Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid Vergadering van 14/10/2003
Interpellatie van de heer Mark Van der Poorten tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de naleving door de Vlaamse regering van het bestuursakkoord afgesloten tussen de Vlaamse regering, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten en de Vereniging van de Vlaamse Provincies
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Van der Poorten tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de naleving door de Vlaamse regering van het bestuursakkoord afgesloten tussen de Vlaamse regering, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten en de Vereniging van de Vlaamse Provincies.
De heer Van der Poorten heeft het woord.
De heer Mark Van der Poorten : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, de Vlaamse regering heeft in overleg met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten en met de Vereniging van de Vlaamse Provincies een bestuursakkoord afgesloten. Het is een uitloper van het kerntakendebat. Het akkoord gaat over effectief en burgergericht overheidsbestuur. In de overeenkomst staat subsidiariteit centraal. Bovendien wordt erin gesteld dat het centrale bestuur zich terughoudend zal opstellen bij het ontplooien van zijn activiteiten.
Zo staat er : 'Bij het totstandkomen van nieuwe regelgeving of van beleidsovereenkomsten die van toepassing zijn op gemeenten, OCMW's en provincies zal de Vlaamse overheid nauw overleggen met of zal zij de representatieve verenigingen van gemeenten en provincies raadplegen. Daartoe neemt zij volgende maatregelen : telkens de Vlaamse overheid in een functionele beleidsmaterie regelgeving ontwerpt, zal zij met lokale besturen en provincies vooraf overleggen en hen raadplegen ; elke Vlaamse overheid die regelgeving of beleidsmaatregelen van toepassing stelt op de gemeenten, OCMW's en provincies, zal voldoende informatie en communicatie organiseren met de genoemde besturen om de ordentelijke toepassing te begeleiden.'
Verderop staat : 'Bij omzendbrief van 18 mei 2001, gericht aan de Vlaamse administratieve diensten, heeft de Vlaamse regering een methodiek vastgelegd waardoor de gevolgen van beslissingen voor andere bestuursniveaus in de toekomst systematisch worden ingeschat. De verschillende ministers die voorstellen ter beslissing voorleggen, moeten telkens een berekening uitvoeren van de gevolgen op het vlak van het personeel, de werkingsuitgaven of de investeringen van de gemeenten en de provincies. Dit is een verplicht onderdeel in alle beleidsvoorstellen.'
Het is enigszins stil geworden rond het bestuursakkoord. Het blijkt een vodje papier te zijn. Een aantal recente beslissingen van de Vlaamse regering tonen dat ook aan. De regering neemt de bepalingen niet te nauw. Ik verwijs naar de door de overheid voorgestelde afschaffing van de forfaitaire huisvuilbelasting. Naar mijn weten is daarover niet het minste overleg gebeurd. Ook het effectenrapport ontbreekt.
Nog erger is de recent aangekondigde besparing op het Gemeentefonds. In de kranten hebben we gelezen dat er 9,2 miljoen euro zou worden bespaard. Mijnheer de minister, in een gesprek met de VVSG zou u ook hebben bevestigd dat het Gemeentefonds in 2004 niet over alle middelen zou beschikken. Dit betekent eens te meer dat het voor de gemeenten een zware dobber zal zijn om hun verplichtingen na te komen. De richtlijnen van het bestuursakkoord worden op een wel zeer merkwaardige wijze geïnterpreteerd.
Wanneer in het bestuursakkoord wordt gesteld dat het centrale niveau de ondersteuning en middelen maximaal moet richten naar het versterken van de gemeenten, dan is het de vraag in hoeverre een vermindering van de middelen van het Gemeentefonds daarmee te verzoenen valt. Gemeenten worden geconfronteerd met een aantal belangrijke evoluties, zoals de politiehervorming, het Elia-dossier, enzovoort. Tot nu toe heeft de overheid daarover enkel loze beloften gedaan.
Mijnheer de minister, hoe heeft de Vlaamse regering de bepalingen ingevuld die vervat zijn in het bestuursakkoord? Blijft de regering onverkort achter de in het bestuursakkoord opgenomen uitgangspunten staan? Zo ja, hoe verklaart u dan de beslissing tot afschaffing van de forfaitaire huisvuiltaksen zonder dat daarover enig overleg met de gemeenten heeft plaatsgevonden? Bent u van mening dat de bepalingen van het bestuursakkoord naar aanleiding van dit dossier werden gerespecteerd?
