Plenaire Vergadering van 16/10/2003
Interpellatie van de heer Jos De Meyer tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over besparingsmaatregelen bij de Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs
Interpellatie van de heer Kris Van Dijck tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de investeringen in schoolinfrastructuur
Vraag om uitleg van de heer Dirk De Cock tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de mogelijke subsidiëring van de Centra voor Basiseducatie en het Deeltijds Kunstonderwijs door de DIGO
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde interpellaties van de heer De Meyer tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over besparingsmaatregelen bij de Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs en van de heer Kris Van Dijck tot minister Vanderpoorten, over de investeringen in schoolinfrastructuur met daaraan toegevoegd de vraag om uitleg van de heer Dirk De Cock tot minister Vanderpoorten, over de mogelijke subsidiëring van de Centra voor Basiseducatie en het Deeltijds Kunstonderwijs door de DIGO.
De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega's, iedereen is het eens over het belang van een moderne en goede schoolinfrastructuur voor de kwaliteit van het onderwijs. Investeren in schoolgebouwen heeft verscheidene effecten en functies. Dat zijn niet mijn woorden, maar het staat zo in de aanhef van de brief van deze commissie aan premier Verhofstadt over de investeringen in schoolinfrastructuur en ons verzoek om de BTW op de scholenbouw te verlagen tot 6 percent. Ik zou ook nog uit de resolutie over de scholenbouw van het Vlaams Parlement kunnen citeren, maar dat zal een collega hier nog doen.
Welke gevolgen heeft het investeren in schoolgebouwen? In onze brief somden we ze op : de verhoging van het aantal arbeidsplaatsen in de bouwsector en in andere, aanverwante sectoren, het stimuleren van de economische groei en het sociaal welzijn ten gevolge van het doelgericht investeren van overheidsmiddelen, een efficiënter gebruik ervan en de economische waardering die men aan het leren geeft, het ondersteunen van het menselijk kapitaal dat zich uit in betere studieresultaten, in gunstige effecten op het leerlingengedrag en de motivatie, het veiligheidsgevoel en het aanvoelen van effectiviteit van het lesgeven bij leerkrachten en de gunstige effecten op het schoolmanagement, het wegnemen van de negatieve invloeden die voortvloeien uit de minder goede staat van schoolgebouwen die zich meestal in achtergestelde buurten bevinden, het bijdragen tot meer sociaal kapitaal wanneer schoolgebouwen worden opengesteld en er uit samenwerkingsverbanden sociale netwerken worden gevormd en ten slotte het bijdragen tot een patrimonium met culturele duurzaamheid.
Op vrijdag 28 februari 2003 pakte de Vlaamse regering uit met groot nieuws, onder de titel 'Extra investering in schoolgebouwen'. Men had het over bijkomende middelen ten behoeve van de scholenbouw, en ze zouden komen uit het Fonds voor de Financiering van Eenmalige Uitgaven. Die pot wordt gespijsd met begrotingsoverschotten. Het gaat om een totaalbedrag van 10,728 miljoen euro, of 1,785 miljoen euro voor de Investeringsdienst voor de Vlaamse Autonome Hogescholen, en bijna 9 miljoen euro voor de DIGO. Elke inhaaloperatie is uiteraard zeer welkom, maar dit bedrag verdwijnt in het niets in vergelijking met het totale bedrag van ruim 700 miljoen euro aan subsidies die bij de DIGO op de wachtlijst staan ingeschreven. We wijzen er ook nog even op dat in 2001 en 2002 nieuwe dossiers ten belope van ongeveer 150 miljoen euro subsidies per jaar op de wachtlijst van de DIGO zijn ingeschreven.
Wat toen is beloofd en toegezegd, wordt teruggenomen via een lineaire besparingsmaatregel. Zo zou de DIGO in september 2003 slechts negenvijftienden van de machtigingen mogen vastleggen. Indien de maatregel behouden blijft tot het einde van het jaar, dan betekent dit een besparing van niet minder dan 20 percent of 16,6 miljoen euro. Concreet betekent dit dat in 2004 de toestand in Vlaanderen inzake scholenbouw - en ook inzake de daaraan verbonden tewerkstelling - nog dramatischer wordt. Nochtans heeft het vastleggen van de machtigingen geen invloed op het huidige tekort. De subsidies worden immers pas over een paar jaren uitbetaald, als de vorderingsstaten worden ingediend. Bij haar start heeft de Vlaamse regering nochtans afgesproken dat het onderwijs voor zijn infrastructuur elk jaar 50 miljoen euro extra zou krijgen. In de brochure 'De Vlaamse begroting 2004' van minister Van Mechelen, die dient als toelichting bij de Septemberverklaring van de minister-president, lezen we onder de rubriek 'Welke zijn de belangrijkste evoluties binnen de aangepaste begroting 2003 en de uitgavenbegroting 2004?' het volgende : 'Voor onderwijs : in de sector onderwijs worden in 2004 alle eerder aangegane engagementen volledig gehonoreerd.' In De Standaard van 20 september 2003 lazen we dat in de begroting 2004 het bedrag van 50 miljoen euro voor investeringen voor infrastructuur met 25 miljoen euro wordt verminderd. Dat is een besparing van ongeveer 14 percent tegenover de voorgaande jaren.
