Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 08/01/2004
Vraag om uitleg van mevrouw Gracienne Van Nieuwenborgh tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het tijdelijk project trajectbegeleiding in het deeltijds beroepssecundair onderwijs
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Van Nieuwenborgh tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het tijdelijk project trajectbegeleiding in het deeltijds beroepssecundair onderwijs.
Mevrouw Van Nieuwenborgh heeft het woord.
Mevrouw Gracienne Van Nieuwenborgh : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, op 14 september 2001 keurde de Vlaamse regering het tijdelijk project trajectbegeleiding in het deeltijds beroepssecundair onderwijs goed. De bedoeling is de leerling te begeleiden naar een duurzame inschakeling in de arbeidsmarkt via een geïndividualiseerde benadering en het bijbrengen van een soort van startkwalificatie. Trajectbegeleiding moet vroegtijdig afhaken voorkomen.
Voor de uitvoering van dit project krijgt elk centrum deeltijds onderwijs per leerling uren-leraar toegekend. Voor leerlingen die een modulair georganiseerde opleiding volgen, krijgt het CDO bijkomende uren leraar. Deze uren zijn geen lesuren. Ze worden ingericht onder de vorm van bijzondere pedagogische taken. Ze mogen uitsluitend voor het project trajectbegeleiding worden aangewend en kunnen niet worden overgedragen naar een ander centrum, naar een andere school of naar een volgend schooljaar.
De personeelsleden die deze uren invullen, worden aangesteld als tijdelijk personeelslid. De uren voor trajectbegeleiding kunnen niet vacant worden verklaard. Ook benoemingen, affectaties en mutaties zijn hier niet mogelijk. Dat is logisch aangezien het om een tijdelijk project gaat. Toch kan deze situatie niet blijven duren. De onzekerheid van de personeelsleden die de uren trajectbegeleiding invullen, wordt zo groot dat ze, zodra zich elders de mogelijkheid van een vaste benoeming voordoet, daarvoor kiezen. Dat is perfect te begrijpen. Voor de trajectbegeleiding is dit echter zeer ongunstig. Op die manier verdwijnt immers de telkens opgebouwde ervaring en deskundigheid en ook het vertrouwen. Daardoor krijgen de jongeren uit het DBSO minder kansen op een goede inschakeling in de arbeidsmarkt. En dat is precies de reden waarom het project trajectbegeleiding is opgezet.
Volgens het besluit liep het tijdelijk project trajectbegeleiding af op 31 augustus 2002. We zijn inmiddels meer dan een jaar verder. Ik was dan ook verheugd, mevrouw de minister, toen ik in uw beleidsbrief 2003-2004 las dat er diverse trajecten op maat en met bijhorende trajectbegeleiding moeten komen voor de jongeren die het DBSO instromen zonder de nodige arbeidsattitudes. U zegt ook dat de rol van de leerkrachten in deze opleidingsvorm evolueert naar de rol van begeleider. Dat betekent dat het principe zelf niet ter discussie staat maar dat er geen duidelijkheid is over de verdere concrete invulling.
Mevrouw de minister, kan het tijdelijk project trajectbegeleiding worden voortgezet, ook nu de einddatum al verstreken is?
Hoeveel wijzigingen zijn er geweest tijdens de looptijd van het project in de toekenning door het DBSO van de uren trajectbegeleiding aan individuele personeelsleden? Hoe groot is met andere woorden het verloop van de leerkrachten die deze uren invullen?
Heeft de evaluatie waarvan sprake in artikel 7, paragraaf 2 van het besluit al plaatsgehad? Zo ja, wat waren dan de resultaten daarvan? Zo neen, komt er nog een evaluatie en wanneer?
Indien het de bedoeling is de trajectbegeleiding te behouden, overweegt u dan om de uren voor trajectbegeleiding organiek te maken?
De voorzitter : De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik sluit me graag aan bij de wijze woorden van mevrouw Van Nieuwenborgh. Ik steun de wijze waarop ze deze problematiek aankaart, want ook ik verneem vanuit het veld dat bijna elke opgebouwde specialistische kennis na verloop van korte tijd verloren gaat door de veelvuldige wisselingen. Men kan het de drager van die specialistische kennis natuurlijk moeilijk kwalijk nemen dat wanneer hij betere beroepskansen aangeboden krijgt, hij daarop ingaat. Dat versterkt misschien wel onterecht de indruk bij het deeltijds beroepsonderwijs dat het op dat vlak weer eens kop van jut is en onvoldoende au sérieux zou worden genomen. Dat straalt af op deze jongeren, die al een min of meer negatief maatschappijbeeld hebben, dat ze dan ook op zichzelf betrekken. Daarom zouden we deze vicieuze cirkel moeten kunnen doorbreken.
De voorzitter : De heer Ramon heeft het woord.
De heer Frans Ramon :Mijnheer de voorzitter, ik sluit me op mijn beurt aan bij deze vraag om uitleg. In het verleden is al gezegd dat het DBSO als leervorm ondergewaardeerd is. Het is voor een aantal jongeren absoluut een goede kans om te beginnen met levenslang leren. Trajectbegeleiding is uiterst belangrijk voor deze groep.
