Commissie voor Buitenlandse en Europese Aangelegenheden Vergadering van 01/07/2003
Interpellatie van de heer Luc Van den Brande tot mevrouw Patricia Ceysens, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid en E-government, over de verdediging van de Vlaamse eisen inzake erkenning van de constitutionele deelstaten door de Europese Unie
Interpellatie van de heer Karim Van Overmeire tot mevrouw Patricia Ceysens, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid en E-government, over de wijze waarop de minister het Vlaams buitenlands beleid gestalte wil geven en over initiatieven om de kennis van het Nederlands bij de in Brussel gevestigde ambassades te vergroten
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde interpellaties van de heer Van den Brande tot mevrouw Ceysens, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid en E-government, over de verdediging van de Vlaamse eisen inzake erkenning van de constitutionele deelstaten door de Europese Unie, en van de heer Van Overmeire tot minister Ceysens, over de wijze waarop de minister het Vlaams buitenlands beleid gestalte wil geven en over initiatieven om de kennis van het Nederlands bij de in Brussel gevestigde ambassades te vergroten.
De heer Van den Brande heeft het woord.
De heer Luc Van den Brande : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, ik stel vast dat het soms aangenamer is om niet op de voorzittersstoel te zitten. Het geeft me de kans om in grote autonomie en openheid een aantal punten aan de orde te stellen.
Ik had graag de nieuwe minister welkom geheten. Het is de vierde minister op rij in het domein van het buitenlands beleid en de Europese aangelegenheden. Het is de derde-en-een-halve minister voor buitenlandse handel. Ik moet hieruit afleiden, mevrouw de minister, en het is niet persoonlijk bedoeld, dat het buitenlands en Europees beleid voor de Vlaamse regering een non-issue is, een niet-relevante aangelegenheid en een zaak die geen enkele prioriteit krijgt. Het is over de grens van het fatsoenlijke dat men op deze manier met een beleidsdomein omgaat. Deze commissie ondervindt de gevolgen van het niet-beleid van deze Vlaamse regering. Meer dan op andere domeinen, de begroting en een aantal ontwerpen van decreet, zoals over de belangrijke verdragen niet te na gesproken, en meer dan in andere parlementen, is non-decisionmaking en non-policy de lijn van de afgelopen vier jaar. Ik betreur dat omdat in een open benadering het binnenlands en het buitenlands beleid een eenheid vormen. Dat schijnt men grotelijks te vergeten in de huidige regeringsploeg.
Ik zeg dit met overtuiging omdat we in een unieke situatie verkeren waarbij men voorbijgaat aan de belangrijke gevolgen van het Sint-Michielsakkoord, waarbij Vlaanderen - maar ook Wallonië en de Franse Gemeenschap - een unieke internationale positie inneemt in vergelijking met andere constitutionele regio's, omdat we geen hiërarchie van normen hebben. We zijn met onze federale constellatie het enige land dat wettelijk deze toestand heeft ingevoerd. Het is dus niet alleen een kwestie van 'goesting', maar een kwestie van plicht om een eigen, duidelijk, herkenbaar, geprofileerd, geargumenteerd buitenlands en Europees beleid te voeren. Ik vind dat men op een lichtzinnige wijze omgaat met een beleidsdomein dat van groot belang is, en dit niet alleen op economisch vlak, zoals uw meest recente voorganger het altijd heeft gesteld. Het buitenlands beleid is meer dan alleen een kwestie van economie en exportondersteuning, hoe belangrijk ook voor onze ondernemingen. Ik dacht dat we na de culturele autonomie en na de bevoegdheidsuitbreiding nu staan - sedert 1993 en zeker sedert 1995 - voor de vraag naar de politieke autonomie. De federale regeringsonderhandelingen tonen nog maar eens aan dat deze Vlaamse regering daar geen enkele, maar dan ook geen enkele ernstige visie over ontwikkelt, in de theorie, laat staan in de feiten.
Mevrouw de minister, de co-interpellant zal er misschien ook nog wat dingen over te zeggen hebben, maar ik beperk me tot wat ik in een van de kranten heb gelezen, namelijk dat u in het buitenlands beleid de prioriteit legt op het economisch beleid, zoals uw rechtstreekse voorganger, de heer Gabriels, heeft gedaan. Zoals ik het ook in korte zinnen heb aangegeven in de tekst van mijn interpellatieverzoek, is het van enorm belang dat ook daar inspanningen worden geleverd. Het moet in elk geval meer dan een voetnoot zijn.