Graag ontvang ik van de minister correcte informatie inzake deze besparingsmaatregel. Welke weerslag heeft dit op de werking van de DIGO? Hoe groot zijn de huidige wachtlijsten? En welke invloed zal de genomen maatregel hebben op de wachtlijsten? Wenst de minister van Onderwijs deze maatregel nog ongedaan te maken, en hoe moet dat gebeuren? Of is de minister er niet meer van overtuigd dat deze investeringen bijdragen tot een betere werkomgeving, en dus ook leiden tot een beter welbevinden van zowel leerkrachten als leerlingen?
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega's, ik heb hierover al meerdere keren geïnterpelleerd, zowel over de wachtlijsten bij de DIGO, de toegankelijkheid van de schoolinfrastructuur als de wildgroei aan containerklassen. Met grote bezorgdheid volg ik de situatie op de voet. In deze interpellatie peil ik naar de huidige stand van zaken van het dossier. Er zijn immers aanwijzingen dat de Vlaamse regering beslissingen heeft getroffen die mijns inziens niet conform zijn met de engagementen die in het Vlaams Parlement zijn aangegaan.
Ik werd opgeschrikt door het bericht dat er een omzendbrief van minister van begroting Van Mechelen is rondgestuurd naar alle leidende ambtenaren van de VOI's en DAB's, over 'nadere richtlijnen in uitvoering van de begrotingsrichtlijn om de uitgavendrift te temperen'. De regering zou de coördinatie op zich nemen door bij het begin van de maand de kredieten per minister op een niveau van één tiende per maand vrij te geven, in plaats van het gebruikelijke één twaalfde per maand. Aangezien ook de DIGO een VOI is, ging er bij mij uiteraard een alarmbelletje rinkelen. Het lijkt me hoegenaamd niet opportuun om te gaan snoeien in de uitgaven van de DIGO. Ik moet waarschijnlijk niet herhalen dat de DIGO op dit ogenblik een wachtlijst heeft van ongeveer 800 miljoen euro. Jaarlijks kan de dienst op een investeringsbedrag van de overheid van minder dan 120 miljoen euro rekenen.
Volgens mijn informatie is de raad van beheer van de DIGO op 19 september samengekomen om deze problematiek te bespreken en de nodige knopen door te hakken. Daarom stel ik u graag volgende vragen. Klopt mijn situatieschets, ook in verband met de DIGO? Klopt het dat men in de DIGO paniekerig reageerde? Wat is er beslist op de bestuursvergadering van de DIGO van 19 september? Zal er een uitgaventempering komen inzake investeringen in schoolinfrastructuur? Betekent dit de facto dat er geen nieuwe toezeggingen meer worden gedaan? Deze ochtend kreeg ik een telefoontje van een directeur van een basisschool. Hij vroeg zich af of het nog zin heeft om een dossier in te dienen, want blijkbaar wordt vanaf deze week de kraan dichtgedraaid. Komt er een niet-lineaire herziening van deze beruchte omzendbrief of blijft die gewoon gehandhaafd?
Ik wil het ook nog hebben over de investeringen in de DIGO voor 2004. Ik verwijs naar de meerderheidsmotie van 19 maart 2003. We hebben moeten zoeken naar een modus vivendi om alle partijen mee te krijgen. Ik citeer uit deze motie : '…blijvend aandacht besteden aan een evenwichtige verdeling van het onderwijsbudget'.
Deze zin kan in principe veel kanten uit, maar ik meen me te herinneren dat iedereen in deze commissie er quasi van overtuigd was dat de investeringen in de DIGO minstens moeten worden gehandhaafd en indien mogelijk moeten worden opgewaardeerd.