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Mijnheer de voorzitter, het gaat om een terechte vraagstelling. Deze nieuwe werkvorm heeft in andere sectoren zijn geloofwaardigheid al bewezen, zoals bijvoorbeeld in de welzijnssector. Deze heeft hier al een structureel karakter gekregen en is structureel onderbouwd in de financiering. Daardoor heeft hij zijn tijdelijk karakter deels achter zich gelaten. Ik denk aan de CBO's en de gehandicaptensector. Ik zie niet in waarom men deze werkvorm, die zich de komende jaren zeker zal doorzetten, niet eenzelfde structureel karakter zou geven. Ik ben benieuwd welke argumenten de minister zal bovenhalen om te zeggen dat ze niet zou ingaan op de gestelde vraag.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, tijdens de schooljaren 1999-2000, 2000-2001 en 2001-2002 werd aan de centra voor DBSO een aanvullende omkadering gegeven voor de trajectbegeleiding van leerlingen. Wij zijn er ons van bewust dat vooral in het deeltijds onderwijs de leraar een begeleider is geworden die als belangrijke taak heeft de transitie naar de arbeidsmarkt voor de betrokken doelgroep te realiseren.
De arbeidsmarktproblematiek is complex en vraagt een vrij verregaande expertise van deze begeleiders. Daarom was het ook logisch dat de extra uren voor de centra na drie jaar niet zomaar konden wegvallen. Vanaf het schooljaar 2002-2003 werd gestart met het project 'bevordering van de werkervaring' waarbij ook extra uren omkadering, analoog aan de toegekende uren gedurende het voorgaande project 'trajectbegeleiding', werden toegekend. Omdat de invulling van de drie dagen buiten het onderwijs andere accenten vraagt, werd het actieterrein evenwel uitgebreid.
Er wordt vastgesteld dat een aantal mensen die in de centra voor DBSO in de extra uren terechtkomen, opteren voor zekerheid indien ze de mogelijkheid daartoe krijgen. Dat betekent evenwel niet dat de betrokkene als trajectbegeleider wegvalt. In de meeste gevallen blijft die persoon immers actief in het centrum en begeleidt hij of zij vanuit een andere positie verder de jongeren omdat de meeste centra uit hun organiek urenpakket putten voor tewerkstellings- of trajectbegeleiding. Anderzijds zijn er concrete gevallen van mensen die de job van trajectbegeleider in de niet-organieke uren toch wensen te behouden.
Een evaluatie heeft plaatsgehad in de vorm van een schriftelijke bevraging van de centra. Het resultaat was eensluidend : de uren zijn nuttig en worden goed besteed. De evaluatie leerde wat de taakinvulling van de trajectbegeleider allemaal inhoudt. Dat blijkt een uitermate gediversifieerd pakket te zijn, voornamelijk gericht op de drie dagen buiten het onderwijs en op de transitie naar de arbeidsmarkt of naar een werkervaringsplaats. Binnen de heterogene doelgroep zijn er immers ook niet-arbeidsrijpe jongeren waarvoor alternatieven dienen te worden gezocht.
De organisatie en financiering van de trajectbegeleiding in het DBSO gebeurt op basis van een Vesoc-akkoord en kan daardoor momenteel niet organiek worden gemaakt binnen Onderwijs. Momenteel wordt onderzocht of men tot een andere structurele financiering kan komen waarin de huidige niet-organieke middelen zijn geïntegreerd. Op het ogenblik dat dit kan, kan ook de discussie van de benoeming worden voortgezet.
Ten slotte wil ik beklemtonen dat alle betrokkenen ervan overtuigd zijn dat het DBSO een waardevolle opleidingsvorm is. Op diverse fora is men bezig met de formulering van aanbevelingen om het DBSO te herwaarderen en de werking te optimaliseren.
Eén van de initiatieven, die op mijn voorstel intussen door de Vlaamse regering principieel werd goedgekeurd, is de mogelijkheid van een volwaardige studiesanctionering, zodat er een betere aansluiting komt op het voltijds onderwijs en een waarborg op levenslang leren. Concreet zullen vanaf het schooljaar 2004-2005 DBSO-jongeren onder bepaalde voorwaarden het getuigschrift tweede graad secundair onderwijs kunnen behalen.
Uw vraag naar structurele middelen bestaat ook bij andere jobs, zoals bijvoorbeeld de GON-begeleiders. We denken erover na op welke manier voor hen een betere oplossing kan worden gevonden. Vroeger had men te maken met het probleem van de ZVB en het OVB, waarbinnen men niet vastbenoemd kon worden. Door de overschakeling naar het GOK-decreet is dit geregeld. Een negatief aspect is dat het percentage vastbenoemden vaak zo hoog wordt, zodat andere maatregelen nodig zijn.
Ik begrijp uw vraag, want als we komen tot een meer structureel systeem, moeten we het systeem van de vaste benoemingen opnieuw bekijken. Het ene is gekoppeld aan het andere, dus we kunnen er niet zomaar mee voortgaan.
De voorzitter : Mevrouw Van Nieuwenborgh heeft het woord.
Mevrouw Gracienne Van Nieuwenborgh : Mevrouw de minister, ik dank u voor het hoopvolle antwoord.
Voor deze sector en deze leerlingen moeten we extra aandacht hebben in het kader van levenslang leren, maar we moeten vooral zorgen voor een goede begeleiding bij de eerste stappen naar de arbeidsmarkt.
De voorzitter : Het incident is gesloten.