Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme Vergadering van 06/11/2003
Vraag om uitleg van mevrouw Gisèle Gardeyn-Debever tot de heer Ludo Sannen, Vlaams minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, over de uitlatingen van de minister over de exportmogelijkheden van de Vlaamse land- en tuinbouw
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Gardeyn tot de heer Sannen, Vlaams minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, over de uitlatingen van de minister over de exportmogelijkheden van de Vlaamse land- en tuinbouw.
Mevrouw Gardeyn heeft het woord.
Mevrouw Gisèle Gardeyn-Debever : Mijnheer de minister, in een toespraak 'Perspectieven voor een plattelandsbeleid' tijdens een colloquium 'Quo vadis met het platteland', ingericht door de provincie op maandag 20 oktober, stelde u dat de Vlaamse land- en tuinbouwsector op termijn geen exportmogelijkheden meer zal hebben. Die uitspraak intrigeert en verbaast me, en kan verstrekkende gevolgen hebben voor het beleid.
Mijnheer de minister, ik ga ervan uit dat u dit niet lichtzinnig hebt gezegd. Op welke objectieve gegevens of vaststellingen baseert u zich? Vertolkt u een persoonlijk standpunt of een standpunt van de regering? Welke gevolgen koppelt u aan die stelling in functie van uw toekomstig beleid?
De voorzitter : Minister Sannen heeft het woord.
Minister Ludo Sannen :Mevrouw Gardeyn, ik heb over deze zaak een brief ontvangen van uw voorzitter. Het toont aan dat het beluisteren van een toespraak soms tot verschillende interpretaties en tot een verschillend begrip kan leiden. Het citaat dat u aanhaalt 'dat de Vlaamse land- en tuinbouwsector op termijn geen exportmogelijkheden meer zal hebben', is een ander citaat dan wat uw voorzitter in zijn brief aan de minister president en aan mezelf formuleert. Hij schrijft dat ik heb gezegd 'dat de West-Vlaamse land- en tuinbouwsector in de toekomst geen exportmogelijkheden meer zal hebben'. Hij voegt eraan toe dat hij dat op een cassette kan laten horen. Ik heb hem meteen teruggeschreven met de vraag of ik dat bandje kan hebben. Daarop kreeg ik een nieuwe brief met de melding dat 140 aanwezigen toch wel konden bevestigen wat ik had gezegd. Ik vind dat een hele vreemde manier om deze zaak te benaderen.
Dit is het citaat uit mijn toespraak : 'Ik denk dat de tijd voorbij is dat de Vlaamse landbouwers vooral voor de export produceerden. Daarvoor is de concurrentie op de wereldmarkt veel te groot. Maar dat betekent niet het einde van de Vlaamse landbouw. Wel integendeel, ze moet zich toespitsen op het produceren van kwaliteit, van gezonde, lekkere en eerlijke voeding. Met andere woorden, onze Vlaamse producten moeten beter zijn dan de buitenlandse producten, niet goedkoper.'
Ik kan me voorstellen dat er in een debat na mijn toespraak en in mijn afwezigheid een eigen werkelijkheid wordt gecreëerd door een bepaald citaat naar eigen goeddunken te herformuleren. Ik heb gezegd dat de tijd dat de Vlaamse landbouwers vooral voor de export produceren, voorbij is. De subsidies worden gegeven voor de buiten-Europese export. Voor de rest is er een gemeenschappelijk beleid in een gemeenschappelijke markt.
Mevrouw Gardeyn, dit citaat uit mijn toespraak geeft toch een meer genuanceerd beeld dan de zinsnede in uw vraag om uitleg. Er zijn immers een aantal evoluties in de land- en tuinbouw - zowel in het verleden als in het heden - die ertoe leiden dat de exportkansen voor de Vlaamse landbouw zullen afnemen. Ik wil er hier een aantal aanhalen. Er is een zekere maatschappelijke druk onder de vorm van een steeds groter wordende bezorgdheid inzake voedselveiligheid, voedselzekerheid, natuur,milieu en dierenwelzijn die ertoe leiden dat iedereen het erover eens is dat op een duurzame manier met onze landbouw en onze grondstoffen moet worden omgegaan.
Daarnaast is er een ecologische druk omdat de mestoverschottenproblematiek een groei van de intensieve veehouderij van voornamelijk kippen en varkens uitsluit. Verder zijn er ook bepaalde economische beperkingen. Een groei naar bepaalde vrijemarktsectoren, zoals de sector van groenten, fruit of aardappelen, kan op korte termijn wel nog even doorgaan, maar als iedereen binnen Europa op deze weg voortgaat, wordt ook deze groeirichting louter economisch als minder interessant ervaren.