Mevrouw de minister, ik wijs niet alleen op uw verantwoordelijkheid maar op die van de voltallige regering. Ook de heer De Meyer heeft in zijn interpellatie minister Van Mechelen geciteerd die zegt dat alle engagementen zullen worden gehonoreerd. Over welke engagementen gaat het dan? Gaat het over de engagementen die zijn afgesproken met de vakbonden of gaat het ook over de engagementen die in het Vlaams Parlement zijn verwoord? Een parlementslid staat toch minstens op hetzelfde niveau als een vakbondsafgevaardigde. Wanneer er CAO's worden afgesloten met vakbonden, dan moeten die gehonoreerd worden. Wat gebeurt er echter met de duidelijke engagementen in verband met scholenbouw die in de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement worden goedgekeurd? Of zitten we hier voor Piet Snot?
Mevrouw de minister, kunt u een geactualiseerde lijst geven van de huidige achterstand? Wat zijn uw plannen en die van de regering om deze lijsten terug te dringen? Wat zal er volgend jaar nog gebeuren? Wat vindt u van de suggestie van minister Sannen om de gemeenten en steden zelf volledig te laten opdraaien voor de basisschoolinfrastructuur? Ik verwijs naar het gesprek in deze commissie van 27 februari toen minister Sannen nog een goed collega-commissielid was. Hoever staat het met de oprichting van het AGIOn of het netoverschrijdend Agentschap Infrastructuur Onderwijs?
Ik wil ook nog even herinneren aan de motie van de heren Van Baelen, Ramon, De Cock, mevrouw Claes en mevrouw Heeren en ikzelf die in dit parlement is goedgekeurd. Deze motie betreft de toegankelijkheid van scholen voor mensen met bijzondere noden. Daarin werd gevraagd om er bij de DIGO en de ARGO op aan te dringen de toegankelijkheidsproblematiek op de agenda te plaatsen. Hoe staat het met dat dossier?
Tot slot is op 20 en 21 september in Gent een staten-generaal gehouden over sportclubs. Vanuit die sector hoor ik dat er blijkbaar nog steeds een probleem is met de toegankelijkheid van de sportinfrastructuur van scholen, voor wat de naschoolse opvang betreft. Hoe evolueert dit dossier? We zijn er immers van overtuigd dat ook het naschools gebruik van de schoolinfrastructuur inkomsten kan genereren en dus kan leiden tot een extra gebruik door de gemeenschap. Dat kan enkel positief zijn. Wat is hier de stand van zaken?
Als we doorgaan zoals we nu bezig zijn, vrees ik dat de wachtlijsten alleen maar langer zullen worden. Daar heeft niemand baat bij. Ik wijs terzake niet alleen naar u, mevrouw de minister, maar naar de hele Vlaamse regering die hierin een verpletterende verantwoordelijkheid heeft. De resoluties die hier zijn goedgekeurd, moeten mijns inziens bindend zijn voor de voltallige regering.
De voorzitter : De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, mijn vraag betreft een zijdelings aspect van deze problematiek.
In het besluit van de Vlaamse regering van 27 september 1992 worden de normen bepaald voor de subsidiëring van de schoolgebouwen, de internaten, de psycho-medische en sociale centra. In artikel 1 staat er een opsomming van de instellingen waarop dit besluit van toepassing is. Daarin wordt melding gemaakt van onderwijsinstellingen voor sociale promotie. Het is echter nooit formeel duidelijk gemaakt wat met die term wordt bedoeld, ook niet door een omzendbrief. De interpretatie ervan werd overgelaten aan de administratie.
De administratie bepaalde dat de centra voor basiseducatie en het deeltijds kunstonderwijs niet tot het onderwijs van sociale promotie kunnen worden gerekend. Ik betwist dat ten zeerste maar het is natuurlijk de interpretatie van de administratie. Het gevolg is dat de DIGO tot nu toe geen subsidies kon verstrekken aan deze instellingen. Volgens bepaalde bronnen zou deze tekortkoming in de toekomst worden weggewerkt en sleutelt men momenteel aan een ontwerpbesluit. Dat zou een goede zaak zijn.
Vooral de centra voor basiseducatie werden ondanks hun uiterst belangrijke taak tot op heden op dat vlak al te vaak stiefmoederlijk behandeld. Het gevaar dreigt dat we de centra voor basiseducatie en het deeltijds kunstonderwijs blij zullen maken met een dode mus. Uit het jaarverslag 2002 van de DIGO blijkt immers dat de subsidiedossiers een hele grote achterstand oplopen wegens een gebrek aan middelen. Die achterstand bedraagt momenteel zo'n 5 jaar en groeit elk jaar aan, ondanks de beloofde bijkomende inspanningen.
