Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 04/12/2003
Vraag om uitleg van de heer Luc Martens tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het leerlingenvervoer in het algemeen en de situatie van de busbegeleiders in het bijzonder
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Martens tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het leerlingenvervoer in het algemeen en de situatie van de busbegeleiders in het bijzonder.
De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Mijnheer de voorzitter,mevrouw de minister, collega's, deze problematiek is niet nieuw. U herinnert zich misschien dat ik zelf een tiental jaren geleden een voorstel van decreet voorbereidde in verband met het leerlingenvervoer. Het is dus een thema waarvoor we in het verleden reeds herhaaldelijk aandacht hebben gevraagd. Het thema kan gemakkelijk als een marginaal gegeven worden beschouwd, maar in wezen heeft het echt wel zijn betekenis voor een heleboel kinderen, ouders en werknemers.
Ik moet vaststellen dat er na al die jaren toch nog altijd een aantal totaal onaanvaardbare elementen blijven, waarop we reeds de aandacht hebben gevestigd in het begin van deze legislatuur. Ik geef een paar van die elementen : het feit dat er nog altijd geen uniforme regeling bestaat, het feit dat de arbeidsrechtelijke verplichtingen volledig bij de scholen blijven liggen in voor hen niet haalbare omstandigheden, het feit dat de subsidiebedragen nog altijd niet overeenstemmen met de verplichtingen, het feit dat de scholen verplicht zijn de loonkosten te voorfinancieren en het feit dat scholen alle verantwoordelijkheid moeten blijven dragen voor de dossiervorming en voor de administratieve rompslomp. Dat zijn problemen die vandaag nog steeds bestaan.
Mevrouw de minister, een van de eerste vragen om uitleg die ik u in 1999 heb gesteld, handelde ook over deze kwestie. U hebt mij toen geantwoord dat de problemen op arbeidsrechtelijk vlak u bekend waren. U hebt toen ook aangekondigd dat u eerstdaags de nodige stappen zou zetten en dat er ook een duidelijk statuut voor de busbegeleiding zou worden uitgewerkt, waarbij ook voldoende aandacht zou worden besteed aan hoe een en ander administratief kan worden georganiseerd door de betrokken scholen.
U hebt op 19 augustus 2002 een omzendbrief gestuurd in verband met het leerlingenvervoer. Daarin lees ik dat de beherende scholen de busbegeleider moeten aanwerven overeenkomstig de wet op de arbeidsovereenkomsten en dat de decreten rechtspositieregeling niet van toepassing zijn op de busbegeleiders. Daarin zegt u ook dat de toelage voor de busbegeleiding op twee vaste tijdstippen wordt gestort op de rekening van een inrichtende school. Verder zegt u dat de betoelaging pas kan gebeuren als de administratie beschikt over alle nodige inlichtingen, waarvoor de scholen een drietal documenten moeten indienen. Ten slotte vermeldt u in die omzendbrief ook dat een ad-hocwerkgroep zich zal bezighouden met de problematiek van de harmonisatie van de verloning van de busbegeleiders over de netten heen.
Vandaag moet ik afleiden uit mijn contacten, onder meer met het vrij gesubsidieerd buitengewoon onderwijs, dat scholen in de praktijk inderdaad verplicht zijn om op 30 juni hun busbegeleiders te ontslaan, om ze dan in september hopelijk opnieuw in dienst te kunnen nemen. De busbegeleiders kunnen echter geen anciënniteit opbouwen. Het betoelaagd uurloon wordt door de administratie steeds zo nipt berekend dat de scholen zich verplicht zien een bijdrage uit de eigen werkingsmiddelen te leveren.
Er is nog steeds geen sprake van een volwaardig statuut voor de busbegeleiders. In november 2002 zou hierover een vergadering plaatsvinden. Tenzij deze vergadering na het indienen van deze vraag om uitleg is gehouden, is hier nog altijd niets van in huis gekomen.
