Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 08/01/2004
Interpellatie van de heer Luk Van Nieuwenhuysen tot de heer Bart Somers, minister-president van de Vlaamse regering, over het ontbreken van het dossier van het faciliteitenonderwijs op het Overlegcomité en het uitblijven van een akkoord terzake
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Van Nieuwenhuysen tot de heer Somers, minister-president van de Vlaamse regering, over het ontbreken van het dossier van het faciliteitenonderwijs op het Overlegcomité en het uitblijven van een akkoord terzake.
Minister Vanderpoorten zal antwoorden in naam van minister-president Somers.
De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, dit is het vijfde werkjaar van deze regering, en het lijkt erop dat het ook voor het dossier van het faciliteitenonderwijs het vijfde jaar wordt zonder een stap vooruit. Die impasse is niet nieuw, want ze bestond ook al tijdens de vorige regeerperiode. En in weerwil van alle hoopgevende berichten en voorspellingen die we in de loop van de voorbije vier en een half jaar hebben gekregen, is de impasse blijven bestaan.
In maart 2002 trok de toenmalige minister-president het dossier naar zich toe. Daar dacht ik gisteren weer aan toen de heer Vermeiren in de plenaire zitting zijn volle vertrouwen uitsprak in de houding van de heer Dewael en de maatregelen die hij als minister van Binnenlandse Zaken zal nemen met het oog op de splitsing van het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Alvast in het faciliteitendossier hebben de onderhandelingscapaciteiten en de overtuigingskracht van minister Dewael niet geholpen. Van het door hem aangekondigde overleg met de heer Hasquin van de Franse Gemeenschap is niets in huis gekomen, of het heeft althans niets opgebracht.
Mevrouw de minister, op 8 mei van vorig jaar deelde u mee, in antwoord op mijn vraag om uitleg, dat diverse dossiers die vervat zijn in de knelpuntennota van 14 maart 2003, afzonderlijk op de agenda van het Overlegcomité zouden worden gezet. Het waren allemaal dossiers met betrekking tot het onderwijs, waaronder dat van de kennis van de tweede taal bij het onderwijzend personeel in Brussel, de Vlaamse school in Komen, de taalinspectie, het twee- of meertalig onderwijs en het faciliteitenonderwijs in Vlaanderen, waar het vandaag over gaat.
Destijds hebt u bevestigd dat u daartoe de opdracht had gegeven aan uw administratie. Omdat de verschillende dossiers uiteindelijk pas in april 2003 aan de minister-president waren bezorgd, konden ze niet meer voor het Overlegcomité van 4 april worden geagendeerd. Dat was echter geen probleem, want de bewuste punten zouden onmiddellijk op de agenda van de eerstvolgende vergadering worden gezet.
Op 23 oktober van vorig jaar bevestigde u in deze commissie dat die punten al voor de zomer aanhangig waren gemaakt bij het Overlegcomité, maar nog niet op de agenda waren gekomen op dat ogenblik. Dat was evenmin het geval voor het Overlegcomité van 5 oktober, waar over deze aangelegenheden met geen woord werd gerept, noch over het faciliteitenonderwijs, noch over eender welk ander onderwijsthema.
Tijdens de jongste begrotingsbesprekingen in de commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand bleek duidelijk dat minister Van Grembergen, bevoegd voor de Vlaamse Rand en voor de coördinatie van het beleid met betrekking tot de Rand in de Vlaamse regering, niet zo opgezet is met de wijze waarop het dossier van het faciliteitenonderwijs wordt behandeld.
Ik citeer uit het verslag van die commissiezitting : 'De minister is van oordeel dat de overheid die de middelen ter beschikking stelt aan de onderwijsinstelling, ook toezicht en verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van de school, die op haar beurt het toezicht moet toelaten en verantwoording verschuldigd is ten opzichte van die overheid.' In dit geval is dat de Vlaamse overheid. Volgens de minister is er geen enkele reden om Franstalige scholen in de faciliteitengemeenten uit te sluiten van het toezicht en de inspectie niet aan Vlaanderen toe te vertrouwen.
De minister geeft grif toe dat ondertussen inzake onderwijs niet de verhoopte resultaten zijn bereikt. Hij voegt er, met betrekking tot zijn horizontaal beleid ten aanzien van de Vlaamse Rand, nog aan toe dat het letterlijk een mislukking is. Hij zegt : 'Uiteindelijk is er door de andere leden van de Vlaamse regering ten aanzien van de Vlaamse Rand bijna geen resultaat geboekt, of werd er nauwelijks gevolg gegeven aan een specifiek beleid voor de Vlaamse Rand.'
