Plenaire Vergadering van 03/02/2004
Interpellatie van de heer Jan Laurys tot de heer Bart Somers, minister-president van de Vlaamse regering, over het pleidooi van de minister-president voor meer Vlaamse autonomie en de verklaringen van federaal premier Verhofstadt betreffende een mogelijke herfederalisering van de arbeidsmarkt
Interpellatie van de heer Kris Van Dijck tot de heer Bart Somers, minister-president van de Vlaamse regering, over de verklaringen van federaal premier Verhofstadt betreffende een mogelijke herfederalisering van sociaal-economische bevoegdheden
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde interpellaties van de heer Laurys tot de heer Somers, minister-president van de Vlaamse regering, over het pleidooi van de minister-president voor meer Vlaamse autonomie en de verklaringen van federaal premier Verhofstadt betreffende een mogelijke herfederalisering van de arbeidsmarkt en van de heer Van Dijck tot minister-president Somers, over de verklaringen van federaal premier Verhofstadt betreffende een mogelijke herfederalisering van sociaal-economische bevoegdheden.
De heer Laurys heeft het woord.
De heer Jan Laurys :Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, geachte collega's, het debat over de verdere regionalisering van het beleid inzake de arbeidsmarkt wordt al heel lang gevoerd, zowel in het Vlaams Parlement als elders. Ik verwijs vooral naar de vijf resoluties van 1999 in verband met de volgende stappen in de staatshervorming die hier werden goedgekeurd. Daarin stond uitdrukkelijk dat Vlaanderen meer en ruimere bevoegdheden zou moeten krijgen op het vlak van het werkgelegenheidsbeleid.
De afgelopen jaren werden we ook in het Vlaams Parlement geconfronteerd met verschillende voorstellen en maatregelen, waarvan het voor ons onmiddellijk duidelijk was dat ze niet geschikt waren om zowel in Vlaanderen als in Wallonië eenzelfde effect te bereiken.
In 2000, ten tijde van de hoogconjunctuur, heeft de federale minister van Tewerkstelling het Rosettaplan ingevoerd. Het ging uit van een vrij dirigistische aanwervingplicht ten belope van 3 percent van het personeelsbestand voor bedrijven met meer dan 50 werknemers. Voor Wallonië, waar de jeugdwerkloosheid toen 33,2 percent bedroeg, was dat misschien een vrij goede maatregel. In Vlaanderen, waar het aanbod de vraag niet kon bijhouden, heeft dat plan geleid tot een pervers effect. De overheid heeft RSZ-verminderingen ingevoerd voor aanwervingen die sowieso zouden zijn gebeurd. Het is trouwens het VEV, de huidige VOKA, die dat bij herhaling heeft gesteld.
Vlaanderen vroeg eigenlijk vooral maatregelen tegen de langdurige werkloosheid en maatregelen om de knelpuntberoepen aan te pakken. Die situatie was totaal ondenkbaar in Wallonië.
Ook nadien, nadat de economische hoogconjunctuur voorbij was en het minder goed ging, wilde minister Landuyt aanmoedigingspremies invoeren. Toenmalig federaal minister van Werkgelegenheid Onkelinx heeft daartegen geprotesteerd. Die maatregelen hadden volgens minister Landuyt betrekking op de arbeidsvoorwaarden. Volgens minister Onkelinx ging het om loon, een federale materie.
Uiteindelijk heeft die zaak Vlaanderen geld opgeleverd. Om een oplossing te vinden voor het geschil werd alles gefederaliseerd en heeft de federale overheid een deel van de lasten op zich genomen.
Drie jaar geleden was er een voorstel om eigen collectieve arbeidsovereenkomsten te kunnen afsluiten. Ik bevind me in goed gezelschap : ook de voorzitter van het Vlaams Parlement heeft herhaaldelijk gesteld dat hij daar voorstander van is. We wilden eigen overeenkomsten kunnen afsluiten voor de materies waarvoor Vlaanderen bevoegd is. Eens te meer was er verzet van minister Onkelinx. Dit heeft ertoe geleid dat het oorspronkelijk ontwerp van decreet, dat vrij ver ging en dat zelfs in een eigen Vlaams overleg en eigen paritaire comités voorzag, werd uitgekleed. Enkel een symbolische medeondertekening bleef over voor die materies waarvoor minister Landuyt bevoegd is. Zelfs dan nog werd tegen het decreet een klacht ingediend bij het Arbitragehof : men gaat zelfs niet akkoord met dit minidecreet.
