Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening Vergadering van 08/10/2003
Vraag om uitleg van mevrouw Gisèle Gardeyn-Debever tot de heer Ludo Sannen, Vlaams minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, over de stand van zaken van de indiening van bestrijdingsmiddelenreductieplannen door de Vlaamse gemeenten
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Gardeyn tot de heer Sannen, Vlaams minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, over de stand van zaken van de indiening van bestrijdingsmiddelenreductieplannen door de Vlaamse gemeenten.
Mevrouw Gardeyn heeft het woord.
Mevrouw Gisèle Gardeyn-Debever : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, gemeenten, OCMW's en andere overheden mogen in principe vanaf 1 januari 2004 geen bestrijdingsmiddelen meer gebruiken op hun openbaar domein.
Om daarna toch nog dergelijke middelen te mogen gebruiken, moesten de overheden een afwijking aanvragen door het indienen van een reductieprogramma tegen 1 juni 2003. Ik heb daarover al een vraag gesteld in de maand mei. Het is nog onduidelijk welke overheden of hoeveel gemeenten een reductieplan hebben ingediend en of ze hierin een afwijking hebben aangevraagd. De Vlaamse overheid kon de reductieprogramma's negatief beoordelen tot 1 september 2003.
Ondertussen moeten de gemeenten en steden zich reeds voorbereiden op het indienen van een eerste concreet reductieplan tegen 1 april 2004. Nu blijkt echter hoe ingewikkeld, tijdsintensief en duur dit allemaal wordt, zeker voor de kleinere gemeenten. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat een aantal gemeenten, onder meer uit het Waasland, vragen dat de Vlaamse overheid bijpast in de meerkost die met dit decreet wordt veroorzaakt.
Mijnheer de minister, hoeveel gemeenten hebben een reductieplan ingediend en hoeveel zijn er goedgekeurd? Op welke manier ondersteunt en begeleidt de Vlaamse overheid de gemeenten bij dit ingrijpende plan? Ben u bereid om in te gaan op de vraag van een aantal gemeenten dat de Vlaamse overheid de meerkost zou dragen? Meent u dat er een voldoende maatschappelijk draagvlak is voor de implicaties van dit decreet?
Ik heb in mijn eigen gemeente eens navraag gedaan. De vraagprijs van de West-Vlaamse Intercommunale voor het opstellen van dat reductieplan bedraagt 9.000 euro. Daarbij komen nog de tijdsinvestering voor een verplicht aangestelde coördinator, de bijkomende opleiding van personeel en groendiensten en de aankoop van materiaal. Ik wil daarmee maar aangeven dat dit erg duur zal worden.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de voorzitter, ik wil me daar kort bij aansluiten. Mijnheer de minister, een aantal gemeenten hebben u inderdaad een brief gestuurd met de vraag of het niet zinvol zou zijn dat het Vlaams Gewest zou bijdragen aan de aanzienlijke meerkosten die hen worden opgelegd.
U zond daarop een antwoord aan sommige gemeenten. U stelt daarin onder meer het volgende : 'In de mededeling aan de leden van de Vlaamse regering naar aanleiding van het voorstel van decreet werd indertijd reeds benadrukt dat de toepassing van alternatieven een toename in de kosten betekent.' Ik lees iets verder : 'Een mogelijk knelpunt zijn de verharde oppervlakten.' U ging daar ook even op in.
De brieven die u bereikten vanuit het Waasland zijn afkomstig van zeer uiteenlopende gemeentebesturen. Zowel de VLD als de sp·a, CD&V en Agalev - die laatste partij bijvoorbeeld in Zwijndrecht - zijn hierin aanwezig. Het gaat hier dus over een algemene vraag en verwachting, over de partijpolitieke grenzen heen, dat het Vlaams Gewest een ernstige inspanning zou leveren ten behoeve van de gemeenten, die de voorbije jaren reeds vele facturen doorgeschoven hebben gekregen.
Ik heb bij de groendienst van mijn eigen gemeente nagevraagd welke meerkosten aan machines en mogelijk ook personeel deze reglementering volgend jaar met zich zou meebrengen. De dienst raamde de kosten op 150.000 tot 160.000 euro voor 2005.
Mijnheer de minister, wanneer komt het aangekondigde uitvoeringsbesluit er? Ik weet dat u een aantal initiatieven neemt om de bevolking te sensibiliseren. Op zich is dit waardevol, maar ik zou graag zien dat een deel van de middelen voor sensibilisatie naar de gemeenten zou vloeien.
