Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening Vergadering van 03/07/2003
Vraag om uitleg van de heer Erik Matthijs tot de heer Ludo Sannen, Vlaams minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, over het MIRA-BE 2003
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Matthijs tot de heer Sannen, Vlaams minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, over het MIRA-BE 2003.
De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, een week geleden werd het 'Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen : Beleidsevaluatie' voorgesteld. Dat was het eerste in zijn soort. De beleidsevaluatie was in het vooruitzicht gesteld in het decreet algemene bepalingen milieubeleid van 1995. Uit de eerste reacties blijkt dat bepaalde conclusies voor verwarring en voor uiteenlopende interpretaties zorgen.
Mijnheer de minister, hoe is de selectie van de hoofdstukken en thema's voor dit rapport gebeurd? Waar in het rapport komt de externe inbreng aan bod, en waar heeft de administratie bepaalde zaken onderzocht?
Treedt u de conclusies en het toekomstscenario van hoofdstuk 3 bij? Dat gaat over de afwachtende houding van de gemeenten en de burgers in verband met de rioleringsproblemen. Het gewest ondervindt veel weerstand van de gemeenten. Er is een gebrek aan politieke wil. Veel gemeenten grijpen de onduidelijkheid aan als verwijt aan het gewest en als excuus voor die afwachtende houding. Dit lijkt me onterecht te zijn : gemeenten leveren ook inspanningen.
Was het de bedoeling een beleidsevaluatie van het gemeentelijk beleid te voeren? Werden de gemeenten hierbij betrokken? Welke conclusies en bijsturingen in het beleid zullen er als gevolg van dit rapport worden genomen?
De voorzitter : De laatste vraag van de heer Matthijs is op mijn verzoek geschrapt. Die ging erover of er geen parlementair initiatief moet komen om dat rapport te bespreken. Dat is nog niet aan de orde geweest wegens tijdsgebrek, maar dat zal na het reces gebeuren.
Minister Sannen heeft het woord.
Minister Ludo Sannen : Mijnheer de voorzitter, collega's, de opmaak van het MIRA-rapport, en dus ook van het MIRA-BE-rapport, is geregeld in het decreet algemene bepalingen milieubeleid. Daarin is uitdrukkelijk gekozen voor een onafhankelijke opstelling van de rapporten. De aansturing gebeurt dan ook door een stuurgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van het middenveld en voorgezeten door een wetenschappelijk expert. Het is die stuurgroep die de keuze van de onderwerpen heeft gemaakt.
Idealiter zou de beleidsevaluatie het hele milieubeleidsveld moeten omvatten. Dit was niet mogelijk in een eerste MIRA-BE, zowel door het ontbreken van voldoende informatie, als door beperkingen van tijd, geld en expertise. Daarom is ervoor gekozen om te starten met enkele deelvelden van het milieubeleid, met de bedoeling ervaring en expertise op te bouwen.
De twee uitgekozen milieudomeinen, het afvalwaterbeleid en het afvalstoffenbeleid, hebben al een zekere beleidsgeschiedenis en zijn belangrijk op het vlak van personele en financiële middelen. Bovendien waren de betrokken administraties vertrouwd met beleidsevaluatie, onder meer doordat deze domeinen ook aan het Steunpunt Milieubeleidswetenschappen worden onderzocht.
Uit een inventarisatie van milieubeleidsevaluatief onderzoek werd ook vastgesteld dat deze twee beleidsdomeinen relatief veel zijn bestudeerd, maar wel ad hoc. Omdat deze twee beleidsdomeinen opzich nog te complex zijn, werden vier deeldomeinen uitgekozen, twee voor afvalwaterbeleid en twee voor afvalstoffenbeleid.
Dit eerste MIRA-BE-rapport moet de basis vormen voor een systematisch uit te bouwen en te verbreden evaluatie van het milieubeleid. Voor toekomstige rapporten is het de bedoeling dat de keuze van de beleidsthema's verder wordt gestandaardiseerd via verfijnde selectiecriteria. Een belangrijk criterium is de beschikbaarheid van gegevens. Om de beleidsrelevantie te bewaken, is een goede communicatie met de milieuadministratie belangrijk.
De vier evaluatiestudies werden uitgevoerd door wetenschappers van de UIA, de UGent en de KULeuven. Tijdens hun onderzoek hebben de wetenschappers documenten geanalyseerd en interviews afgenomen van alle betrokken partijen, inclusief beleidsuitvoerders - dat is gebruikelijk bij beleidsevaluatief onderzoek. Hun bevindingen werden neergeschreven in een uitvoerig wetenschappelijk rapport, dat beschikbaar is op de website van MIRA : www.milieurapport.be.