Kunt u bevestigen of er daadwerkelijk een gemeentelijk effectenrapport wordt gemaakt bij beslissingen van de Vlaamse regering? Zo ja, waarom is dat niet het geval geweest bij de afschaffing van de forfaitaire gemeentebelasting en bij de aankondiging van de besparing bij het Gemeentefonds?
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, het bestuursakkoord dat de Vlaamse regering, de VVSG en de VVP op 25 april 2003 hebben afgesloten, is een concreet resultaat van het kerntakendebat dat de vertegenwoordigers van de drie rechtstreeks verkozen bestuursniveaus, namelijk Vlaanderen, de gemeenten en de provincies tussen december 2001 en april 2003 hebben gevoerd. Het doel was om, via onderling overleg en onderlinge samenspraak, het Vlaams binnenlands bestuur zo goed mogelijk te organiseren door een betere verdeling van de bevoegdheden en taken tussen de drie rechtstreeks verkozen overheidsniveaus in Vlaanderen en daarnaast ook de onderlinge bestuursrelaties af te spreken.
Het kerntakendebat was een complexe oefening. De gesprekken daarover hebben maanden geduurd. Het heeft betrekking op de verschillende beleidsdomeinen waarvoor Vlaanderen bevoegdheden uitoefent. De verschillende Vlaamse ministers waren erbij betrokken, samen met vertegenwoordigers van gemeenten en provincies in elk van de beleidssectoren. Tien werkgroepen vergaderden, telkens onder het voorzitterschap van de functioneel bevoegde minister. Een overkoepelend politiek coördinatieteam, onder leiding van de minister-president en mijzelf, heeft de resultaten gebundeld.
De werkgroep Bestuurszaken, die vergaderde onder mijn voorzitterschap, schetste het profiel van de bestuursniveaus en maakte afspraken over de omgangsvormen tussen de bestuursniveaus, de wijze van samenwerken, de financiële relaties en het toezicht. Naar mijn overtuiging is het akkoord een belangrijke stap naar betere bestuursverhoudingen tussen de democratisch verkozen overheden.
Ik geef toe dat het in de realiteit nog niet optimaal loopt en dat de resultaten nog te weinig zichtbaar zijn. De grootste meerwaarde ervan ligt echter in het feit dat de basis is gelegd om via permanente contacten en permanent overleg op systematische wijze te werken aan een betere bestuurscultuur. Dat verloopt vandaag zeker nog niet perfect. Het blijft een werk dat continu moet worden gedaan.
Mijnheer Van der Poorten, u hebt een paar belangrijke elementen van het bestuursakkoord aangehaald. Als regelgeving tot stand komt waarbij lokale of provinciale overheden betrokken zijn, moet erover worden overlegd met de betrokkenen. De lokale effectrapportering moet worden verbeterd, zodat op het ogenblik dat de Vlaamse overheid beslissingen neemt, ook de gevolgen voor gemeenten en provincies beter worden ingeschat.
Het bestuursakkoord van 25 april 2003 is geen eindpunt. Ik stelde reeds dat ook de toepassing van deze principes moet worden verbeterd. Dat zal met vallen en opstaan gebeuren. Dit alles maakt dat het kerntakendebat in essentie een permanent gebeuren is.
Een belangrijk resultaat is dat voor het eerst in de diverse beleidsdomeinen het overleg tussen de bestuursniveaus geïnstitutionaliseerd is. In de diverse bevoegdheidssectoren is er, soms voor het eerst, regelmatig overleg over samenwerking, afspraken en taakverdeling. Op zich is dat een groot winstpunt. Maar samenwerking en afstemming van beleid moeten uitgroeien tot een element van de cultuur. Daar loopt het soms nog mis. Dat is een uitdaging voor het gewest, dat terzake de voortrekkersrol heeft gespeeld en de andere partners heeft overtuigd van die redenering.
In uitvoering van het kerntakendebat werden ook concrete implementatieplannen opgemaakt voor de verschillende beleidsdomeinen. In dat kader organiseren de Vlaamse overheid en de gemeenten en provincies momenteel de afspraken over de wijze waarop ze in de toekomst de onderlinge contacten zullen onderhouden. Dat proces is dus niet voltooid, onder meer als gevolg van het reces. Als coördinerend minister volg ik de evolutie van dit proces via de rapportering door de diverse collega's in de Vlaamse regering. Het is immers duidelijk dat de functioneel bevoegde ministers terzake mee verantwoordelijkheid dragen voor hun domein.