De voorzitter : Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de voorzitter, als ik rondkijk in mijn ruime omgeving en er ook een aantal persartikels op nasla, dan kan ik toch wel vaststellen dat het decreet misschien wel zal worden nageleefd.
De kapitaalkrachtige gemeenten kunnen investeren in materieel, in machines, maar ook in personeel. Zo heeft de stad Hasselt al geïnvesteerd in bijkomend personeel. Deze stad kan dit decreet dus goed naleven, maar in veel gevallen betekent dit een verdubbeling van het personeel in de groendienst. De minder kapitaalkrachtige gemeenten moeten de investeringen in materieel nog doen. Ze stellen dit nog wat uit, daar er misschien nog andere belangrijke investeringen nodig zijn. Ook de aanstelling van het personeel verloopt daar heel moeizaam. We stellen vast dat het onkruid welig tiert in die gemeenten. Het is er duidelijk zichtbaar dat dit decreet wel degelijk wordt nageleefd.
Mijnheer de minister, is er op voorhand wel goed ingeschat wat de gevolgen van dit decreet zijn?
Het wordt nu immers duidelijk dat de gemeenten echt wel problemen hebben om dit decreet op een degelijke wijze te kunnen naleven. Dat bleek al uit de vragen van de leden.
De heer Johan Malcorps, voorzitter : Daar ik ooit iets te maken had met dat decreet, wil ik ook nog iets kwijt. Een van de conclusies van de commissie Milieu en Gezondheid was dat het gifvrij maken van het openbaar domein een belangrijke doelstelling is.
Ik ben overigens heel blij dat de VVSG - mits een aantal bedenkingen die deze organisatie vanaf het begin maakte en die aansluiten bij het betoog van de heer De Meyer -, maar ook de Vereniging van Openbaar Groen actief en positief meewerken aan het tot uitvoering brengen van dit decreet. Over de doelstelling bestaat geen discussie. We hebben ook bekomen dat andere openbare diensten, bijvoorbeeld een federale instelling als de NMBS, hun verplichtingen nakomen. Zo heeft de NMBS een bestrijdingsmiddelenreductieplan opgemaakt, dat in omvang overigens veel belangrijker zal zijn. De NMBS gebruikt immers een veelvoud aan bestrijdingsmiddelen van de hoeveelheid die de gemeenten allemaal samen gebruiken.
Ik vond het in het begin niet zo evident dat we daarin zouden slagen. Ik heb terzake vragen gesteld aan de minister, maar ook vragen laten stellen op federaal niveau. Dit werkt dus. We moeten die inspanningen voortzetten. Er is alleen discussie over de modaliteiten. Een van mijn vragen is dat er bij de afdeling Water voldoende personeel of personeelsuren beschikbaar moeten zijn om de toestroom aan reductieplannen echt te kunnen volgen en eventueel feedback te kunnen geven aan gemeenten die meer steun vragen.
De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos de Meyer : Noch mevrouw Gardeyn, noch ikzelf vechten de doelstelling aan. We vragen alleen bijkomende middelen.
De voorzitter : Minister Sannen heeft het woord.
Minister Ludo Sannen : Mijnheer de voorzitter, na de goedkeuring van het pesticidendecreet werden door mijn administratie voorbereidende stappen gezet. Vooraf werd door de Vlaamse overheid een draaiboek uitgewerkt. Dit werd ruim verspreid en aan alle gemeenten aangeboden. Het draaiboek geeft aan hoe een reductieprogramma moet worden gemaakt. De reductieplannen moesten worden ingediend voor 1 juni. Ik beaam dat de beschikbare tijd op dat ogenblik voor het uitwerken van die reductieprogramma's vrij beperkt was. Dat stelde ik vorige maal reeds.
Daarnaast is er nog de ondersteuning door sensibilisatie. In het kader van de samenwerkingsovereenkomst kunnen de gemeenten middelen aanwenden voor sensibilisatie, zoals ook in artikel 5 van het decreet aangehaald wordt. Ook kunnen de gemeenten maximaal gebruikmaken van de grootschalige mediacampagne 'Zonder is gezonder'. Op de webstek is heel wat informatie te vinden over een beheer zonder bestrijdingsmiddelen, zowel voor openbare besturen als voor particulieren die het pesticidengebruik wensen te beperken.