Mevrouw de minister, klopt het dat er plannen bestaan om de centra voor basiseducatie en het deeltijds kunstonderwijs de mogelijkheid te bieden subsidieaanvragen in te dienen bij de DIGO? Zo ja, wanneer komt er dan een ontwerpbesluit in dat verband of een uitvoeringsbesluit? Zullen de centra voor basiseducatie en het deeltijds kunstonderwijs gewoon achteraan de algemene wachtlijst plaatsnemen of wordt voor hen een afzonderlijke wachtlijst aangelegd? Hebt u een zicht op het aantal nieuwe subsidiedossiers die dit zou veroorzaken en op omvang van de te subsidiëren bedragen? Voorziet u in extra financiële middelen om deze meerkost op te vangen en om de lange wachtlijst in te korten?
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Ik sluit me aan bij vraag over het toepassingsdomein van de tegemoetkoming van de overheid in infrastructuur. De heer De Cock vraagt dan ook terecht aandacht voor onder andere basiseducatie. De centra voor basiseducatie moeten nu vaak aankloppen aan verschillende deuren om geholpen te worden en om zich te kunnen inzetten voor een bijzonder kwetsbare groep.
Diegenen die naar de basiseducatie gaan, zijn niet degenen die het gemakkelijkst hun weg vinden in het leven. Dit is een reëel probleem, dat zich ook stelt in het deeltijds kunstonderwijs. Gemeenten zoals Poperinge wensen belangrijke initiatieven te nemen. De overheid geeft echter niet thuis als er bij hen wordt aangeklopt.
Zoals de heer Van Dijck en de heer De Meyer hebben gezegd, dreigen we in een situatie verzeild te raken die slechter is dan die in 1999. De scholen krijgen het gevoel dat de overheid onbetrouwbaar is. Er was hoop. De middelen waren toegenomen. Het engagement leek gedegen te zijn. Nu komt men daar op terug.
Op een vroege morgen heb ik op de radio gehoord, en later in de geschreven pers gelezen, dat er klachten zijn bij de bouwsector over het gebrek aan investering in de burgerlijke bouwkunst. De voorzitter van de bouwconfederatie, de heer Dillen, heeft daar heel uitdrukkelijk naar verwezen. Zijn betoog was met cijfergegevens onderbouwd. Hij heeft het over een gebrek aan mogelijkheden om te investeren in deze publieke sector.
Men kan met andere woorden geen pleidooi houden voor meer tewerkstelling terwijl de wezenlijke middelen voor die tewerkstelling worden onthouden. In de gesubsidieerde sector is de inbreng van de overheid belangrijk. Daarnaast worden door investeringen ook middelen uit de privé-sector aangetrokken. Naast de subsidiëring ten belope van 60 tot 70 percent, moet de privé-sector immers hoe dan ook een inbreng doen. Het gaat in het totaal om meer dan de 100 percent van het bedrag dat is opgenomen in het dossier dat aan de overheid wordt overgemaakt.
Dit alles staat dan nog los van de discussie over de kwaliteit. Ik herinner me dat er ook binnen de meerderheid stemmen klonken die het daarmee eens waren. Mevrouw de minister, hoe staat u tegenover het concept scholenbouw? Tijdens een van de eerste commissievergaderingen hebben we gevraagd dat daaraan aandacht zou worden besteed. U suggereert om een aantal mensen in een creatieve groep samen te brengen. In de toekomst evolueren scholen naar leefscholen en open leercentra. Hoe kunnen we daarvoor architecten en planologen samenbrengen om creatief na te denken over een nieuw concept 'school' dat de infrastructuur heeft om op een dynamische wijze het leerproces intern en extern gestalte te geven?
We hebben ook regelmatig gevraagd aandacht te besteden aan de formule van de publiek-private samenwerking. Tijdens een van de laatste discussies hierover hebt u onder meer verwezen naar het agentschap dat zou moeten worden opgericht, met name AGIOn, het Agentschap Infrastructuur Onderwijs. Dat agentschap past in het kader van de toepassing van het beter bestuurlijk beleid. Op vele fronten is er al een grote vooruitgang geboekt. Ik denk daarbij aan het Agentschap voor Geografische Informatie, de Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn, het Agentschap voor Water- en Zeewezen, enzovoort.
Wat AGIOn betreft, lijkt alles nog in de discussiefase te zitten. Er is weliswaar een voorontwerp van tekst voorgelegd aan een aantal bijzondere commissarissen, die het oprichtingsdecreet hebben gescreend. Wat is daar eigenlijk mee gebeurd? Ze hebben een advies uitgebracht.AGIOn zal een belangrijk werkinstrument zijn om de PPS tot stand te brengen en middelen te mobiliseren, zodat de achterstand, die nu wordt versterkt door de besparingsmaatregel, teniet wordt gedaan.
De voorzitter : De heer Ramon heeft het woord.