Dit jaar zou in middelen worden voorzien om het statuut en de verloning van de busbegeleiders te verbeteren. Die middelen zijn nog steeds niet vrijgemaakt. Aangezien het te betoelagen uurloon bij het begin van elk schooljaar wordt vastgelegd, zal de situatie er ook dit jaar niet op vooruitgaan.
Het leerlingenvervoer blijft een oneigenlijk element in de concurrentieslag tussen de scholen en tussen de netten. Bovendien omvat het systeem op zich een aantal anomalieën.
Ik zal dit even illustreren aan de hand van een concreet voorbeeld. Het gaat om een gezin uit Meulebeke dat een kind naar onderwijs van het type 2 wil sturen. Aangezien dit type in Tielt niet wordt aangeboden, moet dit kind naar een school in Waregem. Na enkele weken blijkt evenwel dat type 2 niet het aangewezen onderwijstype is en wordt het kind naar onderwijs van het type 1 geheroriënteerd. Aangezien dit onderwijs in Tielt wel wordt aangeboden, verliezen die mensen op slag het recht op gratis busvervoer. Dit betekent dat dit kind, dat in een school wordt geheroriënteerd, eigenlijk van school zou moeten veranderen om de rechten te behouden die het heeft verworven ten gevolge van de eerste toewijzing. Op die manier wordt een kwetsbaar kind in een nieuwe context geplaatst.
Mevrouw de minister, ik herinner me dat u ooit een ad-hocoplossing voor een gezin in Aarsele heeft gevonden. Ik onderschrijf uw oplossing nog steeds. In feite zou dit een generieke handelwijze moeten worden. Voor ouders die het duidelijk niet gemakkelijk hebben, zou in een soepele regeling moeten worden voorzien.
Ik zou even willen nagaan of we deze problematiek op dezelfde manier inschatten. Ik heb de indruk dat de situatie van de busbegeleiders nauwelijks is verbeterd. Wat arbeidsrechterlijke verplichtingen, dossierbeheer, administratieve rompslomp en gedwongen prefinanciering betreft, worden de scholen nog steeds met dezelfde problemen geconfronteerd als vier jaar geleden.
Mevrouw de minister, zijn de scholen in de praktijk nog steeds verplicht om hun busbegeleiders te ontslaan en vervolgens tegen een minimumverloning opnieuw aan te werven? Klopt het dat de busbegeleiders hierbij geen anciënniteit opbouwen? Is de betoelaging van de verloning van de busbegeleiders nog steeds zo laag dat de scholen niet aan de minimale loonverplichtingen kunnen voldoen? Is er nog steeds geen volwaardig en geharmoniseerd statuut voor de busbegeleiders?
De middelen waarin was voorzien om stappen in de goede richting te zetten, worden nog steeds niet uitbetaald. Dreigen deze middelen hierdoor niet verloren te gaan?
Ik zou hier tevens willen verwijzen naar de problematische lengte van de busritten. Het Vlaams Fonds heeft in dit verband een betere cultuur en organisatie ontwikkeld. De bovengrens is duidelijk bepaald. Kinderen mogen zich niet al te lang op een bus bevinden. Nu zitten sommige kinderen 's morgens en 's avonds twee uur op een bus. Hierbij doorkruisen ze steeds hetzelfde landschap. Uit onderzoek is gebleken dat dergelijke visuele herhalingen een negatieve invloed op de persoonlijke ontwikkeling uitoefenen.
Het gaat hier om een kwetsbare groep. De inspanningen die we leveren om hen de kans te bieden op een of andere manier bij te benen, kunnen niet groot genoeg zijn. Indien we de problematiek van de te lange rittijden niet kunnen oplossen, vraag ik me af wat we precies met inclusie bedoelen. Wat is op dit vlak de stand van zaken? Welke initiatieven mogen we op korte termijn verwachten?
