Commissie voor Buitenlandse en Europese Aangelegenheden Vergadering van 06/01/2004
Interpellatie van de heer Luk Van Nieuwenhuysen tot mevrouw Patricia Ceysens, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid en E-government, over het meningsverschil met de federale regering inzake de economische zendingen van het Agentschap voor de Buitenlandse Handel
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Van Nieuwenhuysen tot mevrouw Ceysens, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid en E-government, over het meningsverschil met de federale regering inzake de economische zendingen van het Agentschap voor de Buitenlandse Handel.
De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Mevrouw de minister, voor en na het tot stand komen van het Agentschap voor Buitenlandse Handel, hebben wij er al herhaaldelijk voor gewaarschuwd dat de federale overheid zou blijven proberen om een vinger in de pap te hebben. Tot voor kort wees de minister - en wezen zeker haar voorgangers - onze opmerkingen aangaande de federale recuperatie van de buitenlandse handel en meer bepaald van de exportpromotie van de hand.
Het bericht van vorige week in De Tijd waarin gemeld werd dat de Vlaamse regering haar veto stelde tegen de aanwezigheid van een federale minister bij prinselijke missies in het buitenland, verwonderde dan ook enigszins. Meer concreet ging het om mevrouw Moerman, die blijkbaar ook reiskriebels krijgt. De Vlaamse regering vond het niet aangewezen, noch noodzakelijk, dat mevrouw Moerman aan dergelijke zendingen zou deelnemen. Bovendien moesten niet de prins of de federale regering, maar wel de gewesten over de buitenlandse reizen van de prins beslissen - en de prins zou ook moeten deelnemen aan reizen die Vlaanderen afzonderlijk inricht. Deze mededeling had de minister al verscheidene malen geventileerd en ik had haar daarover al geïnterpelleerd.
De minister dreigde er zelfs mee om de financiering van het Agentschap voor de Buitenlandse Handel stop te zetten, als zou blijken dat de federale regering toch beslissingen in die zin zou treffen, of als zou blijken dat de prins zou weigeren om aan dergelijke eenzijdige initiatieven deel te nemen. De minister weet dat ik het belang van dergelijke zendingen relativeer. Ik vraag mij echter wel af waar de minister heen wil.
Op 7 oktober verklaarde zij in dat verband nog : 'De gewestelijke minister die een zending leidt, zal hierbij alle gewesten vertegenwoordigen. Op verzoek van de prins kan een federaal minister de zending vergezellen. In dat geval zal hij evenwel geen enkele inhoudelijke rol vervullen.' In oktober van vorig jaar kon federaal minister Moerman wel nog mee, twee maanden later, op 8 december, lagen de kaarten anders en kon dat plots niet meer.
Die weigering heeft echter slechts 24 uur standgehouden. Volgens De Tijd van 9 december blijkt de minister immers terug te vallen op haar oorspronkelijke stelling en verzet zij zich niet langer tegen de aanwezigheid van de federale minister van Buitenlandse Handel op de buitenlandse handelsmissies van de kroonprins. Als doekje voor het bloeden zal premier Verhofstadt vragen dat de prins, naast de vier gezamenlijke zendingen die jaarlijks voor het Agentschap zijn voorzien, ook nog gewestelijke zendingen zal voorzitten. Gelet op de evenwichten in dit land, betekent dit dat er minstens drie bijkomende zendingen zullen plaatsvinden, namelijk een voor elk gewest. Zal de troonopvolger niet wat overspannen geraken, na zoveel inspanningen?
Hoe dan ook, de voorspelling die ik destijds bij de bespreking van het samenwerkingsakkoord - toen nog met minister Gabriels - heb gemaakt, namelijk dat de officiële begeleiders bij de zendingen van het Agentschap elkaar voor de voeten zouden lopen, dreigt nu uit te komen. Na de episode in december dreigt alles bij het oude te blijven.
Wat heeft de minister in eerste instantie doen afwijken van haar stelling van 7 oktober, namelijk dat een federaal minister best mee kon op economische zendingen van het Agentschap voor de Buitenlandse Handel? Waarom vond zij plots op 8 december dat het niet meer kon? Waarop baseerde de Vlaamse regering zich om begin december te gewagen van een federale recuperatiepoging van het beleid inzake buitenlandse handel? Dat werd niet gespecificeerd, maar het werd tot dan toe wel steeds ontkend. Welke specifieke aanleiding diende zich aan? Hoe komt het dat de minister daar nu blijkbaar toch op terugkomt en opnieuw van oordeel is dat de federale minister voor Buitenlandse Handel toch welkom is op de buitenlandse zendingen van het Agentschap? Er is op een bepaald moment gewag gemaakt van het stopzetten van de subsidiëring van dat overbodige Agentschap voor Buitenlandse Handel. Is daar vandaag nog iets van gehoord?