U hanteert verder het FIT, waarvoor geen enkele decretale basis bestaat. Het is hoogdringend dat er orde op zaken wordt gesteld. Bij een vorige gelegenheid heb ik daar al de aandacht op gevestigd. De commissie heeft unaniem gesteld dat het niet kan dat naar de buitenwacht en de binnenwacht met een instrument wordt gewerkt dat totaal geen decretale grondslag heeft. Ook op dat punt gaat u niet volledig aan het parlement voorbij maar zondigt u tegen alle regels van het normale spel. U zult daarvoor trouwens grote moeilijkheden ondervinden met het Rekenhof. Hoezeer ik ook inschat dat het exportondersteuningsbeleid - wat nog iets anders is dan de buitenlandse handel - van belang is voor de economie, het welzijn en de welvaart van onze mensen, zozeer betreur ik het dat u kennelijk dezelfde weg opgaat - dat is ook te merken aan de samenstelling van uw kabinet - en gewoon de lijn zult doorzetten van de vorige minister. Die heeft daarvoor trouwens herhaaldelijk kritiek gekregen, niet alleen van ons maar ook van verschillende andere fracties.
Vandaag wil ik me meer bepaald richten op het Europese domein. Mevrouw de minister, u zegt dat u een aantal zaken moet instuderen, en daar heb ik enig begrip voor. Als het gaat over continuïteit in een regeringsbeleid, weze het dan nog een niet-beleid, dan mag men ervan uitgaan dat men enige kennis behoeft van het domein waarvoor men zichzelf bekwaam acht om dat domein in te nemen. Ik zou het een natuurlijke zaak gevonden hebben wanneer u verantwoordelijkheid zou opnemen in het domein van welzijn of van een aantal andere materies waarin u zeer deskundig bent, wat niemand zal betwisten. Het is echter lichtelijk ongehoord te zeggen dat u van dit domein niet veel van afweet en dat u er nooit mee te maken hebt gehad, maar dat u toch de verantwoordelijkheid ervoor opneemt. Er zijn mensen die veel kunnen, en mensen die minder kunnen. Het is niet uw verantwoordelijkheid maar die van uw partij om zo om te gaan met bevoegdheids- en verantwoordelijkheidsinvulling. Ik herhaal : dit heeft niets te maken met mijn persoonlijke waardering en appreciatie die ik u toedraag op het persoonlijke en menselijke vlak. Ik bekijk het als parlementslid en vanuit het functioneren van de instellingen en het volbrengen van een opdracht.
Wat het Europese aspect betreft, waar ik me vandaag op richt, verwijs ik naar het regeerakkoord van 1999, dat stelt : 'De nieuwe institutionele IGC wordt tijdig en grondig voorbereid. Vlaanderen streeft ernaar de deelstaten, voor wat hun bevoegdheden betreft, een rechtstreekse vertegenwoordiging in de instellingen van de Europese Unie te geven door middel van het invoeren van het gedeeld stemmen in de ministerraad voor exclusieve gemeenschaps- of gewestmateries. Vlaanderen streeft binnen de Europese constructie ook naar een duidelijke bevoegdheidsverdeling en de naleving van het subsidiariteitsbeginsel binnen de EU.'
Het is duidelijk dat in het kader van voornoemde doelstellingen van het regeerakkoord, de werkzaamheden binnen de Europese Conventie van essentieel belang waren. De voormalige Vlaamse minister-president Dewael maakte deel uit van de delegatie van het Comité van de Regio's in de Conventie. Er is hard gevochten en er zijn bijna brokken gemaakt opdat de heer Dewael in die zeskoppige delegatie zou kunnen zitten. Het was een afweging van de politieke fracties, waarover een akkoord is gegeven.
Mijn vraag is er onder andere op gericht te weten te komen wat hij eigenlijk heeft gedaan in die Europese Conventie. In welke mate heeft hij zich ingespannen om bepaalde doelstellingen te bereiken? Uiteraard is het niet altijd mogelijk alle doelstellingen te bereiken. De Europese Conventie heeft een aantal heel positieve besluiten genomen, waar ik achter kan staan, maar ik zie ook de tekortkomingen.