De heer Frans Ramon : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega's, Agalev heeft al vaak gepleit voor de toegankelijkheid, beschikbaarheid en kwaliteit van schoolgebouwen. De discussie over de PPS hebben we ook hier reeds gevoerd. In een aantal landen wordt geëxperimenteerd met 'wonen boven scholen'.
We hebben vroeger ook al gezegd dat we de achterstand niet op een wip zullen kunnen wegwerken. In die zin was het positief dat de afgelopen jaren extra middelen werden vrijgemaakt voor de schoolgebouwen. Nu wordt een iets andere richting ingeslagen. De term uitgavendrift past hier niet.
Mevrouw de minister, wat zal er gebeuren met de door het Vlaams Parlement goedgekeurde resolutie? Welke plannen hebt u om ze uit te voeren?
De voorzitter : Mevrouw de minister, geachte collega's, we hebben deze week in de commissie voor Cultuur een evaluatie gemaakt van de staten-generaal van de sportclubs. Ook daar is deze thematiek besproken. Er werd gesteld dat een decretaal initiatief noodzakelijk zal zijn. Het is aan het Vlaams Parlement om een aantal maatregelen te nemen.
De problematiek van de sportinfrastructuur is veel breder, maar ook de scholen hebben daarin een belangrijke taak.
Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, ik zal eerst antwoorden op de bewarende maatregelen, afgekondigd door de minister van Begroting, de heer Van Mechelen. De bewarende maatregel slaat op de blokkering van alle machtigingskredieten, uitgezonderd lonen. Deze algemene maatregel heeft een aantal gevolgen voor de infrastructuurmiddelen van het onderwijs. Zo worden de vastleggingsmachtigingen geblokkeerd, vermits die in augustus de acht-vijftiende-norm reeds ruimschoots hadden overschreden. Daarnaast werden alle verdere betalingen opgeschort. Conform de logica van de richtlijn overschrijden de werkelijke betalingen eveneens het opgelegde betalingsritme voor de ordonnanceringen.
Aansluitend werd op de vergadering van de raad van bestuur van 19 september door de DIGO beslist de Septemberverklaring van maandag 22 september 2003 af te wachten. Daarna vond er onmiddellijk een extra vergadering van het vast bureau plaats. Op deze vergadering werd door de raad van bestuur een beslissing genomen. Zolang deze maatregel van kracht is, worden tot december 2003 geen dossiers aan de raad van bestuur voorgelegd ter goedkeuring. Er wordt wel een uitzondering gemaakt voor de spoedprocedures. Ze worden uiteraard verder administratief voorbereid. Voorlopig worden alle betalingen verricht naar rato van de beschikbare middelen op de financiële rekening van de DIGO.
Het is de bedoeling van zowel de minister van Begroting als van de Vlaamse regering om uiterlijk in de maand december de financiële toestand van de Vlaamse schatkist te herbekijken.
Het totale bedrag voor niet-uitgevoerde werken die op de wachtlijst staan, bedroeg begin september 723.681.097,98 euro voor het vrij gesubsidieerd onderwijs en 132.125.369,86 euro voor het officieel gesubsidieerd onderwijs.
Zoals u weet, heeft deze regering een aanzienlijke inspanning geleverd op het vlak van scholeninfrastructuur, naar rato van 50 miljoen euro extra per jaar tijdens de periode 2000-2003. In de begroting van 2004 wordt een bijkomend bedrag van 25 miljoen euro ingeschreven. Dit betekent in concreto dat, mede door de injectie vanuit het FFEU, de regering van de initieel beloofde 250 miljoen euro extra inspanning op dit ogenblik 240 miljoen euro heeft gehaald.
Het is mijn overtuiging dat een volgende regering minstens een even grote inspanning voor alle netten moet doen. Bedenk echter dat zelfs een aanzienlijk verhoogde financiering of subsidiëring alleen geen structurele oplossing zal bieden voor de schoolgebouwenproblematiek. Enkel een gediversifieerd beleid, waarbij aanvullende beleidsinstrumenten worden ontwikkeld, kan op termijn een kwalitatieve infrastructuur garanderen voor leerling en leerkracht. Ik denk onder andere aan instrumenten op het vlak van het stimuleren van beleidsdomein- en netoverschrijdende samenwerking, het uitbouwen van PPS-projecten en/of het aanreiken van andere vormen van alternatieve financiering. Op dit ogenblik werken we trouwens actief aan mogelijke nieuwe sporen, die over een korte periode kenbaar zullen worden gemaakt. Voorlopig wil ik hier niet op vooruitlopen.