In het Vlaams Parlement is het decreet inzake de evenredige participatie goedgekeurd. Daarin staat dat bij overtredingen de arbeidsrechtbank bevoegd is om sancties te treffen. Minister Onkelinx vindt dat dit een federale materie is. Opnieuw werd daar een bezwaar tegen ingediend.
Minister Landuyt wil 4.500 jongeren een individuele opleiding geven via een Jobkaart. Minister Onkelinx zegt dat dit de taak is van de RVA. Ook daarover zijn er dus problemen.
Nu is de hele discussie achter de rug over de dienstencheques. De gewesten zijn het niet eens geraakt over wie welke diensten tegen betaling mag aanbieden. Om het probleem op te lossen neemt de federale overheid opnieuw een deel van de dienstencheques voor haar rekening. Met geld kan veel worden geregeld. Vanuit financieel oogpunt is dat weer een goede zaak voor Vlaanderen, maar toch is het geen vorm van goed beleid.
Dit is nog niet alles. In Vlaanderen bestaat er bijna een consensus om de lasten op arbeid te verlichten door de kinderbijslag en de gezondheidszorg uit de sociale zekerheid te halen en ze via de algemene middelen te financieren. Gelet op de economische situatie zou die maatregel veel meer zuurstof geven aan de bedrijven, waardoor de concurrentiepositie aanzienlijk zou kunnen verbeteren. Wallonië vreest echter dat dit een eerste stap zou kunnen zijn om de sociale zekerheid te regionaliseren. Het wenst die stap niet te zetten.
De VOKA heeft ooit, naar aanleiding van een studiedag in het Vlaams Parlement, gezegd dat de transparantie in de bevoegdheidsverdeling tussen het nationale en het regionale niveau een fundamentele bekommernis is van heel wat bedrijven. De toenmalige voorzitter, de heer Roos, had het over de salamipolitiek. Schijfje per schijfje werden de bevoegdheden overgeheveld van het nationale naar het regionale niveau. Dit heeft ertoe geleid dat de huidige bevoegdheidsverdeling een vrij complexe zaak is geworden en dat de verantwoordelijkheden eigenlijk niet goed zijn afgebakend.
Wij willen dan ook dat er een transparant, efficiënt sociaal-economisch beleid wordt gevoerd. We zeggen dat niet omdat wat we zelf doen, per definitie ook beter doen. Ik heb al bij andere gelegenheden gezegd dat ik niet volledig achter die uitspraak sta. Het gaat er ons om dat de instrumenten die het sociaal- economisch beleid zouden kunnen sturen, best worden overgeheveld naar het niveau dat het best aansluit bij de homogene structuren van het economisch potentieel. In dit geval zijn dat de regio's.
Als de arbeidsmarkt in Vlaanderen en Wallonië inderdaad verschillend is, dan is het ook aangewezen dat het beleid inzake de arbeidsmarkt en de sociaal- economische hefbomen aan de regio's worden toegewezen. Dit mag zelfs verder gaan : de fiscaliteit is ook een belangrijk instrument, en het zou dan ook logisch zijn dat de regio's meer bevoegdheden terzake zouden krijgen.
Het wetenschappelijk onderzoek is al voor een groot deel geregionaliseerd, maar de budgetten voor de luchtvaart en de ruimtevaart zijn nog altijd federaal. Vlaanderen staat in de file,Wallonië heeft daar veel minder last van. Om een geïntegreerd mobiliteitsbeleid te kunnen voeren, moeten ook de spoorweginvesteringen worden geregionaliseerd.