Ondertussen hebben 287 gemeenten een reductieprogramma ingediend. De overige gemeenten werd per brief gevraagd dit nog te doen. De overgrote meerderheid van de gemeenten kiest voor een stapsgewijze afbouw. Op dit ogenblik kan ik u nog geen precieze informatie geven over het aantal gemeentelijke programma's dat reeds werd goedgekeurd. Ik kan u echter geruststellen : bij de beoordeling is rekening gehouden met het feit dat de beschikbare tijd voor het indienen beperkt was. Bovendien heb ik met mijn administratie afgesproken dat de ervaringen met de ingediende reductieplannen moeten worden gebruikt om de gemeenten in de toekomst beter te ondersteunen. De administratie zal trouwens voor 1 april 2004, de datum waarop het volgende actieprogramma moet worden ingediend, terzake een aantal suggesties bezorgen. Tevens plan ik in 2004 de oprichting van een steunpunt dat instaat voor de organisatie van infodagen en een praktische begeleiding van gemeenten. Zo wil ik de gemeenten in elk geval procedureel ondersteunen bij het opmaken van dergelijke plannen en ze inhoudelijk begeleiden met betrekking tot de diverse mogelijkheden.
Bij de goedkeuring van het voorstel van decreet werd indertijd reeds benadrukt dat de toepassing van alternatieven een toename in de kosten betekent. Dat is niet nieuw, mijnheer De Meyer. Dat werd al gesteld tijdens de bespreking hier. Door het toepassen van preventieve maatregelen zullen de kosten op termijn echter veeleer een dalende dan een stijgende trend vertonen. Zoals ook uit Nederlandse ervaringen blijkt, is het niet-chemisch beheer van groenarealen zeker haalbaar. Een mogelijk knelpunt zijn natuurlijk de verharde oppervlakten die - in afwachting van een omvorming en met het oog op preventie - vooral met zogenaamde alternatieve bestrijdingsmethoden moeten worden onderhouden.
Gezien de nood tot omvorming wordt de mogelijkheid geboden om met deelprojecten te werken en dit geleidelijk uit te breiden naar het volledige areaal. Op deze wijze wordt een spreiding van werkvolume en kosten gerealiseerd, zo lijkt me. Op termijn zal het werkvolume afnemen en zullen de kosten dalen. Rekening houdend met wat ik reeds zei en met de door mij aangekondigde geboden ondersteuning, voelt de Vlaamse overheid zich niet genoodzaakt om de tijdelijke extra kosten te dragen. Dit betekent misschien tijdelijk een meerinvestering, maar op termijn kost dit minder geld. Het lijkt me moeilijk om een dergelijk systeem op te starten, los van het feit dat de budgettaire mogelijkheden van de Vlaamse overheid niet altijd even toereikend zijn. Dat is zo : dat heb ik vandaag al tweemaal gezegd.
Wat betreft uw vierde vraag meen ik dat de bekommernis om de gezondheid van de bevolking centraal moet staan. Tal van studies tonen aan dat de milieukwaliteit hierin een bijzondere rol speelt. Pesticiden kunnen erg nefast zijn voor de gezondheid, ze zijn talrijk, hebben een onderling complexe relatie en hebben meestal een lange levensduur. Uitgaande van één van de beginselen van het decreet algemene bepalingen van het milieubeleid, namelijk het voorzorgsbeginsel, ben ik genoodzaakt tijdig maatregelen voor te stellen. Het pesticidendecreet is deels een tegemoetkoming hieraan. De bevolking moet voldoende worden gesensibiliseerd voor wat betreft de implicaties van het pesticidendecreet.
Voorbeelden uit het buitenland, bijvoorbeeld Nederland, tonen dit aan. Daarom heeft de Vlaamse overheid hier in haar campagne 'Zonder is gezonder' de nodige aandacht aan besteed. Ik denk aan de advertenties in maandbladen tijdens de maanden juli en september 2003. Sensibilisatie is daarom ook een verplicht onderdeel van het reductieplan van de gemeenten, niet enkel voor wat het wijzigend beheer van de gemeenten zelf betreft, maar ook over het privé-gebruik van pesticiden waarvoor de Vlaamse overheid reeds inspanningen heeft geleverd. De gemeenten kunnen uiteraard maximaal gebruikmaken van het campagnemateriaal van 'Zonder is gezonder'.
Omdat wij ervan overtuigd zijn dat we het voorzorgsprincipe moeten toepassen en dat het te veel gebruiken van pesticiden voor onze leefomgeving gevaarlijk is, is het onze plicht daarover te sensibiliseren. De overheid moet niet alleen het pesticidengebruik terugdringen bij de burgers, maar moet ook het goede voorbeeld geven. Op die manier creëren we het draagvlak voor de inspanningen die gemeenten hiervoor moeten leveren.