Het minste wat echter mocht worden verwacht, was dat hij in de vergaderingen aanwezig was, zeker gezien de inspanningen die hij zich heeft getroost om een van de zes plaatsen in te nemen. Hoeveel keer is de heer Dewael in feite aanwezig geweest op de bijeenkomsten van de Conventie? Papieren ondertekenen en een en ander aanmelden is een zaak, maar het eigenlijke werk is nog iets anders.
Er is nog een tweede fase geweest, maar ik wil nu niet verder op de inhoud ingaan. Ik stel voor dat deze commissie, voordat de intergouvernementele conferentie begint, ten volle aandacht besteedt aan de resultaten van de Conventie. Op die basis kunnen richtsnoeren worden meegegeven voor de gesprekken in de IGC, die normaal begint op 15 oktober van dit jaar. Er is een timing gemaakt, en het Italiaans voorzitterschap zal veel doen om in een tweede Verdrag van Rome - of van een andere mooie stad - ergens aan te knopen bij het oorspronkelijke verdrag van Rome van 1957. Het behoort tot de opdracht van deze commissie daar ten gronde op door te gaan.
Naast de vraag naar de inbreng en de betrokkenheid bij de Conventie, is het ook van belang de opstelling te kennen van de Vlaamse regering ten aanzien van de Europese top van staats- en regeringsleiders in Thessaloniki. Welke concrete inbreng heeft de Vlaamse regering gehad? In hoeverre heeft ze gewogen op de Europese en de Belgische besluitvorming teneinde de genoemde elementen uit het regeerakkoord te realiseren?
Daar is heel veel over te zeggen, maar ik wil niet alles bij deze interpellatie betrekken. We zullen nog de gelegenheid hebben in deze commissie om daarover te spreken. Vandaag wil ik u specifiek de volgende vragen voorleggen.
Was de Vlaamse minister-president aanwezig in de Europese Conventie? Welke standpunten heeft hij daar geformuleerd, en wanneer gebeurde dat, in verband met de belangen van de regio's met wetgevende bevoegdheid? Welke inbreng deed de Vlaamse regering in de Europese Conventie, ook na het ontslag van de minister-president? Immers, het is niet omdat hij langs de achterdeur is vertrokken, dat er geen continuïteit moet zijn in de politieke benadering van de Vlaamse regering.
Mijn vraag gaat dus concreet over de periode waarin de heer Dewael de rechtstreekse bevoegdheid had en waarin de Europese Conventie operationeel was, maar ook over de periode nadat de heer Dewael uit de Vlaamse regering was vertrokken. De Conventie trad toen juist in een cruciale fase en stond op het punt definitieve keuzes te maken. Het is evident dat er altijd een compromis moet worden gesloten. Dat geldt voor het Vlaams en voor het Belgisch verband, en a fortiori voor het Europees verband, waar er nog meer partners zijn. Hoe heeft de Vlaamse regering de principes van het regeerakkoord en de doelstellingen ervan behartigd op het ogenblik dat de heer Dewael het pand had verlaten?
Een andere vraag is van cruciaal belang voor het functioneren van de deelstaten in het licht van wat een van uw talloze voorgangers, de heer Van Grembergen, op een bepaald moment heeft gezegd. Hij zei namelijk dat het niet alleen gaat om het buitenlands beleid van België, maar over dat van de Belgische federatie. Dat is iets geheel anders ; daar hebben we het al over gehad. Heeft de Vlaamse regering het initiatief genomen, voor zover de federale minister van Buitenlandse Zaken Michel het niet heeft gedaan, om - zoals gebruikelijk is - een interministeriële conferentie voor het buitenlands beleid samen te roepen voor een laatste onderlinge afstemming tussen het moment van de Conventie en de top van Thessaloniki? Is er zo'n interministeriële conferentie belegd door het federaal ministerie van Buitenlandse Zaken, en zo niet, heeft de Vlaamse regering dan gevraagd om dat te doen?
Er wordt met veel poeha gesproken over de uitzonderlijke contacten met de andere gewesten en gemeenschappen, maar er is een instrument dat wettelijk ter beschikking is, en dat samenhangt met de organisatie van het Overlegcomité, namelijk de interministeriële conferentie. Dàt is de plaats bij uitstek waar overleg moet gebeuren en waar een inbreng kan worden gedaan van de verschillende entiteiten om tot een standpunt van de Belgische federatie te komen.