Het faciliteitenonderwijs, een verfransingsmachine bij uitstek, maakt een essentieel onderdeel uit van het beleid waaraan minister Van Grembergen refereert. Uw aandeel in die vaststelling van minister Van Grembergen is dan ook onmiskenbaar. Is dat ten onrechte? De tijd om het tegendeel te bewijzen begint sterk te korten. Na de indiening van mijn interpellatieverzoek is het onderwerp dan toch op de agenda van het Overlegcomité van 3 december gekomen, zij het niet als afzonderlijke aangelegenheid zoals u aanvankelijk had gezegd, maar omschreven als 'knelpunten onderwijs'.
Ik heb de vragen die ik had ingediend, dan ook enigszins moeten aanpassen. Toch blijft de vraag waarom het zo lang heeft geduurd voor dit dossier van het faciliteitenonderwijs en meer bepaald van de pedagogische inspectie aan bod is gekomen of geagendeerd is op het Overlegcomité, zij het dan onder een algemenere noemer.
Blijkbaar worden de punten die aanhangig worden gemaakt, niet automatisch geagendeerd. Ik verwijs naar uw verklaring waarin u zegt dat de agendering nog voor de zomer werd aangevraagd. Intussen is het Overlegcomité al bijeengekomen en is de zaak niet aangekaart. Wie beslist er eigenlijk over het al dan niet agenderen op het Overlegcomité? Ik neem aan dat de Vlaamse regering daar ook iets in te zeggen heeft.
Het is merkwaardig stil gebleven rond het resultaat van de bespreking van 3 december. Ik vermoed dan ook dat er andermaal geen vooruitgang is geboekt in dit dossier. Ik hoop natuurlijk dat u dat straks zult tegenspreken.
Het Vlaams Parlement heeft nog geen termijn durven vooropstellen waarbinnen de Vlaamse regering moest tegemoetkomen aan de verschillende moties die tijdens deze legislatuur zijn goedgekeurd. In die moties werd onder meer gevraagd dat de Vlaamse onderwijsinspectie ook bevoegd zou worden voor het Franstalig faciliteitenonderwijs. Zo niet zouden de bestaande protocollen als nietig moeten worden beschouwd en zouden de subsidies moeten worden stopgezet. Durft de Vlaamse regering eindelijk een termijn vooropstellen waarbinnen een akkoord moet worden bereikt over dit dossier?
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : De laatste keer dat we dit onderwerp hebben besproken, hebben we reeds de vrees uitgedrukt dat het niet de laatste keer zou zijn. Ik mis hier vandaag de heer Moreau, die in dit dossier terecht een aantal heel duidelijke uitspraken heeft gedaan.
Ik sluit me aan bij de vragen van de heer Van Nieuwenhuysen. Ik wil het echter in het bijzonder hebben over de wijze van agendering. We stellen inderdaad vast dat u hebt getracht dit punt te agenderen, overeenkomstig de afspraken die we hier hebben gemaakt. Ik zeg duidelijk 'trachten', want daar zijn weer een aantal maanden over gegaan. Ik zou dan ook graag duidelijkheid krijgen over de manier van werken van het Overlegcomité. Zijn daar boze schoonmoeders aan het werk die bepalen wat wel en wat niet mag worden besproken of zit iedereen daar als gelijke partners rond de tafel?
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Het dossier dat de Vlaamse regering heeft ingediend over de knelpunten in het onderwijs, is behandeld tijdens het Overlegcomité van 3 december.
- De heer Dirk De Cock treedt als voorzitter op.
Voor het antwoord op de vraag waarom dit punt niet eerder werd geagendeerd, moet men zich richten tot de federale regering. Het is immers de federale regering die het Overlegcomité voorzit en er autonoom de agenda vastlegt.
De doelstelling die de Vlaamse regering wil bereiken, namelijk een dialoog over de onderwijstaalregeling in de gemeenten waarvoor in federale wetten een bijzonder statuut werd uitgewerkt, is wel bereikt. De beslissing van het Overlegcomité terzake luidt als volgt : 'Verder overleg tussen de Vlaamse regering en de Franse Gemeenschapsregering zal plaatsvinden. Indien uit dit overleg blijkt dat bepaalde aspecten van de problematiek de bevoegdheden van de gemeenschappen overstijgen, zullen beide regeringen de eerste minister gezamenlijk verzoeken om deze aspecten te bespreken in een ruimer overleg met de federale regering, dat zal plaatsvinden op initiatief van de federale regering.'