Mijnheer de minister-president, ik denk dat u het eens bent met alles wat ik hier heb gezegd. Ik was ook aanwezig op de nieuwjaarsreceptie van de VOKA waar u in uw toespraak duidelijk hebt gezegd dat Vlaanderen en Wallonië uit elkaar groeien op sociaal-economisch gebied en derhalve een eigen aanpak vragen. Er moeten meer bevoegdheden op sociaal-economisch gebied naar Vlaanderen komen, hebt u zelf gezegd. Bijna op hetzelfde ogenblik zei premier Verhofstadt in een interview met De Standaard op 8 januari 2004 over een verdere federalisering of regionalisering van die materies het volgende : 'Opgelet, dat mag voor mij ook gaan over een herfederalisering van bevoegdheden. Zeker dossiers als de dienstencheques of de organisatie van de arbeidsmarkt worden beter alleen op het federaal niveau geregeld.'
Ik vind dat een zeer merkwaardige uitlating van de premier, die bovendien haaks staat op wat u tezelfdertijd aan de Vlaamse werkgevers hebt gezegd. Twee regeringsleiders, een op federaal en een op Vlaams niveau, hebben blijkbaar een totaal tegenovergestelde visie op het toekennen van meer sociaal- economische bevoegdheden aan Vlaanderen. Ik vind dat ongeloofwaardig. Het volstaat nu niet om te zeggen dat u elk uw eigen verantwoordelijkheid hebt en dat u Vlaanderen verdedigt en premier Verhofstadt het federale niveau. Dat kan niet. Het gaat hier om fundamentele zaken die rechtsreeks verband houden met onze economie en tewerkstelling. Daar mag zeker niet te licht worden overgegaan.
Mijnheer de minister-president, wat is terzake het standpunt van de Vlaamse regering? Welke initiatieven zult u nemen tegen de verklaring van premier Verhofstadt in verband met het herfederaliseren van de arbeidsmarkt?
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, collega's, mijn vraag ligt in dezelfde lijn als de vraag van de heer Laurys.
Begin 2004 stoomde de federale regering zich klaar om tijdens een topberaad in Gembloux een aantal krijtlijnen uit te tekenen en een aantal grote problemen aan te pakken. Bijna gelijktijdig met dit engagement van de federale regering, hebt u, mijnheer de minister-president, in Antwerpen verklaringen afgelegd die conform de uitdagingen uit het regeerakkoord zijn.
Tijdens het topberaad in Gembloux zouden een aantal belangrijke problemen worden aangepakt zoals economische uitdagingen en de werkloosheid. In Vlaanderen bedraagt de werkloosheid op dit moment 8,3 percent. Volgens premier Verhofstadt moet er inderdaad worden onderhandeld over een verdere staatshervorming maar zouden bepaalde delen opnieuw op federaal niveau worden gebracht. Dat begrijp ik niet. Alle internationale organisaties die ook maar iets met economie te maken hebben zoals de OESO en het IMF, en ook Vlaamse organisaties zoals Unizo en de VOKA zeggen dat de economische situatie van Vlaanderen en Wallonië dermate verschilt dat een eenduidig beleid voor beide quasi onmogelijk is.
Het topberaad in Gembloux heeft niet echt veel opgeleverd, maar daar wil ik me verder niet over uitspreken. Wat me wel bezighoudt, zijn de uitdagingen die Vlaanderen in 2004 moet aangaan. Waar willen we eigenlijk naartoe? We hebben tijdens deze legislatuur al meermaals benadrukt dat Vlaanderen, vooral dan op economisch vlak, meer bevoegdheden moet krijgen. Eerst werd een tijdschema opgesteld, vervolgens moesten we de federale verkiezingen afwachten, en nu moeten we de regionale verkiezingen afwachten. En nu komt de federale premier ons vertellen dat een nieuwe ronde van de staatshervorming wel eens zou kunnen betekenen dat een aantal bevoegdheden opnieuw op het federale niveau worden gebracht.