Het kerntakendebat is een zaak van de 3 partners. Niet alleen de Vlaamse regering, maar ook de gemeenten en de provincies kunnen het initiatief nemen voor het overleg. Er is geen hiërarchie in dat overleg. Integendeel, dit is een partnerschap dat behoorlijk moet verlopen.
De omzendbrief van 18 mei 2001 over de lokale effectrapportering blijft onverkort van toepassing voor elke beslissing van de Vlaamse regering. Bij grosso modo 90 percent van de beslissingen die de Vlaamse regering neemt, wordt er op voorhand gevraagd wat de weerslag is voor de gemeenten. Ik geef toe dat dit in de overige gevallen soms gebrekkig gebeurt : soms is het te weinig voorbereid, soms is het cijfermatig niet goed genoeg gestoffeerd. In de toekomst moet dat beter kunnen.
Wat de forfaitaire huisvuilbelasting betreft : het voornemen om de huisvuilbelasting in de toekomst enkel te relateren aan de hoeveelheid huisvuil of aan het inkomen, is een politieke keuze die past in het milieu- en afvalbeleid. Als gevolg van die beleidskeuze wenst de Vlaamse regering in de toekomst de forfaitaire huisvuilbelasting af te schaffen. Daartoe wordt een ontwerp van decreet voorbereid. Het is correct dat daarover geen voorafgaand, afzonderlijk overleg heeft plaatsgevonden met de VVSG.
Wel is het voorgelegd voor advies aan de Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur. Via deze instantie hebben de gemeenten en provincies hun standpunt kunnen formuleren. De helft van de leden van de Hoge Raad, namelijk 8 op 16, is afgevaardigd door de VVSG. Daarnaast vertegenwoordigen 5 leden de provincies. Ze zijn aangeduid door de VVP. Het is dus zeker niet zo dat de Vlaamse regering de stem van de lokale besturen niet hoort. De VVSG heeft overigens, los van de Hoge Raad, zelf ook nog eens een standpunt ingenomen.
Zoals echter reeds gesteld, wordt de stem van de lokale besturen logischerwijze ook vertaald in het advies van de Hoge Raad. Deze instantie is een bestaand instrument. Bij elk initiatief in het bestek en onder de verantwoordelijkheid van het binnenlands bestuur ontvangt deze instantie normaliter automatisch voorontwerpen van decreet, opdat ze daar een mening over zou formuleren. Ik ben trouwens van plan om, samen met minister Sannen, op basis van de adviezen die zowel de MINA-raad als de SERV als de Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur hebben gegeven, met de VVSG te overleggen alvorens het ontwerp inzake de forfaitaire huisvuilbelasting voor een tweede principiële goedkeuring voor te leggen aan de regering.
Wat de besparing op het Gemeentefonds betreft, zoals die ingeschreven wordt in de begroting 2004, verwijs ik naar het uitvoerige antwoord dat ik vorige week in deze commissie over deze zaak heb gegeven aan de heer Laloo. Ik heb toen reeds toelichting gegeven bij de concrete omstandigheden die hebben geleid tot de beperking van de groeivoet van het Vlaams Gemeentefonds tot 3,26 percent. Ik heb daar de politieke verantwoordelijkheid voor genomen, hoewel dit een beslissing is van de hele Vlaamse regering.
Vanzelfsprekend had ik persoonlijk ook liever gehad dat die beperking niet zou worden doorgevoerd, maar ik verschuil me hier niet achter. De economische en financiële omstandigheden maakten het noodzakelijk om de groei van het Gemeentefonds - en het gaat toch over miljarden - toch enigszins af te stemmen op de evolutie van de middelen waarover de Vlaamse overheid zelf kan beschikken. Ik wijs erop dat die groei exponentieel is en blijft. De cijfers en de grafiek terzake heb ik vorige week overgemaakt aan de commissieleden.
In het decreet met betrekking tot het Gemeentefonds is de parameter van het bruto nationaal inkomen ingebracht. Dit blijft ongewijzigd, zelfs al blijkt naderhand dat die factor daalde of veranderde. Dit staat in tegenstelling tot de factor die federaal wordt gebruikt om de dotaties aan de gewesten en de gemeenschappen te betalen. Naderhand komt er dan een verrekening,met als gevolg dat de Vlaamse overheid bij minder gunstige omstandigheden middelen moet laten terugvloeien naar de federale overheid. In de huidige omstandigheden moet er dus sprake zijn van enige behoedzaamheid, zonder dat de exponentiële groei van het Gemeentefonds in gevaar wordt gebracht. Die blijft verzekerd. Ik heb bovendien gezegd dat die formule niet wordt toegepast in het Stedenfonds.