Uiteraard zijn de moties die in het Vlaams Parlement over dit onderwerp zijn goedgekeurd, een onderdeel van het dossier van de Vlaamse regering. De daarin vermelde vragen vormen dus een onderdeel van de agenda. Toch moet men zich ervan bewust zijn dat het hier resoluties betreft over een aangelegenheid die de Vlaamse regering niet eenzijdig kan oplossen.
Ik kan dus nog geen concrete resultaten voorleggen en dat zal u wellicht ontgoochelen. Toen dit punt echter voor het eerst werd geagendeerd op het Overlegcomité, was ik me ervan bewust dat er eerst een stand van zaken zou worden opgemaakt en dat er niet onmiddellijk zou worden overgegaan tot een discussie en een tranchering. Men wilde de betrokken partijen veeleer aansporen om daar onder toezicht van de federale regering een oplossing te vinden.
Het is wel belangrijk dat op het Overlegcomité van 3 december ook de minister-president van de Vlaamse regering en minister-president Hasquin aanwezig waren. Het gaat immers om twee belangrijke partners in het gesprek. Het Overlegcomité werd wel voorgezeten door minister Michel en niet door de eerste minister zelf.
Er moet nu op zeer korte termijn een afspraak worden gemaakt. Als het niet lukt tijdens januari, zal ik de federale regering daarover inlichten en hen de coördinatie ervan laten opnemen.
De voorzitter : De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Mevrouw de minister, het is niet de eerste keer dat u aankondigt dat uw antwoord mij zal ontgoochelen en ook deze keer hebt u het bij het rechte eind. De doelstelling van de Vlaamse regering zou zijn bereikt omdat op het Overlegcomité een afspraak is gemaakt dat er verder zal worden overlegd. Indien zou blijken dat er bevoegdheidsoverschrijdende zaken aan bod komen, zou er tot een ruimer overleg worden overgegaan. U geeft nu bijna een identiek antwoord als in 1999, toen ik vroeg wat de Vlaamse regering van plan was in dit dossier. U hebt toen ook gezegd dat de heer Hasquin bereid was om overleg te plegen. U zegt nu hetzelfde en u begrijpt dat me dat geen voldoening schenkt.
Sinds u minister bent, verhoogde de jaarlijks subsidie van de Vlaamse regering aan het verfransingsonderwijs in Vlaanderen. Vorig schooljaar liep dat bedrag op tot 10,4 miljoen euro. Tegen het einde van deze regeerperiode zal deze regering ongeveer 50 miljoen euro hebben betaald voor het Franstalig onderwijs. Dat zijn 2 miljard oude Belgische franken die de Vlaamse regering betaald heeft voor de verfransing van de Vlaamse Rand. Ter vergelijking, voor het behoud van het Vlaams karakter van de Rand is er dit jaar 843.000 euro uitgetrokken. Dat is een tiende van het bedrag dat wordt gebruikt om de verfransing te betoelagen. Ik kan daar niet aan uit.
Mijnheer de voorzitter, ik zal daarom een met redenen omklede motie indienen in de hoop dat het Vlaams Parlement deze keer wel bereid is om een termijn vast te stellen waarbinnen de onderhandelingen tot een conclusie moeten komen.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mevrouw de minister, u hebt gerefereerd aan een inventaris over de stand van zaken. Bij een vorige interpellatie werd al gevraagd naar dergelijke inventaris en u zou die overmaken aan de leden van de commissie. Bij mijn weten is dat tot op heden nog niet gebeurd. Ik dring erop aan om deze toch zo snel mogelijk te kunnen krijgen. We willen het Vlaams karakter in de Rand bewaren, maar de beeldspraak van dweilen met de kraan open is hier wel op zijn plaats.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer Van Dijck, ik herinner me dat daarnaar is gevraagd en ik dacht dat u dergelijke inventaris ondertussen had gekregen. Ik noteer dat deze alsnog moet worden overgemaakt.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door de heer Van Nieuwenhuysen en door de heer Demeulenaere werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.