Waar blijft de consistentie van het Vlaamse regeerakkoord? Waar blijft het engagement waarmee we in 1999 zijn gestart? Ik heb dat destijds met veel overtuiging goedgekeurd en daarom durf ik er nu die pertinente vragen over stellen. Waar blijft onze visie om de problemen in Vlaanderen aan te pakken zoals het hoort? Ik refereer aan wat de heer Laurys heeft gezegd : in Vlaanderen is er een meerderheid aan het groeien om een aantal zaken aan te pakken. Ik zou allerlei vergelijkingen kunnen aanhalen met andere dossiers waarbij we lijdzaam toezien wat ermee gebeurt. Ik zal dat niet doen. Over de economische dossiers is echter een grote consensus in Vlaanderen. Waar wachten we dan nog op?
Mijnheer de minister-president, het is de plicht van de Vlaamse regering om haar eigen Vlaams regeerakkoord te blijven verdedigen en er een toekomstperspectief aan te geven. Degene die verantwoordelijkheid neemt in de deelstaat, moet ook de belangen van zijn deelstaat verdedigen. Welnu, ik heb u noch andere ministers weerwerk horen bieden tegen de federale recuperaties op dit vlak.
Hoe staat de Vlaamse regering ten opzichte van deze plannen van de federale premier? Na de superministerraad is duidelijk geworden dat die plannen misschien plannen blijven. Op welke manier hebben de Vlaamse ministers iets in de pap te brokken gehad? Hoe staat de Vlaamse regering tegenover de ideeën van de premier om dossiers als de dienstencheques of de organisatie van de arbeidsmarkt beter alleen op het federale niveau te regelen? Druisen deze plannen niet in tegen uw visie om juist deze en andere hefbomen naar het Vlaamse niveau te brengen?
Hoe staat de Vlaamse regering tegenover de prioritaire aandacht voor multinationals en niet voor de KMO's en de zelfstandigen? Dat dossier kwam begin januari aan bod, waarbij men het had over grote bedrijven zoals bijvoorbeeld Ikea, een keten die wel arbeidsplaatsen zal aanbrengen. De Vlaamse KMO's fronsten echter onmiddellijk hun wenkbrauwen en zeiden dat elke arbeidsplaats bij Ikea er hen misschien wel één zal kosten.
Hoe en wanneer zal de Vlaamse regering zich verzetten tegen deze plannen? Zullen we ons inschakelen in een politiek waarbij sommige aangelegenheden opnieuw zullen worden gefederaliseerd, of niet? Op welke manier denkt de Vlaamse regering zich in de postelectorale periode te wapenen om die ronde aan te gaan?
De voorzitter : De heer Van Hauthem heeft het woord.
De heer Joris Van Hauthem : Mijnheer de voorzitter, ik sluit me aan bij wat de twee interpellanten hebben gezegd. Ik verwonder me over twee dingen, namelijk over de stelling van de federale premier zelf en over de afwezigheid van enige reactie van de Vlaamse regering en van de minister-president.
Mijnheer de minister-president, u hebt gezegd dat we meer economische hefbomen moeten hebben om een effectief tewerkstellingsbeleid te kunnen voeren, afgestemd op de noden van Vlaanderen, die anders zijn dan in het zuiden van het land. De premier komt dan zeggen dat een aantal zaken het best opnieuw zouden worden gefederaliseerd.
Dat laatste is verwonderlijk omdat in de loop van de jaren nu ongeveer alle economische actoren in Vlaanderen het erover eens zijn geworden dat we naar een coherentie van de bevoegdheden moeten gaan, niet op het federale vlak, maar wel op het gewestelijke vlak. Zelfs mevrouw De Vits van het ABVV heeft op een bepaald ogenblik gezegd - en dat was eigenlijk een openbaring voor ons - dat ze moest vaststellen dat de arbeidsmarkt er helemaal anders uitziet in Vlaanderen dan in Wallonië. De instrumenten om in te spelen op de economische conjunctuur hebben we helaas niet allemaal zelf in handen. Gelet op het feit dat er verschillen zijn op de arbeidsmarkt en in de economische structuur, is het echter nogal logisch dat er een verschillend beleid moet worden gevoerd dat gebaseerd is op de noden van de verschillende deelstaten die nu eenmaal anders liggen.
