Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 29/01/2004
Interpellatie van de heer Chris Vandenbroeke tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de lerarenopleidingen in het algemeen en de academische lerarenopleiding in het bijzonder
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Vandenbroeke tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de lerarenopleidingen in het algemeen en de academische lerarenopleiding in het bijzonder.
De heer Vandenbroeke heeft het woord.
De heer Chris Vandenbroeke : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte leden, dit dossier is in grote lijnen bekend. We hebben er meermaals vragen over kunnen stellen.
Toch blijven we in dit cruciale dossier in menig opzicht op onze honger. Het ziet er immers naar uit dat we op het einde van deze zittingsperiode op een drafje de behandeling van de lerarenopleiding zullen moeten bespreken. Dit is een heel vreemde situatie. We hebben inzake onderwijs veel punten behandeld tijdens deze zittingsperiode, maar de discussie over de rol en de functie van de cruciale actor zelf, namelijk de leraar, hebben we tot nu toe steeds voor ons uitgeschoven. Nochtans is dit onderwerp reeds vrij vroeg in de zittingsperiode aan bod gekomen, met het niet onaardige rapport van de stuurgroep met betrekking tot de evaluatie van de lerarenopleiding, dat beleidsaanbevelingen bevatte ten behoeve van de minister.
Momenteel zijn er in de academische wereld bij de academische lerarenopleiding enorm veel fricties. De ambitie leeft om kwaliteitsvol te handelen, maar blijkbaar wordt dit niet mogelijk gemaakt. Ik blijf erbij dat de leraar de cruciale actor is. We zijn daar veel te lang aan voorbij gegaan. We hebben allerlei dingen gedaan, en steeds te goeder trouw. We hebben steeds rekening gehouden met het welbevinden van de leerlingen. Zij moeten in toenemende mate kunnen participeren. Op zich is dat goed.
We hebben het in deze commissie meermaals gehad over de kwaliteit van de gebouwen, over het feit dat de containerklassen dringend moeten worden afgebouwd en het gebouwenpark moet worden gerenoveerd of uitgebreid. Dit zijn uiteraard stimulansen voor een kwaliteitsvol onderwijs en voor het welbevinden van leerlingen en alle andere actoren.
Ook de participatie van ouders brengen we in toenemende mate aan bod. De tekst terzake staat straks trouwens op de agenda. We willen hen meer inspraak geven. Ook dat is erg positief. Er is ook het omvattende structuurdecreet ter uitvoering van de Bologna-akkoorden, waarbij wordt gestreefd naar een grotere transparantie en mobiliteit van studenten en leerkrachten, met alles dat dit met zich meebrengt, met kwaliteitsbewaking via de accreditatie, met het zich richten op het Nederlandse model. Ook dat is positief.
Met betrekking tot die centrale actor, de leraar, hebben we het echter laten afweten, want we hebben dit dossier voor ons uitgeschoven. Bij het einde van deze zittingsperiode zouden we dit dan even op een drafje bekijken, maar dit is onverantwoord. De academische lerarenopleiding, waarmee in 1929 werd begonnen, was al die jaren een makkie. Dat was tot voor kort het geval, tot men met geld over de brug is gekomen voor de departementen lerarenopleiding en de situatie enorm verbeterde. Die reële evolutie gaan we nu afremmen.
Tegelijk stel ik vast dat we, in alle mogelijke commissies en in de plenaire vergadering, bij de begrotingsbespreking en andere besprekingen, er steeds de mond vol van hebben dat Vlaanderen zich moet voorbereiden op de kenniseconomie. Tegen 2010 moet 3 percent van ons bruto regionaal product gereserveerd zijn voor een optimale voorbereiding van die kenniseconomie. Dat zal niet lukken, want we falen wat het betrekken bij dat proces betreft van die cruciale actor die de leraar is.
In alle buurlanden, die uiteraard meedoen aan het Bologna-proces, is er een duidelijke evolutie naar een opwaardering van de leerkrachten, op alle niveaus. Het typevoorbeeld is Nederland, waar we zo graag naar verwijzen met betrekking tot accreditatie, controle en kwaliteitsbewaking. In Nederland is die educatieve masteropleiding een realiteit, terwijl dit bij ons niet het geval is. De academische wereld ambieert dit nochtans. Momenteel bestaan er heel wat wrijvingen, daar dit niet wordt toegestaan. Integendeel, er wordt uitdrukkelijk gesteld dat de lerarenopleiding minder dan 60 studiepunten moet bedragen, en dat het enkel kan gaan om een certificaat. Een educatieve master, die een reële opwaardering en optimalisatie zou betekenen, blijft een irreëel gegeven.