Over die maatregel is niet vooraf overlegd. Begrotingsbesprekingen dienen immers in een kort tijdsbestek te worden afgehandeld. Daarom stond ik erop de gemeenten reeds in juli op de hoogte te brengen, zelfs zonder dat de begrotingsbesprekingen waren afgerond. Die zijn immers pas grotendeels eind augustus en in september afgerond. Ik heb de gemeenten die richtlijn al in juli gegeven. Ik deed dit niet om me te verschuilen. Integendeel, ik wou mijn verantwoordelijkheid opnemen en de gemeenten de juiste toedracht laten weten over de middelen waarover ze in 2004 zouden kunnen beschikken, met de individuele berekening wat dit per gemeente of stad zou inhouden.
Ik geef toe dat dit haaks staat op de afspraken. Een overleg had echter niet meer informatie kunnen opleveren. Ook dat besef ik zeer goed. Een eventueel overleg in juli zou net zo goed een droge mededeling geweest zijn van de inschatting van de Vlaamse regering en de boodschap dat ik op deze wijze mijn verantwoordelijkheid zou opnemen. Het effect van de beperking is voor elke gemeente verschillend, rekening houdend met de verdelingsmaatstaven van het Gemeentefonds. Voor de gemeenten die onder de waarborgregeling vallen, is er geen enkele vermindering. Voor andere gemeenten, waar de groei het hoogst is, is de vermindering relatief belangrijker, maar hun aandeel blijft toch sterker groeien dan dat van alle andere sectoren waarvoor de Vlaamse regering en het Vlaams Parlement verantwoordelijk zijn.
Wat de Elia-gelden betreft, heb ik vorige week een uitvoerig antwoord gegeven op de interpellatie van de heer De Smet. Normaal gezien zullen we daar eind oktober meer zicht op hebben.
De voorzitter : De heer Van der Poorten heeft het woord.
De heer Mark Van der Poorten : Mijnheer de minister, het is op zich waardevol dat u het akkoord belangrijk blijft vinden, maar wat zijn de partners daarmee? U kunt net zo makkelijk zeggen dat u iemand lief hebt, maar tegelijk alle dagen vreemdgaan.
Het is belangrijk dat er overleg is, dat de principes worden gehandhaafd en dat er een lokale effectenrapportering komt. Dat gebeurt soms te weinig.
U, die als Vlaamse overheid een groot project inzake BBB opzet, komt uw belofte niet na tegenover uw partners. Administraties stellen vast dat door een maatregel in een omzendbrief tal van facturen niet mogen worden betaald, waardoor ook andere werkingen van bijvoorbeeld lokale besturen en VZW's in het gedrang komen. Van het grote project over het BBB, dat u met zoveel poeha in deze regering hebt aangekondigd, komt niets in huis. Veel blabla, maar op het terrein zien we daar niets van.
Wat het concrete voorbeeld van de forfaitaire huisvuilbelasting betreft, zegt u dat de stem van de lokale besturen via de Hoge Raad is gehoord. Maar hoe zit het dan met de autonomie van de gemeenten?
Mijnheer de minister, u hebt vorige week inderdaad een uitvoerig antwoord gegeven op de interpellatie van de heer Laloo. Ook daar hebt u echter bewezen als overheid een onbetrouwbare partner te zijn. Bij de parlementaire bespreking van het Gemeentefonds werd de vraag al opgeworpen of die groei wel kon blijven duren. CD&V werd toen verweten te pessimistisch te zijn. Nu pleit u echter voor behoedzaamheid. Het is uiteraard correct dat u de gemeenten zo snel mogelijk op de hoogte hebt gebracht, maar u geeft zelf toe dat het haaks staat op de afspraak. De regering komt haar belofte niet na, het is vooral woordenkramerij. Ik betreur dat ten zeerste.
Mijnheer de minister, uw persoonlijke naam en faam staan hier ook op het spel. Overal in bestuurlijke kringen hoort men die nefaste kritiek. Het beleid ten opzichte van de lokale besturen getuigt geenszins van enig partnership.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door de heer Van der Poorten werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.