Ik kom tot de suggesties van de heer Sannen die in de vragen van de heer Van Dijck aan bod zijn gekomen en refereren aan een commissievergadering van 27 februari. Laat mij op dit punt heel duidelijk zijn : ik wens als minister van Onderwijs de basisakkoorden in verband met subsidiëring en financiering correct na te leven. De rol van de Vlaamse overheid en haar administratie werd evenwel al geïnventariseerd tijdens het zogenaamde kerntakendebat met de lokale overheden. De financiering of subsidiëring werd hierbij nog niet besproken, maar kan deel uitmaken van een eventuele voortzetting van dit debat. Daarbij is het mijn duidelijke overtuiging dat de centrale overheid haar budgettaire verantwoordelijkheid niet wil ontlopen.
Wat betreft het dossier `toegankelijkheid' verwijs ik eveneens naar een antwoord dat ik reeds vroeger heb gegeven maar waaruit ik enkele aspecten nader wil belichten. Er zijn vele actoren die in deze aangelegenheid een bepaalde verantwoordelijkheid, rol of functie kunnen hebben. Het schoolbestuur of de inrichtende macht/bouwheer, is de eerste verantwoordelijke voor de scholeninfrastructuur en de toegankelijkheid ervan. Zij moeten daarbij de vigerende wetten respecteren. Via het afleveren van de bouwvergunningen hebben daarnaast de gemeenten een belangrijk instrument in handen om de toegankelijkheid te bevorderen of af te dwingen. De onderwijsinspectie kan op het vlak van toegankelijkheid een signaalfunctie uitoefenen. Het weze vermeld dat zowel deARGO als de DIGO veel aandacht besteden aan het aspect toegankelijkheid. De netoverschrijdende Commissie van Deskundigen heeft trouwens aanbevelingen opgesteld waarin onder meer een hoofdstuk handelt over toiletruimte voor personen met een handicap.
Eerst wil ik het standpunt van het Gemeenschapsonderwijs schetsen. Zoals bekend kent de Vlaamse Gemeenschap het Gemeenschapsonderwijs een jaarlijkse dotatie toe voor infrastructuurwerken. De administratie van het Gemeenschapsonderwijs ziet er als bouwheer op toe dat in haar bouwprogramma, vastgelegd na advies van de scholengroepen, voorzieningen worden opgenomen om de toegankelijkheid van het gebouw voor mensen met een handicap te verbeteren, conform het KB van 9 mei 1977.
Concreet wordt er bij een nieuwbouwproject steeds op toegezien dat er klassen aanwezig zijn op het gelijkvloers. Indien dit niet mogelijk is, wordt bij nieuwbouw in een lift voorzien. Er wordt tevens op toegezien dat een helling voor rolstoelgebruikers aanwezig is en ook een toilet voor personen met een handicap. Ook bij renovatieprojecten wordt met deze principes zo veel mogelijk rekening gehouden.
Voor het merendeel van de werken is bovendien een bouwvergunning nodig. De wet van 17 juli 1975 betreffende de toegang van gehandicapten tot gebouwen toegankelijk voor het publiek stelt dat : 'de bouw- of verbouwvergunning door de bevoegde overheid slechts verleend wordt, mits die gebouwen voldoen aan de voorgeschreven normen inzake toegankelijkheid voor gehandicapten'. In die zin kan men stellen dat de toegankelijkheid ook nu reeds als een beslissingscriterium voor het al dan niet toekennen van een bouwvergunning geldt, niet specifiek voor het Gemeenschapsonderwijs maar voor alle netten. De bevoegde overheid is hier de betrokken Provinciale Dienst van Arohm.
De scholengroepen van het Gemeenschapsonderwijs, die bevoegd zijn voor de uitvoering van de kleinere infrastructuurwerken, kunnen voor het opmaken van hun dossier een beroep doen op technische ondersteuning en advies van de afdeling Infrastructuur van de centrale administratieve diensten, onder meer inzake de toepassing van de wet en het KB aangaande de toegankelijkheid van gebouwen voor mensen met een handicap. Indien voor de werken een bouvergunning vereist is, is er daarnaast ook voor deze werken de controle van Arohm, zoals voorzien in de wet van 17 juli 1975, vereist.
Bij de actualisatie van het gedeelte over buitengewoon kleuter- en lager onderwijs van de richtlijnen inzake scholenbouw van het Gemeenschapsonderwijs, werd uiteraard ook aandacht besteed aan de toegankelijkheid van de gebouwen. Voor het gewoon onderwijs is deze actualisatie nog aan de gang. Het Gemeenschapsonderwijs staat open voor overleg en studie met betrekking tot de problematiek van de toegankelijkheid van schoolgebouwen voor personen met een handicap.