Hoe wordt de IGC van 15 oktober voorbereid, in theorie en in de praktijk? Het is ook belangrijk voor de standpuntbepaling te weten hoever het staat met het wetenschappelijk onderzoek dat tegen 1 april 2003 moest gebeuren om het Vlaams standpunt in de IGC voor te bereiden. Wat zijn de prioriteiten van de nieuwe minister? Blijven ze beperkt tot het buitenlands economisch of exportondersteunend beleid of niet?
Deze vragen betreffen vooral het Europese gegeven. Deze regering vond absoluut niet nuttig wat er gebeurd is in een aantal andere landen en regio's. Maanden geleden deden we het voorstel een conferentie te houden over wat er in de Belgische structuren zou moeten veranderen als gevolg van de wijzigingen in de Europese architectuur. Ik heb toen verwezen naar de Catalaanse Conventie, ook omdat Catalonië samen met Schotland een van onze partnerregio's is, ook op parlementair vlak. Daar is wel aan zulke concepten gewerkt. Het verslagboek met de besluiten van de Catalaanse Conventie is een werkstuk met een duidelijke inbreng van de Catalaanse regering. Hetzelfde geldt voor de jonge Schotse regering. Er zijn veel dingen gezegd voor binnenlands gebruik, maar ten gronde is er niet gedaan wat er moest worden gedaan.
Het is dus niet alleen government by announcement, maar het is ook non-decision-making. Het is een ongehoorde en betreurenswaardige manier van omgaan met dit beleidsdomein en met het waarmaken van het Vlaamse Europees en buitenlands beleid. Nochtans is er daarvoor op dit ogenblik een volstrekt wettelijk kader, want het gaat niet om toekomstige staatshervormingen.
Ik hoop dat het buitenlands beleid in het laatste deel van deze regeerperiode niet alleen gericht zal zijn op het promoten van Flanders Fashion, hoezeer we dat altijd ook hebben gesteund, en dat er een bredere en meer inhoudelijke invulling kan worden gegeven aan een normaal, complexloos, niet overdreven, realistisch en zinvol Europees en buitenlands beleid.
De voorzitter : De heer Van Overmeire heeft het woord.
De heer Karim Van Overmeire : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, zoals de heer Van den Brande heeft gezegd, zijn we voor het buitenlands beleid aan de zoveelste minister toe. Dat feit alleen al geeft te denken. Ik wil niemand persoonlijk aanvallen, maar wat nog veel erger is, is dat elke nieuwe minister voor buitenlands beleid steeds minder interesse toont voor deze materie dan zijn voorganger. Tijdens dit paars-groene beleid hebben we moeten vaststellen dat het Vlaamse buitenlands beleid nog meer dan tijdens de vorige legislatuur ondergeschikt is gemaakt aan het Belgische niveau. Minister Gabriels kwam er bijna openlijk voor uit dat het Vlaamse buitenlands beleid in zijn ogen in essentie een economische aangelegenheid was. Mevrouw de minister, vorige week hebben alle partijen in deze commissie kunnen vaststellen dat alle dynamiek is verdwenen. Het Vlaamse buitenlands beleid stelt nauwelijks iets voor. We vragen ons dus af wat we hier nog doen.
Ik had u graag het voordeel van de twijfel gegeven, want een nieuwe minister biedt altijd nieuwe mogelijkheden en nieuwe visies. Ik las echter een interview met u in De Morgen van 7 juni 2003 en ik viel bijna letterlijk van mijn stoel van verbazing. Op de vraag of u kaas hebt gegeten van het beleidsdomein Buitenlands Beleid, antwoordt u : 'Eerlijk gezegd niet echt. Men heeft mij gezegd dat het op Vlaams niveau inhoudt om geregeld buitenlandse vertegenwoordigers te ontvangen. Een van de eerste dingen die ik nu dus zal doen, is mijn talen opfrissen. Ik kan ze toch moeilijk allemaal Nederlands leren, hé?'
Mevrouw de minister, we vragen ons werkelijk af wat we hier zitten te doen. Ik kan alleen maar hopen dat die geschreven tekst geen correcte weergave is van uw woorden. U hebt waarschijnlijk ook niet uw volledige beleidsplan uit de doeken gedaan tijdens dat interview.