De voorzitter : De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Het is een belangrijke vraag omwille van haar symboolwaarde. Het is daarom waardevol erover te praten. Buitenlandse handel is al voor de derde maal ter sprake gekomen in de onderhandelingen bij de defederalisering. In ons land verloopt dit proces schoksgewijze. De derde keer was blijkbaar de goede, want we komen dicht in de buurt van de economische realiteit. Tachtig percent van het volume van de buitenlandse handel ligt immers in Vlaanderen. Deze realiteit moet zich ook vertalen in een aantal symbolische elementen, zoals de buitenlandse missies. Men zegt al dan niet ten onrechte, dat de kroonprins de missies gebruikt als een reisagentschap. Ik laat mij daar niet over uit.
Ik stel vast dat het VEV in het verleden in het parlement een uiteenzetting heeft gegeven over de wijze waarop de buitenlandse handel van België in elkaar steekt. De uitvoer van Vlaanderen en Wallonië is zeer verschillend en is ook naar andere landen gericht. Zeker die twee gewesten hebben dus duidelijk verschillende prioriteiten. De aanwezigheid van de prins bij een belangrijk gewestelijk exportdossier is daarbij van groot belang. Ik vind het normaal dat hij aan zulke missies zou deelnemen.
Ondervindt de minister op enigerlei vlak - economisch, politiek, gevoelsmatig - tegenstand als het om de aanwezigheid van de prins gaat? Spelen gevoelsmatige elementen een rol? Ik kan me voorstellen dat er in Vlaanderen heel wat weerstand zou zijn als de prins zou stellen dat hij het om principiële redenen niet nodig vindt om deel te nemen aan een Vlaamse buitenlandse missie. Zijn aanwezigheid kan voor de export van groot belang zijn. Dat zou voor mij niet door de beugel kunnen.
Ik sluit mij aan bij de vraag en ben van oordeel dat de prins, naast de gezamenlijke missies, ook aan buitenlandse missies die voor de export van Vlaanderen belangrijk zijn, moet kunnen deelnemen. De minister heeft zelf al gesteld dat de aanwezigheid van de prins poorten opent. De poorten moeten ook voor Vlaanderen worden geopend, ze moeten niet worden gesloten om zogenaamd principiële redenen.
De voorzitter : De heer Moreau heeft het woord.
De heer André Moreau : Als de buitenlandse handel eenmaal is gedefederaliseerd, moeten de gevolgen daarvan ook worden gerespecteerd ; zo niet heeft het geen zin om een gewest een bepaalde autonomie te geven. We moeten die autonomie ook verdedigen. Ik keur federale recuperatie dan ook voor 100 percent af, tenzij er een grondige reden voor zou zijn, maar die moet men dan ook duidelijk durven maken. Buitenlandse reizen moeten een meerwaarde opleveren. Als de aanwezigheid van de prins een element van meerwaarde betekent, moet hij erbij zijn, om welke reis het ook gaat. Het doel blijft toch onze exportmarkt versterken. De discussie over het aantal aanwezige ministers zal hopelijk weldra tot het verleden behoren. Wij maken de reizen niet om sommige mensen te plezieren. De reizen moeten plaatsvinden om onze exportmarkt te verbeteren zodat de hele gemeenschap er economisch op vooruitgaat.
De heer Stefaan Platteau, voorzitter : Persoonlijk hecht ik eveneens veel belang aan de aanwezigheid van de prins tijdens dergelijke reizen. Ik ben een groot voorstander van de deelname van de prins. Het moet in alle toonaarden worden gezegd en ik vertrouw wat dat betreft volledig op onze minister.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Ik wil preciseren dat mijn vraag niet gaat over het nut van de prinselijke zendingen. Het gaat hier vandaag over de federale recuperatiepoging. De Vlaamse regering heeft dat op een bepaald ogenblik ook erkend en zij is daarop teruggekomen. Dat is de essentie van mijn vraag.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : De onderliggende vraag is of de prins wel wenst deel te nemen aan missies die alleen door Vlaanderen worden georganiseerd. Ik heb de indruk dat de prins alleen met een federaal minister op stap wil gaan. Dat zou voor mij een brug te ver zijn.