Mevrouw de minister, waarom is dit zo? Ik heb me daar het hoofd over gebroken. We moeten immers weten wat we willen. Als we de kenniseconomie ter harte nemen, dan moeten we investeren in onderwijs : in het welzijn en het welbevinden van de leerlingen, in gebouwen, in de participatie van ouders, maar zeker ook in de rol van die cruciale actor die de leraar is. Waarom gebeurt dit dan niet? Er is maar één conclusie mogelijk : indien de overheid inderdaad een educatieve master uitbouwt en zo dit beroep optimaliseert, dan moet ze op termijn rekening houden met bepaalde repercussies inzake de verloning. Daar knelt het schoentje. Mevrouw de minister, u kunt me niet doen geloven dat de voorbereiding op de kenniseconomie niet wordt gehypothekeerd door het feit dat de educatieve masteropleiding niet kan omwille van financiële redenen. Dat is compleet onverantwoord.
Mevrouw de minister, vindt u dat de situatie, zoals ik ze heb geschetst, en die aanleiding geeft tot heel veel onbehagen, klopt? Is het niet zo dat financiële elementen hierbij een rol spelen? Waarom weigert u om de academische lerarenopleiding een mastertitel te geven? Wanneer kunnen we hierover nog decretale stappen verwachten? Wat is de planning terzake?
Klopt het dat de regering van plan is de lerarenopleiding via een voorstel van decreet te regelen en niet via een ontwerp van decreet met de bedoeling de verplichte adviezen VLOR, de VLIR en de Raad van State te omzeilen en dit dus op een drafje door het parlement te jagen?
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Ik sluit me aan bij de interpellatie van de heer Vandenbroeke. De onrust die nu al 5 jaar bestaat in het onderwijs, leeft uitdrukkelijk in de lerarenopleiding, en in het bijzonder in de academische lerarenopleiding. Dat was nochtans een van de eerste zaken die u wilde veranderen, mevrouw de minister.
Nu, enkele maanden voor de verkiezingen zijn er in het parlement nog altijd geen stukken terzake, terwijl u de lerarenopleiding er op een drafje wilt doorjagen. Dat is toch geen behoorlijk bestuur. Daardoor wordt de leraar onrecht aangedaan en komt hij in een onzekere situatie terecht. De leerkrachten voelen zich op elk niveau verlamd. Deze regering is nu al 5 jaar bezig met alles voor zich uit te schuiven en niets te doen, zogezegd omdat alles het jaar daarop toch opnieuw verandert. Gedurende 5 jaar is deze regering niet creatief en dynamisch met het onderwijs bezig geweest, terwijl het onderwijs nochtans staat of valt met de competentie van de leerkracht en het vertrouwen dat hij geniet.
De tekst van 12 januari 2004 in verband met het decreet betreffende de lerarenopleiding lijkt me een manoeuvre om de positie van de academische lerarenopleiding in hoge mate te beperken of zelfs te nekken. De academische lerarenopleiding wordt slechts een pion op een veel groter schaakbord. Over de verdiensten van 75 jaar inzet wordt met geen woord gerept. De overheid heeft zelfs geen grondige evaluatie uitgevoerd. Er vindt een aanpassing of een vervanging plaats zonder dat het bestaande eerst grondig is onderzocht. Ik stel me vragen bij de plaats van de opleiding zelf, de toelatingsvoorwaarden en nog een aantal andere aspecten.
Op een zeker moment is in de tekst sprake van de inrichting van provinciale netoverschrijdende entiteiten voor lerarenopleiding. De manier waarop zij worden voorgesteld, gaat in tegen het respect voor de bestaande instellingen. Het schaadt volgens mij zelfs het gelijkheidsbeginsel en leidt tot een uitholling van de bestaande expertise. Een en ander druist trouwens in tegen de bestaande ideologische vrijheden, die voor de lerarenopleiding een sleutelgegeven zijn.
