Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme Vergadering van 13/01/2004
Vraag om uitleg van de heer Etienne Van Vaerenbergh tot de heer Renaat Landuyt, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over de noodzaak aan een inhaalprogramma om Nederlandsonkundige werklozen in het arrondissement Halle Vilvoorde Nederlands te leren
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Van Vaerenbergh tot de heer Landuyt, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over de noodzaak aan een inhaalprogramma om Nederlandsonkundige werklozen in het arrondissement Halle-Vilvoorde Nederlands te leren.
De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, een paar jaar geleden, nog voor uw aantreden, heeft de kamer van handel en nijverheid van Halle-Vilvoorde een zeer omvangrijke studie gepubliceerd over het sociaal-economisch weefsel in Halle-Vilvoorde. Een van de bevindingen was dat bijvoorbeeld bij het VDAB-kantoor in Zaventem meer dan 50 percent van de daar bekende werklozen geen job vond omdat ze volledig Nederlandsonkundig waren.
Ik heb uw voorganger daar toen over ondervraagd. Ik vroeg welke initiatieven hij zou nemen om dat probleem op te lossen. Het ging duidelijk om een structureel probleem. De Franstaligen in Halle-Vilvoorde zullen daar immers blijven wonen en ze hebben geen enkele stimulans om Nederlands te leren en dus een job te vinden. Het enige obstakel voor een baan was immers de Nederlandsonkundigheid. De VDAB van Halle-Vilvoorde heeft cijfers gepubliceerd van juli 2003. Op dat moment waren er 13.160 werkzoekenden waarvan 38,5 percent anderstalig. Dat betekent 5.066 werklozen met als moedertaal een andere taal dan het Nederlands. Hiervan is de helft - 2.533 - volledig Nederlandsonkundig. Eén derde of 1.688 kent - naar eigen zeggen - onvoldoende Nederlands. Het gaat dus om 4.221 anderstaligen die in principe geen enkele job kunnen vinden in Halle-Vilvoorde. De aangeboden jobs vereisen immers in de eerste plaats Nederlandskundigheid, in tweede orde tweetaligheid, in derde orde drietaligheid en in vierde orde viertaligheid. De 7.604 jobs die in juni 2003 beschikbaar waren, zijn voor die 4.221 anderstaligen per definitie uitgesloten. Dit bevestigt de studie van de kamer van handel en nijverheid van Halle-Vilvoorde van 10 jaar geleden.
In Halle-Vilvoorde woont geen 38,5 percent Franstaligen. Dat zijn er 10, 15, maximum 20 percent. Dat percentage ligt dus veel hoger dan het aandeel in de bevolking. Het probleem blijft dus levensgroot.
We moeten die mensen helpen, ontegensprekelijk. Van EU-burgers en Franstaligen kunnen we niet eisen dat ze Nederlands kennen. Allochtonen kunnen we wel verplichten een cursus te volgen, als ze een beroep doen op sociale uitkeringen. Velen van deze groep zullen nooit meer een job vinden. De Brusselse arbeidsmarkt biedt voor hen geen uitweg, ook daar wordt minstens tweetaligheid gevraagd. Hoe kunnen we daar iets aan doen?
Net als in Brussel zien we in Halle-Vilvoorde een toevloed van anderstaligen in de Nederlandstalige scholen. In heel de Rand, zelfs in Lennik waar ik woon, komen Franstaligen, niet alleen uit Brussel maar zelfs uit Wallonië, naar onze middelbare scholen. Is het ogenblik niet aangebroken om aan de VDAB te vragen om de specificiteit van het sociaal-maatschappelijk probleem te erkennen? Moeten we geen specifieke maatregelen treffen om die 5.066 anderstalige werklozen Nederlands bij te brengen? Is het moment niet gekomen voor een inhaalprogramma? Ik weet dat er op de werkvloer inspanningen worden geleverd om mensen Nederlands te leren. Moeten we dat niet uitbreiden en stimuleren? Dit moet uiteraard gebeuren via een structurele financiering.
De voorzitter : De heer Van Goethem heeft het woord.
De heer Roland Van Goethem :Mijnheer Van Vaerenbergh, heb ik u horen pleiten voor een soort tweetaligheid bij de VDAB?
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Neen, zeker niet. Ik pleit voor specifieke inspanningen om deze mensen het Nederlands bij te brengen.