De voorzitter : De twee kunnen inderdaad maar moeilijk gescheiden worden, maar de geest van de vraag van de interpellant moet toch worden gerespecteerd.
Minister Ceysens heeft het woord.
Minister Patricia Ceysens : Mijnheer de voorzitter, collega's, sommige dingen worden al eens door elkaar gehaspeld. Ook in de publieke opinie ontstaat gemakkelijk verwarring en haalt het beeld van kibbelende ministers de bovenhand. Dat is nooit goed. Wij staan natuurlijk op onze strepen en als wij van oordeel zijn dat de belangen van Vlaanderen onvoldoende erkend worden, ageren wij zeer scherp, ook tegen de federale regering. Dat is onze opdracht. Sommige dingen komen in de media, andere niet. Het is dus goed dat de Vlaamse krijtlijnen duidelijk worden uiteengezet. In december kwamen flarden ervan in de media terecht. Hier in de commissie is de thematiek ook al verscheidene keren aan bod gekomen, en zij zal in de toekomst nog wel aan bod komen. De heer Van Vaerenbergh heeft gelijk. De defederalisering verloopt stapsgewijs, formeel juridisch in het overbrengen van de bevoegdheid, maar ook in het operationeel maken ervan. Dan trekt iedere partij het laken zo veel mogelijk naar haar kant en moet duidelijk worden gemaakt waar het voor Vlaanderen op aan komt.
Wij hebben het agentschap opgericht in het kader van een samenwerkingsakkoord dat hier ook werd goedgekeurd. Dat samenwerkingsakkoord vormt de basis van waaruit wordt gehandeld. Sommige mensen zijn misschien van oordeel dat het akkoord nog te veel ruimte laat aan het federale niveau. Toch blijft dat akkoord de leidraad en alle partijen moeten zich eraan houden. Mocht in het akkoord geen rol meer zijn weggelegd voor het federale niveau, was het voor mij veel gemakkelijker geweest. Dat is niet zo. Die rol vertaalt zich door de aanwezigheid van vier vertegenwoordigers van de federale regering in de raad van bestuur van het agentschap, en door een financiële tussenkomst van de federale regering. Niet enkel de drie gewesten zijn betrokken, er zijn wel degelijk vier partners in het agentschap. Dat overigens, in tegenstelling tot hetgeen nog dikwijls wordt geschreven, geen "federaal" agentschap is.
In mijn antwoord van oktober heb ik duidelijk aangegeven dat juridisch grondig was nagekeken welke vereisten samenhangen met de aanwezigheid van de prins op dergelijke missies. Er werd vanuit bepaalde bronnen immers gezegd dat de prins altijd moest worden begeleid door een federale minister omwille van de grondwettelijke vereiste dat de verantwoordelijkheid voor de uitspraken van de prins altijd door de federale regering moet worden gedragen. Wij onderschrijven deze stelling echter niet. Wij stellen dat voor de kroonprins geen grondwettelijke dekking nodig is. Deze dekking is alleen van toepassing op de koning en is geen vereiste voor de kroonprins. Dat wordt tegengesproken, maar wij handhaven deze stelling en kunnen ze ook hardmaken. De prins behoeft dus geen federale begeleiding om grondwettelijke redenen. Dat betekent niet dat de prins geen beroep zou mogen doen op de aanwezigheid van een federale minister. Wij kunnen wel stellen dat de federale minister niet mee moét gaan om juridische redenen, maar dat betekent niet dat er geen federale ministers mee mógen gaan. Dat zijn twee verschillende zaken.
Het ware in dat geval echter gemakkelijker geweest mocht de federale regering die opdracht hebben toevertrouwd aan, bijvoorbeeld, de minister van Financiën of van het Gezin. Maar net de federale minister voor Buitenlandse Handel mee afvaardigen hebben wij ervaren als een verwarrend feit voor de ons ontvangende landen. Die zien immers twee ministers bij hen aankomen. De gewestelijke minister voor Buitenlandse Handel heeft op dergelijke reizen de feitelijke en inhoudelijke bevoegdheid terwijl de federale minister eerder fungeert als reisgezel, maar hij heeft nominatief en qua titulatuur ook de bevoegdheid voor de Buitenlandse Handel. In het buitenland staat een federaal minister protocollair meestal boven een gewestelijk minister. Wij vonden op dat ogenblik dat onze Vlaamse belangen daardoor werden geschaad. De Vlaamse minister dreigt altijd op het tweede plan terecht te komen omdat de ontvangende landen niet begrijpen dat het bij ons de gewestelijke minister is die de feitelijke bevoegdheid heeft. Dit vinden wij absoluut niet kunnen en we hebben vanuit de Vlaamse regering dat specifieke punt dan ook even scherp willen stellen.