Tot slot is de wereldeconomie - en daaruit volgend ook de landbouw - steeds meer in beweging. Er is een steeds meer verregaande globalisering en liberalisering van de wereldhandel. Derdewereldlanden kunnen door de lage loon- en productiekosten producten op de markt brengen tegen een kostprijs waarmee de Europese productie niet kan concurreren. Overheidsinterventie wordt steeds minder getolereerd. Cancún was daar een aanleiding voor. Het Europees landbouwbeleid is trouwens ook herzien. De Boerenbond, samen met de derdewereldbeweging en de milieubeweging, heeft gezegd dat we vragen moeten stellen over de exportsubsidies als die oneerlijke concurrentie zouden veroorzaken en de ontwikkeling van lokale en regionale landbouw in de wereld zouden verhinderen.
Het Europees landbouwbeleid wordt met het oog op deze evoluties via de mid-term review grondig hervormd. In het huidig voorstel van de Europese Commissie gaan de lidstaten het engagement aan om de gesubsidieerde export substantieel te verminderen. Tegelijkertijd zorgen preferentiële akkoorden ervoor dat de toegang tot de Europese markt wordt bevorderd en dat de handel wordt gestimuleerd. Daarnaast is er ook de nakende uitbreiding van de EU met de daaraan verbonden gevolgen voor de concurrentiepositie van de Vlaamse landbouw op de wereldmarkt.
Deze evoluties sterken me in mijn overtuiging dat de exportkansen voor onze Vlaamse landbouw naar landen buiten de Europese Unie in de toekomst niet zullen toenemen, integendeel. Dit neemt echter niet weg dat een aantal hooggespecialiseerde Vlaamse landbouwproducten zich door een uitzonderlijke kwaliteit in die wereldmarkt staande kunnen houden.
Dit alles hoeft zeker niet het einde te betekenen van onze Vlaamse landbouw. Het moet integendeel een uitdaging zijn om zich verder toe te spitsen op de productie van kwaliteit, van een gezonde, lekkere en eerlijke voeding. Het beleid moet met andere woorden mee een antwoord kunnen bieden op al deze maatschappelijke, ecologische, economische en institutionele ontwikkelingen. Een Vlaamse landbouwer blijft in de eerste plaats de producent van het voedsel dat we nodig hebben, aangezien voor jong en oud een gezonde evenwichtige voeding een basisvoorwaarde is voor een goede gezondheid.
De consument moet Vlaamse landbouwproducten kunnen erkennen en herkennen als veilig en van hoge kwaliteit, op duurzame wijze geproduceerd, met inbegrip van respect voor milieu- en dierenwelzijnsvoorwaarden. Daar waar de boer niet qua prijs kan concurreren, liggen zijn kansen dus in versheid, kwaliteit en veiligheid.
Om dit te kunnen bereiken en het Vlaamse product verder te kunnen profileren ten opzichte van ingevoerde producten, kunnen erkenningen of labels voor kwaliteitsgarantie, productiemethode en voor bepaalde korteketeninitiatieven een belangrijke rol spelen. Ik denk hier bijvoorbeeld aan de regelgeving voor de verkoop van hoeveproducten, waarbij door het rechtstreekse contact en de betere herkenbaarheid van de producten de band met de consument sterker wordt aangehaald. Daardoor weet de consument wat de meerwaarde is van het product en wat de reden is van de meerprijs. Codes voor goede landbouwpraktijken en lastenboeken dienen de afzet van de eigen producten op onze eigen markt te garanderen.
Als de Vlaamse producent garant staat voor een veilig en duurzaam product, dan komt dat het imago van onze Vlaamse landbouw alleen maar ten goede. Bovendien bieden de hervormingen binnen het Europees landbouwbeleid eveneens een aantal kansen door de verruiming van de maatregelen in de tweede pijler. De mogelijkheden van het ondersteunen van de productie van kwaliteitsvol voedsel met aandacht voor het milieu, voedselkwaliteit en dierenwelzijn worden steeds groter.
Vlaanderen zal op die kansen inspelen met een aanpassing van het PDPO om daarin onder meer het nieuwe hoofdstuk voedselkwaliteit te integreren. Verder werd deze visie ook uitgebreid ontwikkeld in de beleidsbrief 2004 die onlangs door de Vlaamse regering aan het parlement werd bezorgd. Ik heb dit beleid ook toegelicht tijdens de dag van het platteland.
Mevrouw Gardeyn, ik hoop dat u de voorzitter kunt informeren over de bedoeling van die uitspraak, zodat het misverstand kan worden rechtgezet.
De voorzitter : Mevrouw Gardeyn heeft het woord.
Mevrouw Gisèle Gardeyn-Debever : Mijnheer de voorzitter, ik moest mevrouw Declercq, die zich bij deze vraag wilde aansluiten, verontschuldigen. Ook zij vond het noodzakelijk dat de minister die uitspraak kon rechtzetten. Het was inderdaad begrijpelijk dat dit uit zijn context werd gehaald, maar ik vond het toch nuttig om dat nu ook op papier te krijgen.
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord.
De voorzitter : Het incident is gesloten.