In die context is de verklaring van de premier in contradictie met wat politiek Vlaanderen zegt. De standpunten van politiek en economie liggen niet altijd heel dicht bij elkaar, maar die waren stilaan aan het bijeenkomen tot op het standpunt dat we tot coherente bevoegdheidspakketten moeten komen. In 1999 heeft de meerderheid in het Vlaams Parlement dit ook in vier punten in een resolutie gezegd en heeft dat net voor de federale verkiezingen van 2003 nog eens herhaald in algemene termen.
Een en ander kan natuurlijk op twee manieren worden bekeken : het kan betekenen dat de coherente bevoegdheidspakketten op het gewestelijk niveau liggen, maar blijkbaar heeft de premier de resolutie anders begrepen en heeft hij gezegd dat er coherentie inzake bevoegdheden moet zijn op het federale niveau. Dit is compleet in tegenstrijd met wat de meeste economische actoren in Vlaanderen denken.
Mijnheer de minister-president, zult u opnieuw verwijzen naar het forum dat na de verkiezingen al dan niet zal worden opgericht? Als ik de verklaringen zie over de agenda van het Forum, dan blijkt die agenda enorm te worden. Ik vraag me af of de deelnemers er ooit nog uit zullen geraken, want dat forum dreigt de afvalbak te worden van alles waarover men geen knopen durft door te hakken.
Mijnheer de minister-president, hoe staat u tegenover de verklaringen van de federale premier?
Wat gaat u doen om de coherentie van de bevoegdheidspakketten, zeker ook op het economische vlak, effectief gestalte te geven?
De voorzitter : Minister-president Somers heeft het woord.
Minister-president Bart Somers : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, het standpunt van de Vlaamse regering over dit onderwerp is heel duidelijk. Het ligt in de lijn van de diverse resoluties die in het Vlaams Parlement zijn goedgekeurd en ook in de lijn van het regeerakkoord.
Wij vinden dat het, voor de slagkracht en de ontplooiingskansen van de Vlaamse economie en een degelijk Vlaams werkgelegenheidsbeleid, de evidentie zelf is dat de institutionele, politieke en beleidsmatige hefbomen terzake maximaal moeten worden gegroepeerd op het Vlaamse beleidsniveau. Dat is trouwens wat ik net heb verklaard op de nieuwjaarsreceptie waarop de heer Laurys, de heer Van Dijck en een aantal andere leden aanwezig waren. Ik heb toen zeer duidelijk gemaakt dat dit cruciaal is.
We willen niet regionaliseren om te regionaliseren, maar net op het sociaal-economische vlak is er een groot verschil tussen de situatie in het noorden en in het zuiden van het land. Niet alleen is er een verschil inzake de werkgelegenheidssituatie, maar ook de economische realiteit verschilt. In Wallonië is er een werkloosheidsgraad van 18 percent, bij ons van 8 percent. Dat laatste is natuurlijk ook veel te veel, maar dit maakt dat er wellicht nood is aan een verschillende aanpak en het inzetten van andere hefbomen.
Ook op maatschappelijk vlak verschillen de inzichten. Ik verwijs naar de federale discussie waarbij minister Vandenbroucke de regionale diensten voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding en de federale RVA op elkaar tracht af te stemmen. We zien dat het standpunt van de Vlaamse regering terzake fundamenteel verschilt van dat van het Waals Gewest. Dan wil ik nog niet eens een waardeoordeel vellen over dat verschil. Dat verschil is misschien ingegeven door een andere politieke, sociale en economische context, maar het is alleszins wezenlijk en heeft belangrijke consequenties voor het beleid dat wordt gevoerd. Ik verwijs dan naar de discussie tijdens de Werkgelegenheidsconferentie over de dienstencheques. Ook daar kwam een fundamenteel verschil in benadering tussen zuid en noord aan het licht.