Mevrouw de minister, u doet natuurlijk een grote zet met het neutraliseren van de lerarenopleiding. U krijgt dan een groep asceptische leerkrachten die niet langer het ferment van een levensbeschouwelijk engagement in zich dragen. Het zijn louter technische vakdidactici met een louter technische professionaliteit. Als dat uw bedoeling is, moet u de moed hebben om dat te zeggen. Dan is de breuklijn tussen uw paars-groene meerderheid en de oppositie, meer bepaald CD&V, duidelijk.
Ik wil het ook nog even hebben over de opleiding. Het opleidingsconcept dat hier naar voren worden geschoven, is minimalistisch en mist één van de centrale componenten, meer bepaald de vakdidactiek.
De centra voor volwassenenonderwijs worden geüpgraded tot pedagogisch hoger onderwijs waardoor er geen beperking is van de instroom. Dat betekent dat iemand die het zichzelf makkelijk maakt, die andere opleidingsvorm niet meer au sérieux zal nemen en een GPB-opleiding zal volgen. Ik wil daar niet denigrerend over doen, want het gaat om een heel belangrijke hefboom voor mensen die zich in het onderwijs willen engageren, maar dat is niet hetzelfde als wat in de tekst staat.
Ik stel ook vast dat de lesbevoegdheid van de leerkrachten niet is geregeld. Wat is daarvan de bedoeling? Met welke bevoegdheid zullen ze dan in het onderwijs terechtkomen? Wat de financiering betreft, zal de licentiaat duidelijk onder druk komen te staan. En zo kan ik nog tal van voorbeelden opsommen.
Mevrouw de minister, wat zijn uw verdere plannen met de lerarenopleiding? Zal dit de vorm aannemen van een ontwerp van decreet? Als u dit wilt, dan komt er nog een discussie en wordt dit wellicht niet meer afgehandeld. Of wil de meerderheid een voorstel van decreet indienen, om dit onderwerp nog op de valreep door de strot van het parlement te rammen? De uitvoeringsbesluiten zouden dan voor uw opvolger zijn, waarbij u hoopt dat u zichzelf zult opvolgen. Vanuit dat oogpunt zou de continuïteit alleszins verzekerd zijn.
Hoe ziet u een en ander? Wat is de onderlinge positionering van die diverse opleidingen? Wat zijn de gevolgen voor de masteropleiding? We hebben tot nu toe immers geweigerd dit in te schrijven. De komende dagen en weken zullen we opnieuw spreken over het aanvullingsdecreet. We bouwen maar voort op het structuurdecreet, maar ondertussen geven we geen antwoord op deze vragen. De leraren zijn de enige groep die de kans wordt ontzegd om volop mee te spelen bij dit structuurdecreet. Ook wat de specifieke positie van de GPB-opleiding betreft, had ik graag een antwoord. Wat zijn de gevolgen van het voorliggende voor de lonen en de lesbevoegdheid? Welke garanties biedt u daar?
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, eerst ga ik in op de vraag inzake het provinciaal - de heer Martens noemt het netoverschrijdend - organiseren van de lerarenopleiding in een regionale context. Het klopt dat ik dit idee een warm hart toedraag. Ik heb dat nooit onder stoelen of banken gestoken. Men kan van mening verschillen over de vraag of dit de beste oplossing is, en of dit moet worden opgelegd of vrijwillig moet gebeuren, maar er lijkt me niets mis te zijn met het feit dat ik dit een warm hart toedraag.
Hoe is dat idee ontstaan? Ik heb de voorbije jaren de diverse opleidingsverstrekkers goed leren kennen. Ik heb gemerkt dat zij over heel wat expertise beschikken. Dat blijkt ook uit allerhande rapporten. Die expertise heeft evenwel steeds andere accenten. Het zou wellicht goed zijn, mochten zij hun krachten kunnen bundelen en de dingen waarin ze goed zijn meer uitwerken en op de andere vlakken zoveel mogelijk samenwerken. Het gaat dus om het bundelen van de krachten, met de bedoeling de middelen zo goed mogelijk te gebruiken.