Op het federale niveau stelt men dat de prins gerust een federale minister kan meenemen. Wij ondervonden dat in het hogervermelde specifieke geval het buitenland de Vlaamse minister niet langer als de bevoegde minister percipieert. Wij hebben binnen de Vlaamse regering dan ook gesteld dat het duidelijk moest zijn dat de gewestelijke minister de leiding en ook de bevoegdheid heeft. Het is echter niet evident om dat ook in het buitenland duidelijk te maken en het is zeker niet de bedoeling om de mensen in het buitenland de les te gaan spellen. We moeten dan ook heel goed afwegen hoe we in het buitenland onze bevoegdheidsopdeling duidelijk maken. Dit is en blijft een delicaat punt.
Natuurlijk wordt de situatie er niet eenvoudiger op wanneer in het buitenland meerdere personen toekomen met de titel van minister van Buitenlandse Handel. We hebben dan ook duidelijk gemaakt aan de federale regering dat we daarvoor een oplossing moeten vinden. Daarbij moet in het buitenland duidelijk zijn wie de bevoegde minister is. In dat geval is de situatie is voor ons voldoende duidelijk, wanneer het gaat over reizen waarbij prinselijke missies worden georganiseerd door het agentschap.
Daarnaast zijn we van mening dat de prins ook moet deelnemen aan missies die alleen door en voor Vlaanderen worden georganiseerd en waarin hij effectief een sleutelrol kan vervullen. Voor wat dat laatste betreft ben ik het dus niet met u eens, mijnheer Van Nieuwenhuysen.
Dit zijn overigens geen bijkomende missies voor het Agentschap voor de Buitenlandse Handel. De missies van het agentschap zijn diegene waarover er een consensus over de bestemming binnen de raad van bestuur, waar ook wij een vetorecht hebben. Ik heb in de pers gelezen dat wij van mening zouden zijn dat niet de prins de bestemmingen moet kiezen. Daar is ook nooit sprake van geweest. Het is niet de prins die de bestemming kiest, maar wel de raad van bestuur, en dit na advies van de begeleidingscommissie. In die commissie zijn de drie exportagentschappen vertegenwoordigd. Zij geven aan wat voor hen de belangrijkste missies zijn. Er zijn missies waarbij de belangen van Brussel, Vlaanderen en Wallonië gelijklopen. Er zijn echter ook missies waarbij de belangen niet gelijklopen. Er zijn missies die we alleen voor Vlaanderen zouden willen organiseren en waarin de prins een sleutelrol kan spelen. Op zo'n moment moet het mogelijk zijn dat de prins alleen aan die Vlaamse missie deelneemt. Zo'n missie wordt dan niet door het agentschap maar door Export Vlaanderen georganiseerd.
Dat is echter een zaak die we niet op slag en stoot kunnen bekomen. En ik herhaal dat het nu precies dit is dat we eens scherp hebben willen stellen vanuit de Vlaamse regering. Dit heeft een aantal krantenartikels opgeleverd en ook de premier heeft daarop gereageerd met enkele verklaringen - wat overigens allemaal niet betekent dat de zaak morgen reeds beklonken zal zijn. Wanneer dat gerealiseerd wordt, zal er echter opnieuw een belangrijke stap gezet zijn.
Mijnheer Van Nieuwenhuysen, ik weet dat uw fractie niet wil dat het koningshuis ook voor een deel op regionaal vlak wordt ingezet. Alle andere fracties vinden dit nochtans een wenselijke ontwikkeling. Met de eigen regionale agentschappen moet het mogelijk zijn dat de prins ons als sleutelfiguur vergezelt om Vlaamse belangen in het buitenland te dienen. Dat is een rechtlijnige en consequente houding. Ik besef dat het laatste woord daarover nog niet is gezegd. We zullen echter de afspraken die zijn gemaakt in het samenwerkingsakkoord blijven respecteren. Wat de dotatie betreft, die staat eveneens in het samenwerkingsakkoord. Wij houden ons aan onze afspraken en we wensen dat ook de federale regering dat doet. We zullen echter wel op ieder moment de puntjes op de i zetten.
