaliseren.
De voorzitter : Mevrouw Merckx had mij gemeld dat ze zich zou aansluiten bij deze interpellatie, maar ze moest aanwezig zijn in een andere commissie. Daarom mag ze nu alsnog haar vraag stellen.
Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, hoewel de teneur van mijn vraag niet dezelfde is als die van de heer Librecht, erken ik dat de leerkrachten de jongste tijd meer geweld op school vaststellen. De grootste stijging doet zich voor in het kleuter- en lager onderwijs, maar ook in het secundair onderwijs is er een stijging. Niet alleen medeleerlingen, leerkrachten en schoolmateriaal zijn het slachtoffer van agressieve leerlingen, bovendien uit dat geweld zich niet langer alleen verbaal, maar ook steeds meer fysiek.
Preventie kan een belangrijke rol spelen. Als er niet wordt ingegrepen op een positieve manier, dan komen we misschien terecht in toestanden zoals in Nederland. Mevrouw de minister, u hebt al gedeeltelijk geantwoord op mijn vraag hoe u dit wilt aanpakken. U had het daarbij vooral over de leerkrachten. Wat doet u echter voor de leerlingen?
De toename uit zich vooral in het kleuter- en basisonderwijs. Het moet mogelijk zijn om voor de leeftijd van 10 jaar in te grijpen met enige kans op succes om die opkomende agressie in de kiem te smoren. Zijn er specifieke programma's voor kinderen in de lagere en kleuterschool?
Uit het onderzoek blijkt dat kinderen uit kansarme gezinnen vaker voorbestemd zijn of althans gemakkelijker agressief gedrag vertonen. Besteden de leerkrachten en CLB's speciale aandacht aan die specifieke doelgroep?
Dan wil ik het tot slot nog hebben over de slachtoffers. Wat gebeurt er voor de leerlingen? Ik dacht dat men leerlingen kon leren hoe ze slachtoffers kunnen verdedigen. Hebt u daarover overleg gepleegd met de minister van Welzijn? Ook zij draagt immers op dat punt enige verantwoordelijkheid. Ik heb eenzelfde vraag gesteld aan minister Byttebier, maar het punt is nog niet geagendeerd. Wat de CLB's betreft, bent u beiden belanghebbende partij. Zijn er nog andere punten waarover u overleg pleegt met haar en haar diensten?
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mevrouw Merckx, ik zal mijn antwoord van daarnet natuurlijk niet herhalen. Toch wil ik zeggen dat we er ons voor moeten hoeden te stellen dat door de gebeurtenissen in Nederland, er plots ook in Vlaanderen een probleem is. Dat is niet het geval.
In 2001 is een studie afgerond over geweld op school in Vlaanderen. Nadat ik daarover een persconferentie had gegeven, zijn er heel wat journalisten beteuterd afgedropen. Ze vonden dat het geweld op school eigenlijk niet spectaculair genoeg was. Ik herinner me nog dat een journalist me zei dat de persconferentie wel het middagjournaal zou halen, maar niet het avondnieuws. Ik vond dat goed nieuws. Het was natuurlijk wel jammer dat het punt niet belangrijk genoeg werd gevonden. Ik wil hier enkel mee aantonen dat we de zaak moeten nuanceren.
Ik beweer niet dat er geen probleem is, en ik zeg ook niet dat er zich in Vlaanderen geen problemen kunnen voordoen zoals in Nederland. Als er iemand met een gedragsstoornis rondloopt en naar een wapen grijpt, dan is dat moeilijk te voorkomen. Ik ben alleszins geen voorstander van metaaldetectoren en dies meer.
Het allerbelangrijkste is dat er voortdurend aandacht wordt besteed aan gedragswijzigingen of bepaalde gedragingen bij leerlingen, en dit vanaf de kleuterschool. Bij de ontwikkelingsdoelen en vakoverschrijdende eindtermen in de lagere school moet werk worden gemaakt van de sociale attitudes. Ze moeten worden ingeschreven in de basiscompetenties van de leerkrachten. Als de problemen te groot worden, kan een beroep worden gedaan op de zorgcoördinator, het CLB, de directie en het lerarenteam.
In het algemeen stellen we vast dat de problemen zich vaker voordoen in sommige scholen dan in andere. Vaak zijn de moeilijkheden veel kleiner in scholen waar de participatieve cultuur en de betrokkenheid groot zijn. Soms wordt me door directies gezegd dat ze schrik hadden van participatie, maar achteraf bleek dat de leerlingen zeer goed in staat zijn om hun
verantwoordelijkheid op te nemen.
Dat is de grote uitdaging. Er moet in een open sfeer met jongeren worden samengewerkt en taboes moeten worden weggewerkt. Als er een probleem is, moet het bespreekbaar worden gemaakt in de leerlingengroep. Er moet een open houding worden aangenomen.
Dit alles neemt niet weg dat we de leerkrachten zeer goed moeten voorbereiden. Hetzelfde geldt voor de ouders. Dit laatste doen we waarschijnlijk te weinig. Ze moeten erop worden gewezen dat ze de eerste opvoedingsverantwoordelijken voor de kinderen blijven. Ze spelen een zeer belangrijke rol. Als zij problemen ervaren met hun kinderen of met de vriendenkring van hun kinderen, dan moet dat ook bespreekbaar zijn op school. Dat is immers de enige plaats waar alle jongeren samenkomen. In het verenigingsleven en dergelijke is dat bijvoorbeeld niet het geval.
Een argument zou kunnen zijn dat er op school niet genoeg tijd is om aandacht te besteden aan een en ander. De omkaderingsuren in het basis- en secundair onderwijs kunnen wat dat betreft soelaas bieden.
De voorzitter : De heer Librecht heeft het woord.
De heer Julien Librecht : Mijnheer de voorzitter, ik betreur dat een collega die niet aanwezig was bij de vraagstelling, het nadien heeft over de teneur van de vraag. Ik heb de vraag op een zeer speciale manier gebracht.
Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord, dat in alle geval concreter was dan voorheen. Het was ook kordater. Ik hoop dat ook die term niet verkeerd wordt opgevat. Dat is positief.
Ik vraag u zeer veel belang te hechten aan twee zaken die nu minder aan bod zijn gekomen : de lerarenopleiding en de hulpdesk voor de leraren.
Mevrouw de minister, ik zal uw antwoord nog eens rustig nalezen, maar toch wens ik de problematiek onder de aandacht te brengen. Ik zal dan ook een motie indienen.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door de heer Librecht, door mevrouw Merckx en door de heer Callens werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.