Ook in het Vlaams Parlement discussiëren we soms heftig over de vraag op welke wijze we de markt en de uitzendarbeid moeten betrekken bij het beleid, want ook in dit huis bestaan er meningsverschillen terzake, maar die situeren zich binnen een ander kader dan bij onze zuiderburen. Daarmee wil ik niet zeggen dat wij daar homogeen over denken en dat men er in het zuiden homogeen over denkt, maar de discussie wordt er alleszins anders gevoerd en anders aangevoeld. Er worden andere argumenten in stelling gebracht. Het standpunt van de Vlaamse regering is dus duidelijk.
De federale premier heeft terzake een aantal verklaringen afgelegd. U verwijt me dat ik daar niet op heb gereageerd. Ik heb hier Het Nieuwsblad van 25 januari bij, met daarin een interview dat met mij is afgenomen. Een vraag daarbij luidde : 'Het werkgelegenheidsbeleid moet dus niet worden geherfederaliseerd, zoals premier Verhofstadt vindt?' Ik antwoordde het volgende : 'Dat was een heel ongelukkige uitspraak van de eerste minister.
Ik ben het daar volkomen mee oneens. De praktijk bewijst dat de gescheiden regionalisering van het werkgelegenheidsbeleid in Vlaanderen een dynamiek heeft gecreëerd, onder meer met de dienstencheques. Dat voorbeeld heeft federaal minister Frank Vandenbroucke in staat gesteld om de federale weerstand tegen die dienstencheques te overwinnen.'
Dat lijkt me toch een heel duidelijke reactie en een heel duidelijk standpunt. Ik sta daar nog steeds volkomen achter. Ik vond en vind dat nog steeds een heel ongelukkige uitspraak. U vraagt me wat ik ga ondernemen tegen die uitspraak. Ik denk niet dat ik iets moet ondernemen tegen uitspraken, maar ik moet er wel stelling tegen nemen. Mocht uit die uitspraak actie volgen, dan is het de taak van een Vlaams minister-president om daartegen te reageren.
Het is echter mijn innige overtuiging dat er geen actie zal volgen na deze ongelukkige uitspraak van de premier. Ik denk dat hij een voorbeeld probeerde te zoeken in een interview om duidelijk te maken dat een staatshervorming een dynamisch proces is, waarbij de grondstroom naar regionalisering bestaat, maar men soms theoretisch kan nadenken over een opnieuw federaal maken. Ik kan me inbeelden dat men daar theoretisch over nadenkt. Het is niet aan mij om voorbeelden te zoeken van dingen die men opnieuw federaal kan maken. Mocht er ook maar enige actie volgen uit deze uitspraak - wat ik niet verwacht -, dan zal het standpunt van de Vlaamse regering heel duidelijk zijn. Dat heb ik net belicht. Ik kan moeilijk nog helderder zijn.
Mijnheer Van Dijck, u stelde dan nog de zijdelingse vraag wat ik vind van de benadering die in Gembloux werd afgesproken. Het verheugt me dat de federale regering inhaakt op de prioriteit die de Vlaamse regering in de Septemberverklaring naar voren heeft geschoven. Wij hebben in het parlement verklaard dat het economisch herstel vandaag de belangrijkste uitdaging is en dat we ons daarop moeten concentreren. Ik denk dat deze verklaring kon rekenen op steun over de grenzen tussen meerderheid en oppositie heen. We moeten dat doen binnen een ecologische en sociale context. Dat economisch herstel kan bijvoorbeeld ook gebeuren door zwaar te investeren in de ecologische vernieuwing van ons industrieel weefsel, maar dat herstel is alleszins de prioriteit. Als de federale regering, in navolging van onze ondernemingsconferentie, stelt dat ze de beleidsinstrumenten waarover zij beschikt aanvullend zal inzetten om datzelfde prioritaire doel te bereiken, dan kan ik me daar alleen over verheugen. Dat werkt de homogeniteit van het beleid op het terrein in de hand.