De voorzitter : De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Mevrouw de minister, uw antwoord is inderdaad duidelijk hoewel ik het er niet mee eens ben. Tijdens uw uiteenzetting kreeg ik trouwens steeds meer de indruk dat u me eigenlijk gelijk geeft, meer bepaald dat het agentschap, dat dan wel geen federaal agentschap is maar naar buiten wel alsdusdanig wordt gepercipieerd, veeleer een ballast is dan een hulp. Wij hebben destijds, nog voor het agentschap tot stand is gekomen, verkondigd dat de gewesten volwassen genoeg zijn om zonder dat agentschap samen te werken. Ik blijf erbij dat dit de beste oplossing was geweest. Dat agentschap is totaal overbodig en staat in feite de duidelijkheid in de weg zowel in het binnenland als in het buitenland.
Binnenkort wordt hier een agentschap voor het internationaal ondernemen opgericht. Dat zal de verwarring in het binnenland enkel in de hand werken. U zegt dat het verschil bij zendingen naar het buitenland duidelijk zal worden gemaakt. Er zal worden verduidelijkt dat de federale minister van Buitenlandse Handel in rangorde niet voor de gewestelijke ministers komt. In de praktijk zal dat echter wel degelijk de perceptie zijn en zal het daar op neerkomen. Let wel, ik ben het met u eens dat er geen hiërarchie is : ministers van de Vlaamse regering staan op hetzelfde niveau als de federale ministers. Maar leg dat allemaal maar eens uit in het buitenland. Dat is niet evident. Ik vrees dat het uiteindelijke doel, meer bepaald de promotie van Vlaamse producten en diensten in het buitenland, daarbij een beetje in de verdrukking zal komen.
Mevrouw de minister, u zegt dat de mogelijkheid wordt opengelaten om gewestelijke zendingen te organiseren en dat dit niet automatisch met zich meebrengt dat er jaarlijks voor elk gewest een zending zal worden georganiseerd. Daar geef ik u natuurlijk het voordeel van de twijfel. Ik vrees echter dat wanneer één gewest een zending organiseert, de andere twee sowieso een reden zullen zoeken opdat de prins ook aan hun missie zou deelnemen.Daar zal het in de praktijk waarschijnlijk op neerkomen.
Tot slot heb ik begrepen dat alles onveranderd blijft. Mijn fundamentele bezwaren blijven dan ook. Ik vind dat de dotatie aan het Agentschap voor Buitenlandse Handel niet zozeer de Vlaamse bedrijven en exporteurs ten goede komt maar integendeel veeleer een goede werking ten bate van die exporteurs in de weg staat.
De voorzitter : De heer Moreau heeft het woord.
De heer André Moreau : Mijnheer de voorzitter, ik ben bijzonder geïnteresseerd in de inrichting van onze staatshuishouding. Ik wil hierover dan ook nog even tussenkomen.
Mijnheer Van Nieuwenhuysen, u hebt het over de perceptie in het buitenland. Wanneer die perceptie niet duidelijk genoeg is, is het precies de opdracht van de regering om daaraan te werken. De slechte perceptie moet worden weggewerkt en er moet meer duidelijkheid komen.
Daarnaast moeten we ook leren uit onze ervaringen. Het gaat hier immers om een materie die zowel voor het parlement als voor de regering nieuw is. Daar is tijd voor nodig. Ik maak even de vergelijking met de gemeentelijke autonomie. Hoewel daarover al ontzettend veel is gesproken en geschreven sinds het bestaan van de gemeentewet in 1836, wordt er vandaag nog altijd aan gesleuteld. Sommigen vinden dat de gemeenten te veel bevoegdheid hebben, anderen klagen dat ze te weinig autonomie hebben. Nog anderen klagen dat een bepaalde gemeentelijke materie hun is ontnomen door een hogere overheid waarna ze die opnieuw kregen toegewezen, enzovoort. Het duurt dus vaak lang voor men heeft uitgezocht hoe een bepaalde materie best kan worden aangepakt.
In het voorliggende geval gaat het om een gelijkaardige situatie. Onze opvolgers in dit parlement alsook die van de minister zullen daar nog altijd mee te maken hebben. We moeten er dan ook het beste van maken.
De voorzitter : Minister Ceysens heeft het woord.