De heer Roland Van Goethem : Mijnheer de minister, ik veronderstel dat het meestal om langdurig werklozen gaat. Biedt de VDAB cursussen Nederlands aan? Hoe reageert de VDAB als deze Nederlandsonkundige werkzoekenden dat aanbod weigeren?
De voorzitter : Minister Landuyt heeft het woord.
Minister Renaat Landuyt : Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van Vaerenbergh, in het onderwijs is volgens mij een inhaaloperatie aan de gang. Het Nederlandstalig onderwijs moet zich weerbaar genoeg opstellen om aan de anderstaligen effectief het Nederlands te leren, en niet omgekeerd. Dat valt niet onder mijn bevoegdheid, evenmin als de taalwetgeving. In bepaalde situaties bestaat er geen echte verplichting om het Nederlands te kennen. De VDAB gaat ervan uit dat hij enkel Nederlandstalige jobs aanbiedt. We investeren enorm veel in taalopleiding, omdat we in heel Vlaanderen steeds meer anderstalige werkzoekenden krijgen. Meestal ligt het probleem bij de taal.
De VDAB heeft echter nog capaciteit om te beantwoorden aan de huidige vraag. Hij voldoet aan ongeveer 95 aanvragen voor de cursus 'Nederlands tweede taal vervolgopleiding'. Dat gaat dus een stapje verder dan de eerste inleidende cursus die wordt gegeven in het onderwijs of in de inburgeringsprocedure.
Wellicht is de opleidingscapaciteit niet volledig uitgeput. Er is niet voldoende vraag of aanbod van mensen die opleidingen volgen. We kunnen dus nog meer aan.
De VDAB speelt in op de specifieke situatie van de regio Halle-Vilvoorde. De normale werking van de VDAB voorziet voor deze regio in 3,8 FTE aan instructeurs Nederlands tweede taal. Naast de gewone werking van de VDAB is er 8,5 FTE bij gekomen. De inspanning van de VDAB wordt dus verdrievoudigd.
Er zijn geen situaties bekend waarin wordt geweigerd een opleiding te volgen. Indien dat echter gebeurt, wordt dit opgenomen in het transmissiebeleid inzake de sanctionering van werkzoekenden. De VDAB is voorbereid om in te spelen op meer. Er moeten dan ook grotere inspanningen worden geleverd vanuit andere hoeken.
De voorzitter : De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Mijnheer de minister, ik onthoud dat er voldoende aanbod is vanuit de VDAB.
Uit de studie van 10 jaar geleden blijkt echter dat er een probleem is. Dat probleem bestaat nog altijd. Wordt er wel voldoende ingegaan op dat aanbod en beschikt u over voldoende instrumenten om mensen te verplichten op dat aanbod in te gaan? Dat is immers het probleem. Niet-EU-burgers kunnen worden verplicht om cursussen Nederlands te volgen. Zo niet verliezen ze een aantal sociale voorzieningen.
In Brussel worden we geconfronteerd met een harde kern die weigert om welke inspanning dan ook te doen om Nederlands te leren en dus een job te vinden. Wat zijn dan de mogelijkheden om dat probleem op te lossen? Het gaat om een structureel probleem. Naargelang de streek gaat het meestal over hetzelfde aandeel. In mijn gemeente valt dat percentage mee, maar in Vilvoorde en Zaventem is dat aanzienlijk. In de studie van 10 jaar geleden vond meer dan 50 percent in Zaventem geen job omdat ze geen woord Nederlands kenden. Als ze geen Nederlands willen leren, dan blijft dat percentage hoog. Over Halle-Vilvoorde zegt men dat het op een na de streek is met de laagste werkloosheid, ondanks Renault en Sabena. Het zou echter de eerste plaats moeten bekleden.
Minister Renaat Landuyt : De discussie over het gewijzigd sanctiebeleid van werkzoekenden moet nog worden gevoerd. Men wil werkzoekenden sanctioneren die een job weigeren. Daartoe behoort ook een job die voor hen geschikt is mits ze daarvoor de inspanning doen om een opleiding te volgen. Ik zal deze problematiek ter sprake brengen tijdens de discussies die we met de federale overheid zullen voeren over het vernieuwd sanctiebeleid bij werkzoekenden.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Dat is het antwoord dat ik wilde horen. Met moet maatregelen treffen om een oplossing te vinden voor een structureel probleem dat blijft bestaan en waar een hele streek mee wordt geconfronteerd.
De voorzitter : Het incident is gesloten.