Mevrouw de minister, ik heb hier al naar een aantal specifieke problemen verwezen. Leerlingen uit het BuSo die naar een ander onderwijstype worden geheroriënteerd, dreigen hun gratis leerlingenvervoer te verliezen. Hoe wilt u dit aanpakken? Overweegt u op korte termijn een aantal initiatieven te nemen om de oneerlijke concurrentie uit de wereld te helpen?
Tot consternatie van een aantal leden van deze commissie is hierover ooit een discussie met uw toenmalig juridisch adviseur losgebarsten. We waren toen van mening dat de zin 'De Vlaamse regering zal voorzien in de nodige uitvoeringsbesluiten' overbodig was. We vonden de omschrijving van het leerlingenvervoer als een sociaal voordeel in het decreet op zich voldoende duidelijk. Toen we verklaarden dat er geen nood was aan uitvoeringsbesluiten, is uw toenmalig juridisch adviseur dwars gaan liggen. Volgens hem behoorde dit immers tot de federale bevoegdheden en had de Vlaamse decreetgever deze beslissing wederrechtelijk genomen. Alle aanwezigen voelden onmiddellijk aan dat dit geen adequaat antwoord was.
We moeten deze hypotheek opheffen. Het leerlingenvervoer mag geen element in de oneerlijke concurrentie vormen. De kansen dat we nog tijdens deze legislatuur op een oplossing ten gronde kunnen rekenen, zijn evenwel klein. Aangezien ik vooral om de betrokken ouders en hun kinderen bekommerd ben, hoop ik dat u de komende maanden toch nog een oplossing voor de busbegeleiders, de scholen en de ouders zult vinden.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, ik zal proberen de vele vragen van de heer Martens enigszins geordend te beantwoorden.
Ik zal eerst ingaan op de zogenaamde planlast en de administratieve verplichtingen. Sinds 1999 is de administratieve planlast voor de scholen beduidend gedaald. Slechts eenmaal per jaar moet een school per busbegeleider een dossier indienen. Vroeger moest dit na afloop van iedere maand gebeuren.
Het departement Onderwijs betoelaagt de busbegeleiding. Tweemaal per jaar wordt deze toelage op de rekening van de inrichtende machten gestort. De betoelaging wordt op drie documenten gebaseerd. Bij het begin van elk schooljaar moet de beherende school deze documenten zo spoedig mogelijk aan het departement Onderwijs bezorgen.
Het eerste document is een kopie van de arbeidsovereenkomst met de busbegeleiders. Het tweede document is een draaiboek van de rit. Dit draaiboek stelt de administratie in staat het aantal te betoelagen uren te berekenen en De Lijn, de organisator van het collectief leerlingenvervoer, zo nodig te adviseren bepaalde ritten te ontdubbelen. Op basis van dit draaiboek kan het departement Onderwijs de lengte van de ritten in het oog houden. Het derde document is een fiche met praktische gegevens die het departement Onderwijs nodig heeft om tot een betoelaging te kunnen overgaan. Op deze fiche staat bijvoorbeeld vermeld of een busbegeleider RSZ-plichtig is of in een PWA-statuut werkt.
Scholen die tijdig een dossier indienen, ontvangen in oktober en in februari van datzelfde schooljaar hun toelage Mijns inziens kan in dit verband, in tegenstelling tot in 1999, niet langer over een administratieve rompslomp worden gesproken.
Naast de administratieve verplichtingen moeten de scholen ook aan een aantal arbeidsrechterlijke verplichtingen voldoen. Aangezien een beherende school de busbegeleiders aanwerft en de arbeidsovereenkomsten ondertekent, geldt ze als werkgever van deze mensen. Dit houdt in dat een beherende school aan de vastgelegde arbeidsrechterlijke verplichtingen moet voldoen. Dit oordeel hebben de rechtbanken ook in het verleden hierover geveld. De betrokken scholen moeten de minimale verplichtingen van elke werkgever respecteren.