Minister Patricia Ceysens : Ik vind het eigenlijk niet zo erg dat die situatie in het buitenland moet worden uitgelegd. Dat dwingt immers soms ook respect af. In het buitenland is er meestal wel sprake van een hiërarchie. Bij ons wordt dit op een evenwaardige manier georganiseerd. Het is natuurlijk niet altijd gemakkelijk om dat in het buitenland uit te leggen. Dat vraagt een zekere assertiviteit. Anderzijds hoeft het zeker geen handicap te zijn.
Indien het bedrijfsleven, en in laatste instantie dus ook de mensen die in Vlaanderen tewerk gesteld zijn, dit agentschap niet zinvol zou vinden, dan zou ik mijn houding wel durven aanpassen. Tot nu toe echter heb ik alleen nog maar gehoord dat bedrijven dit intergewestelijk verhaal goed vinden. Er zijn immers bedrijfsleiders die in Vlaanderen wonen maar bijvoorbeeld een bedrijf hebben in Brussel. Vlaanderen heeft zijn eigenheid en er is het Vlaams Gewest. Maar in de praktijk zijn er ook nog steeds vermengingen tussen de drie gewesten, al is het maar in hoofde van een aantal bedrijven en bedrijfsleiders. Van zodra bedrijven me komen zeggen dat missies met het agentschap niet meer hoeven, krijgen we een heel andere situatie. Dat signaal krijg ik echter niet. Integendeel, bedrijven gaan graag mee met het agentschap en willen zich niet beperken tot Export Vlaanderen. Export Vlaanderen is goed voor een aantal zaken, maar bedrijven willen ook een aantal missies meemaken die intergewestelijk zijn opgebouwd en die via het agentschap gebeuren. We hebben dus zowel het Agentschap voor Buitenlandse Handel nodig als ons eigen agentschap. Het Agentschap voor Buitenlandse Handel is trouwens ook een agentschap voor intern gebruik, er moet altijd via de gewestelijke agentschappen, in casu Export Vlaanderen, worden ingeschreven. De bedrijven kunnen zich dus nooit rechtstreeks tot het Agentschap voor de Buitenlandse Handel wenden voor deelname aan een handelsmissie. Dat alles vanuit de gewesten gekanaliseerd wordt, is een belangrijke aanvulling.
De andere gewesten zijn tot op heden geen vragende partij om hun missies door de prins te laten vergezellen. De zaak ligt bij hen waarschijnlijk ook anders. We kunnen het aandeel van buitenlandse handel in de Vlaamse economie ook niet vergelijken met dat van de andere gewesten. Het is dan ook normaal dat deze vraag eerst in Vlaanderen is ontstaan. We vinden daarom dat de prins ook moet meegaan op louter Vlaamse missies waar hij een sleutelrol kan spelen.
De voorzitter : De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Mevrouw de minister, ik ben het volkomen met u eens dat we steeds het belang van de bedrijven voorop moeten stellen. Het is erg belangrijk dat Vlaanderen de bedrijven ondersteunt. Ik onderken ook het belang van het imago van het land waarin een bedrijf is gevestigd. De Nederlanders bijvoorbeeld zijn erin geslaagd om een erg positief imago van hun bedrijven te creëren in het buitenland. Italië heeft anderzijds jarenlang te kampen gehad met een erg slecht imago en dat heeft het bedrijfsleven zeker parten gespeeld. Vlaanderen heeft een enorm potentieel om het imago van een regio van dynamische ondernemers te verspreiden. Het is veel moeilijker om dat te doen vanuit het Belgische niveau. België wordt in het buitenland immers niet onverdeeld positief gepercipieerd.
U zegt dat bedrijven zelf vragende partij zijn om met het Agentschap voor Buitenlandse Handel te werken. Ik ben daar niet van overtuigd. Een aantal weken geleden hebben we een werkvergadering gehad met vertegenwoordigers van het VEV. We hebben toen gepeild naar het agentschap en het bleef vrij stil. Men wilde daar blijkbaar niet echt op ingaan. Dat geeft me de indruk dat het enthousiasme niet erg groot is, maar dat is een kwestie van perceptie. Als men echter wil samenwerken met andere gewesten, dan is dat perfect mogelijk buiten het bestaan van het federale agentschap. Het agentschap is een instrument voor recuperatie door het federale niveau en u zult me niet van het tegendeel kunnen overtuigen. Tot slot kondig ik een met redenen omklede motie aan.
De voorzitter : De heer Moreau heeft het woord.
De heer André Moreau : Namens de leden van de meerderheid kondig ik een met redenen omklede motie aan.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door de heer Van Nieuwenhuysen en door de heer Moreau werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.