De vraagstellers hebben gelijk : de lerarenopleiding is ongelooflijk belangrijk. De kwaliteit van ons onderwijs hangt in heel grote mate af van de kwaliteit van de leerkrachten. Er moet dus veel belang worden gehecht aan de lerarenopleiding. Dit zal steeds een evenwichtsoefening zijn. Enerzijds geven we extra geld aan die opleiding. Dat hebben we de voorbije jaren gedaan, maar anderzijds moeten we de veel moeilijkere oefening maken waarbij we nagaan of het beschikbare geld efficiënt genoeg wordt gebruikt. Vanuit dat perspectief is het goed dat geld te gebruiken om datgene waarin men goed is verder uit te bouwen, terwijl parallelle zaken of overlappingen worden uitgeschakeld. Dat is de achterliggende notie achter die samenwerking, ongeacht of die nu al dan niet netoverschrijdend is, ongeacht of dit wordt gebundeld binnen een provincie of de provinciegrenzen overschrijdt, maar dan wel binnen een bepaalde regio.
Het klopt dat er een zekere spanning bestaat met de werking van de associaties. Als we de GPB-opleidingen willen betrekken bij dit geheel, dan moeten we er rekening mee houden dat die zich buiten de associaties bevinden. Sowieso moeten we dus een samenwerkingsvorm tot stand brengen die deze associaties op een of andere manier overstijgt. Ik heb daar een aantal ideeën over, maar uiteraard zal het parlement terzake het laatste woord hebben.
Er zal nog heel veel over moeten worden gediscussieerd.
Ik heb gepraat met de opleiders zelf : ook daar bestaat er geen eenduidigheid. Laat daar geen misverstand over bestaan. De interpellatie van deze ochtend komt voort uit een eenduidige steun aan de academische lerarenopleiding. Ik heb gesproken met de hogescholen en de mensen van de GPB-opleidingen. Die zeggen niet hetzelfde. Ook binnen de academische lerarenopleiding is er geen eenduidigheid, mijnheer Vandenbroeke. Laat daar ook geen misverstand over bestaan. Er bestaan verschillende visies over hoe het moet in de toekomst. Ik zal straks de diverse invalshoeken opsommen.
Dit gaat dus in essentie over een efficiënte samenwerking. Hoe dat moet, dat zullen we grondig moeten bekijken. U vroeg me wat mijn plannen zijn en waarom ik weiger de academische lerarenopleiding een mastertitel te geven. Er is inderdaad al veel heisa geweest over de academische lerarenopleiding en over de vraag of deze opleiding met een tweede mastergraad moet worden bekroond. Ik wil benadrukken dat het gaat over een tweede mastergraad. Dat is essentieel. In het BA/MA-decreet werd heel duidelijk bepaald aan welke criteria een masteropleiding moet beantwoorden, met een masterproef en dergelijke. De mensen die deze lerarenopleiding gaan volgen, zijn al master. Zij krijgen daar dan nog de titel van leraar bij. Dat is toch een andere situatie dan wanneer iemand nog geen graad heeft.
U vroeg of de academische lerarenopleiding zal worden georganiseerd voor de afgestudeerden van de academische bacheloropleiding. Ik ben er steeds van uitgegaan dat dit evident is. Wie een academische bachelorgraad heeft, en dus drie jaar universiteit heeft gevolgd, moet kunnen overschakelen naar de lerarenopleiding.
Mijn verbazing was dan ook vrij groot toen ik enkele weken geleden constateerde dat de academische lerarenopleiders zelf daar geen vragende partij voor zijn. Zij pleiten ervoor die mensen naar de hogescholen of de GPB-opleiding te laten gaan. Ik vind dit vreemd. Ik heb hun dat ook gezegd. Dit is niet de houding van andere mensen in het academische milieu : laat ook hier dus geen misverstand bestaan over de eenduidigheid die er terzake zou zijn. Zoals ik al zei, zou het gaan over een tweede mastertitel. Door de aard van de studies die zo iemand heeft doorlopen, heeft hij of zij immers al een mastertitel behaald in zijn vak.
Mijnheer Vandenbroeke, u vroeg wanneer u terzake nog decretale stappen kan verwachten. Een ontwerp van decreet opstellen kan natuurlijk niet meer. Dit zou nog kunnen worden ingediend, maar ik vind niet dat de discussie helemaal duidelijk is geworden. Ik heb terzake heel wat discussies gehad met de ministeriële werkgroep, die hierover heel vaak bijeenkomsten heeft gehad. Die discussies hebben in het begin veel opgeleverd, maar nu zijn we op dat vlak wat uitgediscussieerd.