Busbegeleiders werken van 1 september tot 30 juni van het daaropvolgende jaar. Indien een busbegeleider bij het begin van een nieuw schooljaar door dezelfde werkgever wordt aangeworven, worden zijn opeenvolgende contracten van bepaalde duur eigenlijk een contract van onbepaalde duur, met een wettelijke onderbreking van twee maanden tijdens de zomervakantie. De onderbrekingen van het werk tijdens de kleine schoolvakanties worden opgevangen door het opnemen van vakantiedagen en door het schorsen van de arbeidsovereenkomst gedurende maximaal tien dagen. Tijdens de wettelijke onderbreking in de zomer hebben busbegeleiders die de nodige wachttijd hebben doorlopen, recht op een werkloosheidsvergoeding. Dit betekent dat ze wel degelijk anciënniteit opbouwen.
De voorbije twee jaar heeft het departement Onderwijs verschillende vergaderingen met de sociale inspectie, de RVA en de koepels over de verloning van de busbegeleiders belegd. Om in de toelageverdragen met de anciënniteit rekening te kunnen houden, heb ik in de begroting de nodige budgetten ingeschreven. Zodra alle partijen het over het voorstel eens zijn, moet overleg met een afvaardiging van het op 10 oktober 2003 afgesloten paritair comité 152 tot een protocol leiden. Het is dan ook ten zeerste mijn bedoeling om, van zodra dit protocol er is, de situatie te regulariseren, met terugwerkende kracht.
Ik verwijs naar de werkwijze die ik heb toegepast - en die nu in volle uitvoering is - voor de verhoging van de lonen van het arbeidspersoneel in het vrij gesubsidieerd onderwijs. Die operatie kan wel degelijk als geslaagd en algemeen aanvaard worden beschouwd. Ook hier is eerst een protocol afgesloten in het bevoegd paritair comité waarbij de inrichtende machten zich akkoord verklaren om de loonsverhoging - in dit geval in eerste instantie de anciënniteit - toe te passen. De middelen hiertoe worden op forfaitaire basis aan alle scholen toegekend.
Het toelagebedrag is forfaitair. Het kan dus gebeuren dat het niet volstaat, bijvoorbeeld bij langdurige ziekte van een bepaalde busbegeleider. Andere scholen zullen een overschot vertonen, bijvoorbeeld bij werving van een nieuwe busbegeleider zonder anciënniteit. Het toelagebedrag dat nu werd toegekend, biedt dus een oplossing voor de anciënniteit, maar niet voor bijvoorbeeld de vervangingen wegens ziekte. Het uitwerken van een aangepast toelagebedrag vraagt overleg met veel partijen. Als het overleg in het paritair comité leidt tot een akkoord, zal worden overgegaan tot uitbetaling. Ook voor 2004 zijn de middelen voorhanden.
De functie van busbegeleider is geen statutair ambt. Het is niet de bedoeling de busbegeleiders onder te brengen in de decreten rechtspositieregeling. Het zijn contractuele personeelsleden. De algemene arbeidsrechtelijke bepalingen van de wet op de arbeidsovereenkomsten zijn op hen van toepassing.
Ik wil u erop wijzen dat het leerlingenvervoer reeds vanaf september 2001 werd overgeheveld naar De Lijn. De Lijn is verantwoordelijk voor de praktische uitvoering. Via de scholen word ik ook geconfronteerd met de te lange rittijden. Mijn administratie pleegt maandelijks overleg met De Lijn. Er wordt stevig op aangedrongen om deze problemen aan te pakken en de situatie te verbeteren. Evaluatie en overleg zijn hier de sleutelwoorden. In de loop van de voorbije jaren werden heel wat werkzaamheden verricht om de ritten in te korten. Ik ben het met u eens dat ze nog vaak te lang zijn, en dat altijd voor dezelfde leerlingen.