Eigenlijk moet u niet veel meer doen dan enkele documenten van de regering lezen. In de beleidsnota 2000 tot 2004 staat de missie voor het Vlaamse buitenlands beleid verwoord, namelijk Vlaanderen een gezicht geven in de wereld door een maximale behartiging van zijn belangen en de verdediging van fundamentele humane waarden. Nog steeds volgens de tekst van de beleidsnota zet Vlaanderen zich binnen zijn bevoegdheden in voor een beter Europa en geeft het mee gestalte aan een internationaal beleid dat is gericht op een duurzame, ecologische en economische welvaart en op sociale rechtvaardigheid in Noord en Zuid. Die opdracht houdt toch wat meer in dan het regelmatig ontvangen van buitenlandse vertegenwoordigers. Maar dat is natuurlijk vooral een kwestie van ambitie.
Vooral dat ene zinnetje van u - ik kan ze toch moeilijk allemaal Nederlands leren, hé? - heeft op mij een beetje gewerkt als een rode lap op een stier. Ik ben immers zeer gevoelig voor het feit dat Brussel niet alleen de hoofdstad van Vlaanderen is, maar ook van België en Europa. Ongeveer elk land heeft er een ambassade. Het is voor ons dus enorm belangrijk dat we aan die ambassades kunnen meedelen wat er gebeurt in Vlaanderen, en dat die ambassades daar een juist beeld van krijgen. We moeten echter jaar na jaar en keer op keer vaststellen dat er op heel veel van die ambassades niemand werkt die een woord Nederlands begrijpt. Die ambassades halen al hun informatie over de Belgische politiek uit Franstalige kranten als Le Soir en La Libre Belgique, wat tot gevolg heeft dat de mensen op die ambassades slecht worden geïnformeerd over wat er in Vlaanderen gebeurt.
Op 21 februari 2001 nam het Vlaams Parlement een met redenen omklede motie aan over die taalkwestie waarin aan de Vlaamse regering werd gevraagd een brief te schrijven naar de hier aanwezige diplomatieke posten. U zult zich dat ongetwijfeld herinneren, want er is nog een kleine rel rond ontstaan met de ambassadeur van Nederland. Uiteindelijk denk ik dat dat een nuttig initiatief was.
Tijdens de zomer van 2002 heeft minister Van Grembergen, die toen verantwoordelijk was voor buitenlands beleid, initiatiecursussen Nederlands georganiseerd voor die doelgroep. De vraag overtrof toen het aanbod, dus er was zeker interesse voor.
Mevrouw de minister, het is ondertussen niet duidelijk hoe alles is geëvolueerd. Het lijkt me goed dat u uw talen opfrist. Ik zou dat trouwens ook moeten doen. Ik denk echter ook dat het zeer nuttig is dat we de initiatiecursussen laten doorlopen. Het zou immers uw ambitie moeten zijn om 'ze' wel allemaal Nederlands te leren, niet omdat het plezierig is om Nederlands te leren, maar wel omdat het heel belangrijk is dat men op die buitenlandse ambassades in Brussel weet wat er in Vlaanderen gebeurt, en dat men daarvoor de Nederlandstalige pers kan raadplegen.
Mevrouw de minister, kunt u de ontgoocheling wegnemen die bij mij is ontstaan na het lezen van enkele interviews met u? Kunnen we erop rekenen dat u op een actieve manier en met een grote betrokkenheid het dossier van de uitbreiding van de EU zult volgen? Het gaat om een groot dossier dat een enorme impact zal hebben op Vlaanderen. Ik heb echter de indruk dat de Vlaamse administratie met dat dossier absoluut niet bezig is. Ze gaat er blijkbaar van uit dat alles wel op Belgisch en Europees niveau zal worden geregeld, waarna we in Vlaanderen op termijn de gevolgen wel zullen merken. Ik denk dus dat u dat dossier veel actiever moet opvolgen.
In welke mate zal Vlaanderen nog actief worden betrokken bij het verhaal van de Europese Conventie en de IGC die daaruit zal volgen? Hoe zit het met de positie van de deelstaten en het verhaal van de split vote?
Mevrouw de minister, welke initiatieven mogen we eigenlijk verwachten van een regering die naar eigen zeggen niet uitbolt, maar doorstart? We gaan dus naar een legislatuur van 6 jaar, als ik het goed begrijp. Uw ambities moeten dus heel groot zijn.U kunt immers veel werk maken van het Vlaamse buitenlands beleid op 6 jaar. Wat zult u allemaal doen en hoe zult u dat doen?