U vroeg of het nu vooral de KMO's zijn of de multinationale of grote ondernemingen die baat hebben bij wat er is afgesproken in Gembloux. Als we naar het geheel van de maatregelen kijken die in Gembloux werden afgesproken en naar de accenten die we in de eigen Ondernemingsconferentie hebben gelegd, dan wordt noch op het een, noch op het ander de nadruk gelegd. Er wordt uitgegaan van het inzicht dat een sterk economisch weefsel zowel behoefte heeft aan zelfstandige ondernemers en aan kleine en middelgrote ondernemingen. Voor elk van die categorieën moeten we specifieke maatregelen nemen. Ik denk daarbij aan het sociaal statuut van de zelfstandige, het feit dat er voldoende risicokapitaal moet zijn, het ondersteunen van een beleid dat starters aanmoedigt en promoot, de zorg dat er in het onderwijs voldoende maatregelen worden genomen, dat de werknemers kunnen meestappen in de kenniseconomie, dat er maatregelen worden genomen om ook grotere ondernemingen in Vlaanderen ruimte te geven. Ik verwijs daarvoor naar de milieuconvenants en de problematiek inzake de energiekosten. Er werden een reeks van maatregelen genomen die het hele veld bestrijkt, van kleine tot middelgrote en grote ondernemingen.
In die zin ben ik verheugd over die maatregelen. De enige bezorgdheid die vanuit een institutioneel of constitutioneel standpunt kan ontstaan, is de vraag of de federale overheid haar bevoegdheden niet overschrijdt met de beleidsmaatregelen die ze wenst te nemen. Er is nu een overleg aan de gang tussen het kabinet van minister Vandenbroucke en de gewesten. Minister Landuyt zal bij de Vlaamse regering een evaluatienota op tafel leggen. Op basis van die nota zal de Vlaamse regering haar standpunt bepalen en nagaan of er al dan niet behoefte is om de zaak ter sprake te brengen op het Overlegcomité of om juridische stappen te zetten ingeval van een bevoegdheidsoverschrijding.
Ik ben verheugd dat de federale regering belangrijke maatregelen heeft genomen om het economisch weefsel, ook in Vlaanderen, te versterken. Ze zet zich daarmee op één lijn met hetgeen in de Septemberverklaring als prioritair naar voren werd geschoven.
De voorzitter : De heer Laurys heeft het woord.
De heer Jan Laurys : Mijnheer de minister-president, ik dank u voor uw antwoord. Het gaat natuurlijk om een zeer complexe discussie. Ik heb de indruk dat van zodra er meer bevoegdheden voor Vlaanderen worden gevraagd, ons een gebrek aan solidariteit wordt verweten. Ik kom zelf uit de - unitaire - vakbondswereld. De beheersorganen zijn daar gemeenschappelijk. De solidariteit is een premisse. De discussie daarover ligt er zeer gevoelig.
Ik vind ook dat we solidair moeten zijn met het zuiden van het land. Op een bepaald moment zou het echter wel eens kunnen dat er geen afzonderlijk sociaal-economisch beleid wordt gevoerd en dat er geen solidariteit meer is. Dat is het punt. We pleiten niet om Vlaanderen zonder meer meer bevoegdheden te geven, wel voor een beter en efficiënter beleid voor beide landsdelen.
Ik heb daarnet verwezen naar de heer Roos. Ik zal even zijn slotcitaat van de studiedag voorlezen. Hij haalt het zelf van de OESO. Hij zegt dat 'in zoverre regionale verschillen inzake de arbeidsmarkt een gevolg zijn van lokale omstandigheden, een bottom- uppolitiek die de lokale kennis, initiatief en engagement mobiliseert allicht de beste manier is om te komen tot een beleid dat de groei en de werkgelegenheid bevordert en de werkloosheid en de sociale uitsluiting vermindert.'
Dat is de fundamentele vraag. We willen de bevoegdheden niet per definitie overhevelen naar Vlaanderen. We willen enkel een efficiënt beleid. Daarover zijn we het wellicht eens.