De voorzitter : Mevrouw Gardeyn heeft het woord.
Mevrouw Gisèle Gardeyn-Debever : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben het er volledig mee eens dat sensibilisatie nodig is. Kleinere gemeenten echter hebben altijd enorm hoge kosten, zoals bijvoorbeeld 9.000 euro voor het opmaken van een plan. Het zou goed zijn dat de diensten van de Vlaamse Milieumaatschappij ter beschikking zouden staan om dit te begeleiden.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de minister, ik vind het niet slecht dat u leuke folders en advertenties hierover maakt. Uiteraard onderschrijven we de doelstelling 'gezondheid voor alles'. Maar als u gemeend en sterk wil sensibiliseren, dan moet u ervoor zorgen dat u op een ernstige manier een bijdrage levert aan de bijkomende kosten en deze factuur niet alleen doorschuift naar de gemeenten. De gemeenten zijn bereid hun verantwoordelijkheid op te nemen, maar ik vind het normaal dat, als de Vlaamse regering dit werkelijk een belangrijk item vindt, ze mede bijdraagt in de meerkosten.
Ik wil u gerust eens uitnodigen op een overlegvergadering met groendiensten om u te overtuigen van de enorme meerkost van machines en dergelijke die moeten worden aangekocht om die doelstellingen op korte termijn te realiseren.
De voorzitter : Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde : Mijnheer de minister, u zou een signaal moeten geven aan de federale regering om een degelijk productbeleid te voeren. Daar wringt nog steeds het schoentje. Als er op federaal niveau geen degelijk productbeleid wordt gevoerd over gevaarlijke en niet-gevaarlijke producten, dan zullen onze voorzorgsprincipes niet veel uithalen.
De voorzitter : Minister Sannen heeft het woord.
Minister Ludo Sannen : Met deze laatste oplossing ben ik het volledig eens. Ik ga ervan uit dat elke fractie die is vertegenwoordigd in het federale parlement, voldoende druk zal uitoefenen op de federale regering om dat productbeleid vorm te geven.
Mijnheer De Meyer, u spreekt denigrerend over leuke foldertjes. Ik heb het gevoel dat u sensibilisatie als een ondergeschikt element van een beleid beschouwt. (Opmerkingen van de heer Jos De Meyer)
Ik heb het blijkbaar verkeerd geïnterpreteerd.
De overheid doet er alles aan om de gemeenten te begeleiden.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de minister, wat u nu zegt, is onjuist. De nota's die naar de gemeenten zijn gestuurd om hen te begeleiden, zijn met maanden vertraging toegekomen. Als u dit een prioriteit noemt, moet u ervoor zorgen dat de folders op tijd aanwezig zijn. Zeker voor de kleine gemeenten, waar de groendienst door weinig mensen wordt bemand, was een tijdige begeleiding uitermate belangrijk.
Minister Ludo Sannen : Mijnheer De Meyer, we kunnen natuurlijk het proces van het verleden maken. Ik heb al gezegd dat er te weinig tijd was en sommige zaken laattijdig gebeurden. Daar wordt ook rekening mee gehouden. Op dit moment is de begeleiding echter op volle kracht gekomen om de gemeenten te steunen.
Ik vind het logisch dat u en de gemeenten een bijdrage vragen voor de bijkomende kosten. U weet echter dat die bijkomende kosten niet helemaal kunnen worden ingeschat, en dat die moet worden verspreid over alle gemeenten. De uitgave voor de Vlaamse overheid staat dan ook niet in relatie tot deze vraagstelling.
Ik begrijp ook niet dat bij sommige verplichtingen die aan de gemeenten worden opgelegd, een goede samenwerking op bepaalde plaatsen wel lukt en op andere plaatsen niet. Er wordt verwezen naar de factuur voor de opmaak van een plan door een intercommunale, maar er moeten toch modellen zijn voor de landelijke gemeenten zodat de prijs kan worden gereduceerd. Ik stel me dan vragen bij de vraag van die intercommunales.
Ik geef een voorbeeld. In bepaalde gemeenten gebeurt het bermbeheer niet zoals het zou moeten. Ik was zelf schepen toen het bermbeheer van kracht werd. Alle Limburgse gemeenten hebben dit toegepast. Het is blijkbaar wel betaalbaar en ik durf niet zeggen dat de Limburgse gemeenten rijker zijn dan de andere. Soms kan men door het aan de dag leggen van creativiteit, door samenwerking en coördinatie kosten reduceren.
De voorzitter : Het incident is gesloten.