Voor wat de DIGO betreft, heeft de raad van bestuur op 9 mei 2003 een grondige, inhoudelijke discussie gevoerd. De mogelijkheden van het afdwingbaar maken als criterium voor subsidie en de eventuele organisatorische en budgettaire gevolgen werden hierbij in kaart gebracht. Ik citeer dit standpunt verkort : 'DIGO stelt vast dat er een aanzienlijke hoeveelheid regelgeving bestaat voor het meer toegankelijk maken van schoolgebouwen maar deze is niet uniform voor de gehele Vlaamse regio. Hierbij is het schoolbestuur of de inrichtende macht de eerste verantwoordelijke en daarna de gemeenten en Stedenbouw via het afleveren van de bouwvergunningen. De onderwijsinspectie kan op het vlak van toegankelijkheid een signaalfunctie uitoefenen. De aandacht die de DIGO besteedt aan het aspect toegankelijkheid, blijkt uit de bepalingen inzake sanitair en brandveiligheid en het overzicht van de na te leven verplichtingen, die in de informatiemap 'Bouwen met de DIGO' zijn opgenomen. Het door de DIGO laten hanteren van het begrip toegankelijkheid als criterium voor het toekennen van een subsidie - al dan niet op basis van een toegankelijkheidscertificaat - is niet zo evident noch eenvoudig en heeft volgens de raad van bestuur een aantal beleidsmatige, organisatorische én budgettaire gevolgen. Enerzijds zal het invoeren van een bijkomend certificaat door toevoeging aan het (ver)bouwdossier leiden tot een verzwaring van de administratieve taakbelasting, en is daardoor niet echt een voorbeeld van vereenvoudiging van procedures.'
Ik wil hierbij nogmaals onderstrepen dat niet de subsidiering moet afhangen van een eventueel toegankelijkheidscertificaat, maar wel het afleveren van een bouwvergunning.
Ik citeer verder : 'Uit het voorgaande blijkt dat het aanpassen van alle bestaande schoolgebouwen aan de huidige regelgeving inzake toegankelijkheid een substantiële verhoging van het infrastructuurbudget vergt. De raad van bestuur van de DIGO blijft van oordeel dat in deze problematiek prioritair werk dient gemaakt van de toepassing van én de controle op de bestaande regelgeving inzake algemene toegang van gehandicapten tot openbare gebouwen en scholen. Hierbij is in eerste instantie de bouwheer zelf verantwoordelijk én aansprakelijk voor het bouwproject, inclusief de toepassing van de algemene en/of specifieke regelgeving. Daarenboven is het de taak van de overheidsinstantie die de bouwvergunning aflevert, om de toepassing van deze regelgeving te controleren'.
Als besluit lijkt het me persoonlijk aangewezen dat de Commissie van deskundigen zich verder buigt over deze problematiek.
Ik wil, als antwoord op de laatste vraag van de heer Van Dijck en de vraag van de heer Martens, de stand van zaken geven in verband met de oprichting van AGIOn. Het voorontwerp van oprichtingsdecreet, opgemaakt door de veranderingsmanager, lag voor advies bij de Bijzondere Commissarissen en is vandaag teruggekeerd. Het zal wellicht volgende week worden voorgelegd aan de Vlaamse regering. Na het inwinnen van de nodige adviezen, kan het in het Vlaams Parlement worden ingediend.
Ten slotte wil ik verder ingaan op de mogelijke subsidiering van het Deeltijds Kunstonderwijs (DKO) en de Centra voor Basiseducatie (CBE). Het DKO had nu ook de mogelijkheid om een subsidieaanvraag bij de DIGO in te dienen mits voorafgaandelijk advies van de commissie van deskundigen. In het verleden zijn in de periode 1992-1995 drie dossiers goedgekeurd. Naar aanleiding van twee concrete aanvragen heeft de raad van bestuur in 1998 echter beslist om niet in te gaan op de vraag naar subsidiëring van infrastructuurwerken in het deeltijds kunstonderwijs. De motivering is hierbij dat het jaarlijks beschikbaar subsidiebudget uitsluitend gegenereerd wordt door leerlingen uit het basis- en secundair onderwijs en dat de middelen van de DIGO reeds onvoldoende toereikend zijn om aan de noden van het basis- en secundair onderwijs te voldoen.
Wat de plannen voor de toekomst betreft, wordt er momenteel een voorontwerp van het besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het normenbesluit door de Commissie van Deskundigen onderzocht teneinde de impact op de bouwprojecten en de budgettaire weerslag in te schatten. Dit voorontwerp houdt de vaststelling in van de regels die de behoefte aan nieuwbouw of uitbreiding bepalen en van de fysische en financiële normen voor de schoolgebouwen, internaten en centra voor leerlingenbegeleiding, en dat voor alle netten.