Mijnheer de minister-president, u stelt dat we eigenlijk niets moeten doen zolang premier Verhofstadt niets onderneemt. Iedereen is uiteindelijk vrij om te zeggen wat hij wil. U maakt er zich echter wel wat gemakkelijk van af en spreekt daarmee iedereen naar de mond. Zo wordt de politiek ongeloofwaardig. Een premier zegt gewoon dat we bepaalde zaken moeten herfederaliseren. U zegt dan tegen de Vlaamse werkgevers in Antwerpen dat Vlaanderen meer bevoegdheden moet krijgen.
Ik geloof u niet als u zegt dat u de resoluties van het Vlaams Parlement ter harte zult nemen als u niets onderneemt tegen de uitspraken van premier Verhofstadt.
Minister-president Bart Somers :Mijnheer Laurys, kunt u me uitleggen welk initiatief ik nog kan nemen? Ik heb al een zeer formeel standpunt ingenomen in dit dossier. Ik herhaal hier dat het om een ongelukkige uitspraak gaat van premier Verhofstadt. Het feit dat hij daar niet verder op doorboort, bewijst dat het om een lapsus gaat, die trouwens haaks staat op hetgeen de partij waartoe hij behoort voor en na zijn verklaring heeft verklaard. Ik verwijs naar hetgeen werd gezegd op de nieuwjaarsreceptie van de VLD.
Ik kan me niet inbeelden dat dit verhaal onderbouwd is.
De heer Jan Laurys : Als het inderdaad om een lapsus gaat, dan is er niets zo gemakkelijk om dit recht te zetten, bijvoorbeeld tijdens een interministerieel overleg. Dat is echter nog niet gebeurd.
Zolang de Vlaamse regering geen maatregelen neemt om de resoluties van het Vlaams Parlement uit te voeren, hebben we het recht wantrouwig te zijn. De verklaringen van premier Verhofstadt sterken ons in onze overtuiging.
Minister-president Bart Somers :Mijnheer Laurys, ik nodig uw partijgenoten uit om premier Verhofstadt hierover in het federaal parlement te ondervragen.
De heer Jan Laurys :We zullen dat ook doen.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de minister-president, u zegt dat u op de uitspraken van premier Verhofstadt hebt gereageerd tijdens een interview in Het Nieuwsblad van 24 januari 2004. In de politiek gaan de zaken soms snel. We weten hoe snel er kan worden geageerd en gereageerd.
Premier Verhofstadt heeft zijn uitspraken gedaan op 8 januari 2004. De heer Laurys en ikzelf hebben toen onmiddellijk een interpellatieverzoek ingediend. We hebben ruim 14 dagen moeten wachten op uw reactie.
Mijnheer de minister-president, wat me eigenlijk interesseert, is de richting die we uit zullen gaan.
Daarover hebt u geen uitleg gegeven. Ik heb de indruk dat er op twee slakken zout wordt gelegd, namelijk op de Belgische en de Vlaamse slak. Er moet maar eens een keuze worden gemaakt, met name over het beleid dat zal worden gevoerd. Ik denk daarbij meer in het bijzonder aan de economische politiek inzake tewerkstelling.
In het Vlaams Parlement is er een grote meerderheid om stappen vooruit te zetten. Hoe denken u en de Vlaamse regering zich, conform het regeerakkoord, in te schakelen in het grote forum dat wordt aangekondigd?
Ik draai in dit parlement nog maar twee legislaturen mee, maar het is de eerste keer dat we vanuit Vlaanderen niet eensgezind staan tegenover een nieuwe ronde in de staatshervorming. Er bestaat geen eensgezindheid over wat we minimaal zouden moeten behalen. Ik heb vaak gezegd dat een belangrijk element uit het regeerakkoord is dat de Vlaamse partijen op federaal en op Vlaams niveau dezelfde toon zouden aanslaan. Het lijkt me dan ook begrijpelijk dat wij nu het gevoel hebben dat we 5 jaar na het regeerakkoord even ver staan als vroeger. Van eenduidigheid is er geen sprake.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door de heer Laurys, door de heer Gatz, door de heer Van Hauthem en door de heer Van Dijck werden tot besluit van deze interpellaties met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.