Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 08/01/2004
Vraag om uitleg van de heer Jos De Meyer tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over leerlingenstages
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer De Meyer tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over leerlingenstages.
De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, in de beleidsbrief Onderwijs en Vorming, beleidsprioriteiten 2003- 2004 kunnen we lezen dat techniek en technologie meer aandacht krijgen. Stages in ondernemingen worden zinvoller en aantrekkelijker. Het inrichten van stages wordt aangemoedigd door een nieuwe regelgeving, de stagedatabank en de dagen van de stage die in alle Vlaamse provincies in samenwerking met de Kamers van Koophandel worden georganiseerd.
Mevrouw de minister, onlangs verklaarde u in de media dat u het secundair onderwijs aantrekkelijker wilt maken, onder meer door middel van stages voor het ASO. U kondigde ook extra maatregelen aan voor volgend jaar. U zei : 'Leerlingen haken af omdat ze werkervaring willen. Binnen enkele weken zal ik met concrete maatregelen naar buiten komen over samenwerking met bedrijven, maar ik ga ook werk maken van stages voor leerlingen uit het ASO. Ik zal contacten leggen met de overheid, de non-profitsector en de culturele sector.' Ook in het kader van de ondernemersconferentie pleitte u voor meer stages bij bedrijven en non-profitorganisaties.
Vooraleer het pedagogisch nut van stages in het ASO aan te bevelen, zouden we eerst willen stilstaan bij de pijnpunten omtrent de leerlingenstages in het TSO en het BSO. Concrete pijnpunten bijvoorbeeld zijn de gevolgen van de gelijkschakeling van de leerling-stagiair met de werknemer en het daarmee verbonden arbeidsgeneeskundig onderzoek. In principe moeten de stagebedrijven de stagairs op hun kosten een arbeidsgeneeskundig onderzoek laten ondergaan. De stagebedrijven deinzen echter vaak terug voor de extra kosten daarvan. De prijs overstijgt immers de financiële draagkracht van de scholen.
Mevrouw de minister, onlangs verklaarde u in overleg met de federale staatssecretaris voor Welzijn op het Werk, mevrouw Van Brempt, dat de problematiek van het arbeidsgeneeskundig onderzoek voorafgaand aan de stage van de baan is. Een attest van algemene geschiktheid van de huisarts zou volstaan. De vraag die ik heb ingediend, dateert van voor deze verklaring en voordat een aantal beslissingen daarover werden genomen. Ik heb daarom mijn oorspronkelijke vraag wat aangevuld.
Mevrouw de minister, moeten alle leerlingen die stage lopen, een arbeidsgeneeskundig onderzoek ondergaan, ook de leerlingen die een kennismakingsstage van enkele dagen doorlopen? Zou het in algemene zin niet het verstandigste zijn te zoeken naar een zogenaamde educatieve toepassing van de wet Welzijn op het Werk? Is alle onzekerheid wrevel en ergernis daarmee van de baan? Houdt de afspraak met mevrouw Van Brempt in dat de scholen de federale wet naast zich neer kunnen leggen?
De kost van een doktersconsultatie is relatief gering, maar de inentingen die bijvoorbeeld nodig zijn voor een stage in een ziekenhuis of in een welzijnsinstelling, zijn relatief duur. Wie betaalt die? Bestaat er hierover een afspraak met het Riziv?
Wie moet de kosten van het arbeidsgeneeskundig onderzoek bij de stages op zich nemen als de risico's op de stageplaats specifiek zijn? Mevrouw Van Brempt antwoordde in een brief aan het VVSKO dat het de stagegever blijft. Is daarmee alles opgelost? Zijn alle sectoren daar wel toe bereid?
Wat gebeurt er indien bedrijven toch blijven afhaken bij het aanbieden van stageplaatsen omwille van de hoge kosten die ermee verbonden zijn? De ziekenhuizen uit het Gentse stuurden een aangetekend schrijven naar de stagescholen en zullen de stagairs weigeren na 1 februari, tenzij ze een attest meebrengen dat alles oké is. Hoe reageert u daarop?
De huidige werkingstoelage van de scholen laat niet toe dat de scholen die kosten betalen. Zullen daar middelen ter beschikking worden gesteld? De ouders kunnen moeilijk voor de kosten opdraaien. Dat zou alleen maar de kansenongelijkheid verhogen. Hoever staat het met het ontwerp van decreet op de bedrijfsgezondheidszorg? Biedt dat een antwoord op deze vragen? Hoe organiseert u de noodzakelijke aanwezigheid van een arbeidsgeneesheer?
De voorzitter : Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, begin december heb ik hierover een vraag gesteld, zij het dan specifiek over de richtingen verzorging en verpleegkunde, maar het verslag is nog niet gepubliceerd.