Wat zult u doen in verband met de Vlaamse aanwezigheid in Centraal- en Oost-Europa, die toch per definitie moet veranderen na 1 mei 2004 aangezien op die datum diverse landen zullen toetreden tot de EU? De Vlaamse aanwezigheid zal dan moeten worden aangepast en uitgebreid tot een aantal nieuwe landen buiten dat gebied. Ik denk daarbij o.a. aan Moldavië, Oekraïne en Rusland.
Hoe zal de verdere samenwerking met de OESO, de Unesco en de IAO evolueren? Hoe zullen de Vlaamse bilaterale relaties met Wallonië, de Duitstalige Gemeenschap, Nederland, Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Luxemburg, Catalonië, Schotland, Québec, Zuid-Afrika, Chili en Marokko evolueren? Die zitten immers allemaal vervat in het pakket van het Vlaamse buitenlands beleid.
Wat mogen we verwachten van de Vlaamse vertegenwoordiging in het buitenland? Welke initiatieven mogen we verwachten om de kennis van het Nederlands op de ambassades in Brussel te vergroten?
Mevrouw de minister, kunnen we van u een krachtdadig, ernstig en maximaal geïnterpreteerd Vlaams buitenlands beleid verwachten of zult u de trend van de desinteresse en de onverschilligheid van uw voorgangers volgen? In dat geval moeten we ons echt afvragen wat we hier nog doen in deze commissie.
De voorzitter : De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, in verband met het 'regionale feit' en de gevolgen daarvan binnen de EU zitten we vaak in zak en as. We denken immers dat we in dat verband alleen maar medestanders vinden onder de andere regio's met wetgevende bevoegdheden.
In het Verenigd Koninkrijk zijn er twee regio's die autonomie kennen, namelijk Schotland en Wales. Recent heeft het parlement in het Verenigd Koninkrijk een wet goedgekeurd om ook in de rest van het land gestalte te geven aan het 'regionale feit'. Er zal daar dus ook regionalisering ontstaan.
Brits vice-eerste minister Prescott heeft op 20 mei 2003 in Straatsburg op het congres van de lokale en regionale overheden van Europa een toespraak gehouden. Hij vermeldde de nieuwe wet en zei dat er na een consultatieronde effectief regio's zullen worden opgericht in Engeland. Hij voegde daaraan toe - en ik citeer uit de Franse versie van zijn tekst - dat 'Le Royaume-Uni est d'avis que les traités de l'Union européenne devraient reconnaître explicitement le rôle des autorités compétentes à un niveau inférieur à celui de l'état'.
Hij vervolgt : 'Ils devraient reconnaître leur rôle dans la mise en oeuvre de la législation au niveau régional et local. Ceux qui sont chargés d'appliquer la législation devraient être consultés quant à son contenu. Le droit des collectivités locales et régionales à être consultées devrait être inscrit dans le traité.' Nog verder luidt het : 'En effet, le moment est venu selon nous d'envisager sérieusement d'octroyer au Comité des Régions un statut institutionnel à part entière au sein de l'Union européenne.'
De conclusie die ik eruit trek, is dat niet alleen andere regio's vragende partij zijn, maar dat ook staten die volwaardig deel uitmaken van de EU, voor dat idee gewonnen kunnen worden. Ik nodig u uit om contact op te nemen met Groot-Brittannië om dat samen te realiseren. Uiteindelijk gaat het toch om een openbare toespraak voor alle afgevaardigden uit heel Europa van de lokale en regionale entiteiten. Hieruit blijkt dat Groot-Brittannië blijkbaar achter dat feit staat. Het is een belangrijk gegeven. Ik wilde dit meedelen ter versterking van de vraag om het regionale feit ook op het Europese niveau te laten erkennen.
De voorzitter : Minister Ceysens heeft het woord.
Minister Patricia Ceysens : Mijnheer de voorzitter, de interpellanten zijn heel ruim gegaan in hun vraagstelling, en daarom zal ik een behoorlijk ruim antwoord formuleren.
Mijnheer Van den Brande, als ik iets zal uitdragen in het buitenlands beleid, is het toch wel het imago van het creatieve Vlaanderen. Precies dat creatief imago kan een heel mooi samengaan in zich dragen van onze economische troeven, vormgegeven door een creativiteit, waar we ons onvoldoende van bewust zijn en waar we zeker onvoldoende trots op zijn.
De heer Luc Van den Brande : Vroeger hadden we de culturele ambassadeurs, maar dat is een andere zaak.