Voor het rapport MIRA-BE 2003 hebben de onderzoekers hun onderzoek samengevat in een tekst van ongeveer 30 pagina's. Zoals gebruikelijk bij de MIRA-rapporten werden deze teksten kritisch nagelezen door een grote groep lectoren. Alle geïnteresseerden kunnen optreden als lector en bij de samenstelling van de lectorengroep wordt er door het MIRA-projectteam van de VMM over gewaakt dat alle betrokken partijen worden vertegenwoordigd. De opmerkingen en suggesties van de lectoren werden later door de auteurs verwerkt in hun eindtekst. Bij meningsverschillen werden overlegvergaderingen tussen de auteurs en de lectoren georganiseerd. Elke eindtekst werd ook ter goedkeuring voorgelegd aan de lectoren. Het projectteam MIRA van de VMM zorgde voor de blauwdruk van het rapport MIRA-BE en coördineerde het proces.
Hoofdstuk 3 van MIRA-BE 2003 over de 'Gemeenten en de uitbouw van de infrastructuur voor afvalwaterzuivering' werd geschreven door onderzoekers van de UIA, faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen. Bij de lectoren waren er vertegenwoordigers van onder andere de stad Aalst, Aquafin, VMM,VMW,VEV, MINA-raad en BBL.
In de slottoespraak van de voorstelling van MIRABE 2003 op 23 juni 2003, heb ik meegedeeld dat ik de conclusies en aanbevelingen van de vier evaluatiestudies zorgvuldig zal bestuderen. Een beleidsevaluatie gaat óver beleid, maar - wat minstens even belangrijk is - een beleidsevaluatie is er ook vóór het beleid. Een beleidsevaluatie dient met andere woorden om te leren hoe het in de toekomst beter kan. De beleidsevaluatie wordt in MIRA-BE 2003 gedefinieerd als 'de wetenschappelijke analyse van een bepaald beleid of een deelveld van het beleid, dat op basis van criteria wordt beoordeeld, en op grond waarvan aanbevelingen worden geformuleerd'. In hoofdstuk 3 over afvalwaterzuivering hebben de auteurs, naast hun conclusies, inderdaad twee scenario's uitgewerkt, waarbij ze telkens de voor- en de nadelen hebben uitgeschreven, zonder daarbij zelf keuzes voor te stellen. Ik herhaal dat het de bedoeling is dat deze voorstellen zorgvuldig worden bestudeerd.
Het afvalwaterzuiveringsbeleid is in se een multiactorbeleid. In het onderzoek kwamen alle actoren aan bod : de burgers, de gemeenten, de provincies, het Vlaamse gewest, Aquafin, VMM en Aminal. Door de veelheid aan actoren en hun onderlinge afhankelijkheid kan geen van de actoren de sturing en de controle volledig op zich nemen. Ze zijn bijgevolg van elkaar afhankelijk voor de financiële en politieke steun, kennis, hulpbronnen en invloed. Het was dan ook nodig om deze verschillende spelers in het beleidsveld van de afvalwaterzuivering te betrekken in het onderzoek - wat de onderzoekers dan ook gedaan hebben. Wat deze spelers willen, weten en kunnen, verschilt onderling sterk, en het onderzoek heeft daarom de afhankelijkheidsrelaties en afwentelingsmechanismen gedetailleerd in kaart gebracht.
Zoals gezegd, maken beleidswetenschappers gebruik van verschillende sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethoden, zoals documentenanalyse en interviews. De UIA-onderzoekers hebben voor hoofdstuk 3 in een eerste fase verkennende gesprekken gevoerd met personen van VMM,Aquafin, VVSG, enkele gemeenten en de milieubeweging. Op basis daarvan werd de onderzoeksvraag exact gedefinieerd. In een tweede fase werden op basis van een vaste interviewgids gesprekken gevoerd met diverse personen, voornamelijk van gemeenten, Aquafin en VMM.
Voor de documentenanalyse werd een uitvoerig onderzoek gedaan van onder andere wetteksten, verslagen van hoorzittingen, tijdschriften, jaarverslagen en persteksten. Wat de tekst in MIRA-BE 2003 zelf betreft, werd een beroep gedaan op lectoren die schriftelijk commentaar op de teksten leverden.
Ik herhaal dat ik de conclusies en de aanbevelingen van het rapport zal bestuderen. Ik kijk ook met interesse uit naar de reactie en suggesties van de diverse betrokken doelgroepen op de beleidsevaluaties, om zo de juiste conclusies te kunnen trekken over het verbeteren van het beleid. Het belang van het leereffect werd door meerdere sprekers aangehaald tijdens het panelgesprek bij de voorstelling van MIRA-BE 2003. Ook bij het maken van dergelijke rapporten is er immers sprake van een leerproces. De conclusies ervan zullen worden gebruikt bij de opmaak van soortgelijke rapporten.
De voorzitter : De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik veronderstel dat we na het reces op de hoogte zullen worden gebracht van de reacties van de deelnemers en doelgroepen, zodat we de discussie goed gedocumenteerd kunnen aanvatten.
De voorzitter : Het incident is gesloten.