Mevrouw de minister, u hebt aangekondigd dat u op 18 december een afspraak had met de bevoegde staatssecretaris om tot een overeenkomst te komen. Daarna vernamen we via de pers dat er een overeenkomst was, maar meer dan dat weten we nog niet. Kunnen we over de tekst van die overeenkomst beschikken? Is de overeenkomst al toepasbaar op het terrein? Ik zou graag ook nagaan in hoeverre die in de praktijk toepasbaar is in de scholen voor verzorging en verpleegkunde.
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Mevrouw de minister, ik vernam vanmorgen dat iemand zich bij de huisarts kan aanmelden en daar een attest kan krijgen. Staatssecretaris Van Brempt hanteert heel andere taal en zegt dat dit niet voldoende juridische dekking geeft. Kunt u dat verduidelijken?
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, dames en heren, de aangekaarte problematiek vormde voorwerp van diverse besprekingen op het niveau van de gemeenschappen en de federale overheid. Voor de kerstvakantie werd een akkoord bereikt tussen staatssecretaris Van Brempt en de onderwijsministers van de verschillende gemeenschappen. De principes zullen resulteren in een nieuwe omzendbrief. Deze omzendbrief zal eerstdaags klaar zijn en door het staatssecretariaat voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het Werk worden vrijgegeven. Als de omzendbrief er is, bezorg ik die aan alle leden van de commissie. Dat kan dan eventueel resulteren in een nieuwe discussie in het parlement.
Ik zal nu al enkele elementen van het akkoord preciseren. Artikel 29 van het KB van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers laat toe dat de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van de werkgever de stagiairs vrijstelt van alle of een gedeelte van de handelingen die deel uitmaken van de voorafgaande gezondheidsbeoordeling indien zij deze onlangs hebben ondergaan. Daar is wel een dubbele voorwaarde aan verbonden : de persoon moet van de resultaten op de hoogte worden gesteld en de periodiciteit van het gezondheidstoezicht moet worden gerespecteerd. In de omzendbrief zal worden vermeld dat ook de medische onderzoeken verricht in het kader van de onderwijsinstellingen, centra of instituten die bevoegd zijn voor gezondheid op scholen in het raam van artikel 29 in aanmerking komen. De periodiciteit hangt af van de risicoanalyse door de werkgever en van een aantal specifieke bepalingen die soms een periode van meer dan één jaar voorschrijven. Met enkele voorbeelden zal ook dit element in de omzendbrief worden verduidelijkt.
Artikel 4, paragraaf 2 van hetzelfde besluit, samen gelezen met artikel 12, paragraaf 2 van het KB van 3 mei 1999 laat toe dat voor een tweede, derde en volgende stage geen nieuw gezondheidstoezicht noodzakelijk is, wanneer reeds uit de risicoanalyse is gebleken dat geen specifieke risico's verbonden aan de leeftijd of aan het bedrijf aanwezig zijn die een nieuw gezondheidstoezicht vereisen binnen deze termijnen.
Leerlingen en studenten in het algemeen en in het bijzonder deze uit het technisch en beroepsonderwijs zijn slechts onderworpen aan een gezondheidstoezicht in het raam van een stage zoals bedoeld in artikel 2, ten derde, a van het KB van 3 mei 1999 en niet in het kader van praktijklessen.
Werknemers zoals bedoeld in de wet van 4 augustus 1996, in artikel 2, paragraaf 1, b, namelijk personen die een beroepsopleiding volgen waarvan het studieprogramma voorziet in een vorm van arbeid die al dan niet in de opleidingsinstelling wordt verricht, zijn niet gelijkgesteld met stagiairs die afzonderlijk bedoeld worden in hetzelfde artikel 2, paragraaf 1, d. Hun gelijkstelling met deze stagiairs door artikel 2, ten derde, b van het KB van 3 mei 1999 is dus niet conform de wetgeving en kan niet worden toegepast. Hierdoor zijn zij momenteel vrijgesteld van het gezondheidstoezicht.
Tot slot wijs ik erop dat dit akkoord is doorgegeven aan de koepels, het gemeenschapsonderwijs, de VLIR en Vlhora. Ze zijn vragende partij om de omzendbrief zo snel als mogelijk in handen te krijgen. Ik beschouw dit als een tussentijdse stand van zaken.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de minister, ik heb met veel aandacht naar het antwoord geluisterd. Ik ga graag in op uw suggestie om de omzendbrief ernstig te bestuderen als we hem krijgen. Ik zal daarover ook een gesprek hebben met de mensen uit de praktijk. Ik zal de zaak blijven opvolgen en zal eventueel in de toekomst nieuwe vragen stellen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.