Ten slotte, bij de DIGO wordt gewerkt met één algemene wachtlijst volgens de chronologie van de datum van indiening. Een aantal aanvragen van DKO's staan reeds op deze wachtlijst ingeschreven. Nieuwe aanvragen zullen chronologisch aan deze lijst worden toegevoegd. Het is evenwel belangrijk te onderlijnen dat over een eventuele subsidie dossier per dossier autonoom zal worden beslist door de raad van bestuur.
Behoudens uitzonderlijke gevallen zal de DIGO, bij gelijkblijvende subsidies op basis van het aantal leerlingen in het basis en het secundair onderwijs, zijn standpunt dat voorrang wordt gegeven aan de dossiers van basis- en secundaire scholen, naar alle waarschijnlijkheid niet wijzigen.
Algemeen gesteld kan het effect op de te verwachten aanvragen moeilijk worden ingeschat, temeer daar het merendeel van deze instellingen zich situeren in het gemeentelijk onderwijs, waar zulke projecten deel uitmaken van de globale infrastructuurwerken en prioriteiten overeenkomstig de mogelijkheden van de gemeentebegroting.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Mevrouw de minister, ik ben bijzonder ontgoocheld door uw antwoord. De Vlaamse regering pleegt in het dossier van schoolgebouwen woordbreuk - vergeef mij deze bewoordingen - ten aanzien van de onderwijssector en het Vlaams Parlement. Voor alle onderwijssectoren is dit problematisch, maar voor het vrij onderwijs betekent het dat ze nog meer zullen moeten terugvallen op nevenactiviteiten zoals tombola's en zo, en op een aanrekening aan de ouders.
Dit versterkt alleen maar de vaststelling dat er een ongelijke behandeling is, uit de studie naar de objectiveerbare verschillen. Het verzwaart ook op onredelijke wijze de verantwoordelijkheid van de inrichtende machten bij hun plicht tot bescherming van de veiligheid van de leerlingen.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mevrouw de minister, ik zal beginnen met een positieve noot. Ik ben heel verheugd over uw uitvoerig antwoord op het punt van de toegankelijkheid en zo. Voor het overige moet ik echter repliceren in dezelfde teneur als die van mijn interpellatie.
Ik richt me tot de voltallige Vlaamse regering. Begin dit jaar hadden we een achterstand bij de DIGO van 30 miljard frank. Ik onderschrijf dat er meer is geïnvesteerd, maar blijkbaar is dat niet voldoende. In oktober 2003 kom ik na een ruwe telling uit op 32,2 miljard frank. Op negen maanden tijd is er dus 2,2 miljard frank bijgekomen. Mijn vraag is waar dat moet eindigen. Ik ben het er mee eens dat er meer is geïnvesteerd, maar we moeten een trendbreuk bereiken. Toch gaat de spiraal nog steeds neerwaarts.
Vandaag neem ik de proef op de som. Begin dit jaar hebben we naar aanleiding van een interpellatie een motie ingediend waarin we vrij algemeen stelden wat we met de commissie verwachtten. We hebben geprobeerd het zo te verwoorden dat iedereen er zich in kon vinden. Hic et nunc stel ik echter vast dat de evolutie niet gekeerd is.
Het moet duidelijk zijn dat dit geen aanval is op de minister van Onderwijs, maar een signaal aan de volledige regering. Zoals de heer De Meyer zei, gaat het ook om economische elementen. Het water staat ons intussen hoger dan de bovenste lip. Alleen de neusgaten blijven over.
We kondigen dan ook een motie aan. Het is ieders eigen verantwoordelijkheid, maar ik neem aan dat we heel concreet zullen moeten zijn, en veel stringenter vragen van het parlement aan de regering zullen moeten formuleren.
De voorzitter : De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik blijf echter op mijn honger zitten op het punt van de timing van een eventueel ontwerp van besluit dat de DKO's en de CBE's mee in de boot zou moeten nemen. Ik heb ook niet vernomen of ooit enig centrum voor basiseducatie al een aanvraag bij de DIGO heeft ingediend.
Minister Marleen Vanderpoorten : Dat laatste zal ik laten nakijken. Het ontwerp van besluit is zo goed als klaar en zal binnenkort kunnen worden besproken.
Ik begrijp en ik deel de bekommernis van de commissieleden, maar ik kan er niet te diep op ingaan. We werken volop aan een aantal voorstellen, en ik wens daarop nu niet vooruit te lopen. Binnenkort zal ik ze aan de commissie voorleggen.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Ik heb medelijden met de minister, want ze is gerold door haar collega's in de Vlaamse regering.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door de heer Van Dijck, door de heer De Meyer en door de heer Ramon werden tot besluit van deze interpellaties met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.