Een voorstel van decreet indienen lijkt me geen goede werkwijze : daarin hebt u gelijk. Het onderwerp is te omvangrijk om het via een voorstel van decreet voor te leggen aan het parlement. Het was nooit de bedoeling dit vlug door het parlement te jagen. We hebben dit even gesuggereerd met de bedoeling dat er terzake dan wat discussie zou zijn in het parlement, bijvoorbeeld door middel van hoorzittingen, maar blijkbaar werd daardoor de indruk gewekt dat we dit snel wilden afhandelen. Dat klopt niet.
Daarom stel ik een andere werkwijze voor. Ik zou daarvoor de medewerking van de commissie willen vragen, en in eerste instantie van de voorzitter. Ik stel voor dat ik wat nu in het voorontwerp stond, omzet in een tekst met daarin een aantal stellingen en visies, en die tekst overmaak aan het parlement. In de loop van de maand maart, als de andere werkzaamheden achter de rug zijn, kunnen we daar dan in het parlement een discussie aan wijden, en ook hoorzittingen terzake organiseren.
Het lijkt me goed dat de leden van de betrokkenen zelf eens horen wat ik heb gehoord in de interministeriële werkgroep. Het is niet de bedoeling dit nog tijdens deze zittingsperiode af te ronden, maar dan is er toch al veel voorbereidend werk gebeurd, waarop de volgende Vlaamse regering dan kan voortborduren. Ik wil hier heel duidelijk het signaal geven dat het niet de bedoeling was een en ander te forceren. Net omdat dit een erg belangrijk onderwerp is, moeten we er voorzichtig mee omspringen.
Mijn ervaring is dat dit misschien wel het belangrijkste, maar ook een van de moeilijkste dossiers is, net omdat er zoveel betrokkenen zijn. Er zijn drie opleidersverstrekkers : de universiteiten, de hogescholen en het volwassenenonderwijs. Er zijn opleiders, maar ook afnemers. Laat daar ook geen misverstanden over bestaan : we hebben tot nu toe vooral gepraat met de opleiders, maar de afnemers, de scholen zelf, hebben vaak een andere visie op de kwalificaties en basiscompetenties die een leraar moet hebben. Die moeten we uiteraard ook horen.
Dan zijn er de studenten zelf, die merken dat tijdens hun studie een aantal zaken niet of te weinig aan bod komen. Ook die studenten moeten we horen. Ook op dat terrein spreken hogescholen en universiteiten niet altijd dezelfde taal. Ook binnen de universiteiten wordt daar niet hetzelfde over gedacht. Dat maakt het voor ons niet gemakkelijk om conclusies te trekken. U zult dat ongetwijfeld te horen krijgen in de hoorzitting en de discussie die daarop zal volgen. In de volgende legislatuur kan dat dossier worden aangepakt.
De voorzitter : De heer Vandenbroeke heeft het woord.
De heer Chris Vandenbroeke : De voorbereiding van dit dossier is heel belangrijk. We moeten het ter harte nemen en uitdiepen. Mevrouw de minister, uit uw antwoord blijkt dat u toegeeft aan onze waarschuwing dat in het BA/MA-decreet de cruciale variabele van de leerkrachten ontbreekt.
Mevrouw de minister, ik reken erop dat u uw oor te luisteren zult leggen bij de hogescholen en de universiteiten. Die opteren allemaal voor optimalisatie en kwaliteit omdat ze tegen 2010 de kenniseconomie moeten voorbereiden. Al onze buurlanden zijn bezig met de upgrading. Ons structuurdecreet impliceert een grotere transparantie en mobiliteit van docenten en studenten. Bij een upgrading vereisen de opleidingen in Vlaanderen een educatieve mastergraad. Alle hogescholen onderkennen dat. Zoals het nu loopt, heb ik de indruk dat u de lerarenopleiding hypothekeert.
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Ik heb niet op alle vragen een antwoord gehoord, maar wellicht hoeft dat niet meer omdat we het gesprek later zullen kunnen voeren, om de grondslag te leggen voor wat in de toekomst moet gebeuren.
De voorzitter : Het incident is gesloten.