De heer Luc Martens : De Lijn hanteert een mank organisatiemodel. Eén bus doorloopt namelijk een heel circuit. Een alternatieve manier is kleine cirkels te maken binnen een regio en de leerlingen zo samen te brengen naar één punt op de hoofdlijn van het circuit. Soms rijdt een bus speciaal voor één adres naar een uithoek van een dorp, en alle andere kinderen moeten telkens mee. Een taxicheque zou daar soelaas kunnen bieden. Er zijn goedkopere en snellere oplossingen mogelijk. Misschien kunt u dit idee doorgeven.
Minister Marleen Vanderpoorten : De administratie werkt aan dergelijke mogelijkheden. Er is overleg met De Lijn.
In het buitengewoon onderwijs wordt de vrije keuze op zijn ruimst toegepast. Het KB van 7 februari 1974 bepaalt dat alle leerlingen die de dichtstbijzijnde school van de groep van hun keuze bezoeken waar onderwijs wordt georganiseerd waarvoor zij geschikt werden verklaard, rechthebbende zijn. Onder groep wordt verstaan : het gemeenschapsonderwijs, het stedelijk, gemeentelijk en provinciaal onderwijs, het vrij confessioneel onderwijs en het vrij niet-confessioneel onderwijs. Bij gemotiveerde aanvragen tot afwijking wordt rekening gehouden met de wel erg aparte situaties in het buitengewoon onderwijs.
Structurele oplossingen zullen moeten samenlopen met het derde hoofdstuk van het beleid inzake gelijke onderwijskansen. Ik verwijs hierbij naar 'Maatwerk in samenspraak'.
Ik versta niet goed wat u bedoelt met oneerlijke concurrentie. De wijze waarop het leerlingenvervoer is georganiseerd, is historisch gegroeid. De ontwikkelingen in de mobiliteit geven aanleiding tot regionale en gemeentelijke verschillen. Het leerlingenvervoer moet worden bekeken vanuit de beleidsdomeinen Onderwijs en Mobiliteit. De afstemming tussen Onderwijs en Mobiliteit enerzijds en tussen het Vlaamse en het lokale niveau anderzijds zal een moeilijke evenwichtsoefening worden. De rol van de gemeenten moet via het kerntakendebat nog verder worden uitgeklaard.
De rechtspositie van de busbegeleider is misschien niet wat iedereen zou wensen, maar ze is duidelijk, ook voor de scholen. De geldelijke situatie zal op heel korte termijn verbeteren. Mijns inziens is het niet de eerste keer dat scholen contractuelen in dienst nemen. Er zijn alleszins geen middelen verloren gegaan. In deze legislatuur kan zeker niet worden gesproken van een gebrek aan daadkracht. De situatie is pas vanaf 1999 veranderd. Ik ben het met u eens dat een en ander nog onvoldoende is. Er is minstens werk gemaakt van de verbetering van de loonsituatie, al was het maar door het meerekenen van de anciënniteit.
Tot slot : op zich is het leerlingenvervoer afhankelijk van de evoluties op verschillende andere domeinen.
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Ik dank u voor uw antwoord, mevrouw de minister. Ik zou graag een kopie van uw antwoord ontvangen, zeker voor de technische aspecten. Op een aantal punten werd vooruitgang geboekt, maar ik wil eerst uw tekst nog eens doornemen.
In het kerntakendebat hebben we een dubbel discours gevoerd. Bij de discussie over het onderwijsdecreet XIV was het kerntakendebat zogezegd al achter de rug. Op andere momenten moest het wel nog aan de orde komen. Dat was double speak naargelang het ons uitkwam. Het leerlingenvervoer is een uitgesproken thema ; dat kunnen we niet voor ons uitschuiven. Op basis van uw antwoord mag u van mij nog een reactie verwachten.
De voorzitter : Het incident is gesloten.