Minister Patricia Ceysens : Het creatieve wordt momenteel kracht bijgezet door bijvoorbeeld het Flanders Fashion Institute. Er zijn nog andere mogelijkheden, bijvoorbeeld ten aanzien van het culinaire, wat meer tot de verbeelding spreekt dan andere producten. Het moet perfect mogelijk zijn om de creativiteit af en toe naar een groot publiek toonbaar te maken. Als er iets over heel de wereld bekend is, is het precies het Flanders Fashion Institute. Het is een goede zaak om ook dat accent mee te geven als toonbeeld van een mooi huwelijk tussen economische belangen en kunst of cultuur.
Aan de heer Van Vaerenbergh wil ik zeggen dat ik de vertegenwoordiger van de Engelse ambassade heb ontmoet naar aanleiding van de voorbereiding van de opening van het Vlaams Huis in Londen komende donderdag 3 juli. De man sprak overigens zeer goed Nederlands. Binnen het Verenigd Koninkrijk weet men absoluut heel goed wat de impact van de regio's zal zijn.
Eerst wil ik ingaan op de interpellatie van de heer Van den Brande en een algemene analyse geven van het resultaat van de Conventie in functie van de specifieke aandachtspunten voor regio's met wetgevende bevoegdheden. Nadien zal ik concreet antwoorden op de verdere vragen van de heer Van den Brande. Vervolgens ga ik in op de interpellatie van de heer Van Overmeire : eerst een algemene benadering van het aspect om Vlaanderen een stem te geven binnen de Europese Unie en andere multilaterale fora, waarna ik zal ingaan op de tweede doelstelling uit de beleidsnota 'Vlaanderen als sterke partner in het bilaterale beleid'. Tot slot kom ik ook tot de taallessen ter attentie van de ambassades.
Vanuit Vlaanderen werd de Conventie actief opgevolgd. Via vier kanalen heeft Vlaanderen getracht een inbreng te doen in de Conventie : ten eerste, een eigen bijdrage van voormalig minister-president Dewael ; ten tweede, een inbreng van de groep van Belgische Conventieleden, die regelmatig samenkwamen voor overleg en gezamenlijk amendementen hebben ingediend ; ten derde, de medewerking aan het opmaken en het onderschrijven van amendementen en tekstvoorstellen door de groep van het Comité van de Regio's ; ten vierde, de groep van de regio's met wetgevende bevoegdheden Regleg, die deelnam aan de hearings en een eigen bijdrage deed aan de Conventie op basis van de verklaring van de ministers-presidenten die bijeenkwam in Firenze in november 2002.
Een evaluatie van de regionale dimensie in het ontwerp van grondwettelijk verdrag geeft het volgende beeld. Welke zijn de gerealiseerde elementen? Ten eerste is er de expliciete erkenning van het beginsel van regionaal en lokaal zelfbestuur in de lidstaten in het grondwettelijk verdrag. Verder worden nieuwe controlemechanismen voor de toepassing van het evenredigheids- en subsidiariteitsbeginsel ingesteld. Zo is er de subsidiariteitsfiche. Dat betekent dat aan elk wetgevingsvoorstel een subsidiariteits- of een evenredigheidsmemorandum wordt gehecht. Dat memorandum moet elementen bevatten waarmee de financiële gevolgen van het voorstel kunnen worden beoordeeld, alsook het effect ervan op de door de lidstaten vast te stellen regelgeving, inclusief de regionale regelgeving.
Ten tweede is er het vroegewaarschuwingssysteem : elk nationaal parlement beschikt over twee stemmen, die verdeeld worden onder de twee kamers als het om een bicameraal systeem gaat. Dit laat de regionale overheden, die erin vertegenwoordigd zijn, toe om deel te nemen aan dit systeem. Dit geldt in de eerste plaats voor de Duitse Bundesrat, maar de rechtspraak van het Hof van Justitie kan op termijn uitsluitsel brengen wanneer het Hof een ruime interpretatie van het begrip 'nationale parlementen' aanneemt. Ook de erkenning door de lidstaat van een regionaal parlement als nationaal parlement kan een mogelijkheid zijn.
Ten derde is er de rechtstoegang tot het Hof van Justitie bij niet-naleving van het subsidiariteitsbeginsel. Volgens het protocol over de toepassing van het evenredigheids- en subsidiariteitsbeginsel kan het Comité van de Regio's een zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie ten aanzien van wetgevingshandelingen voor de vaststelling waarvan het krachtens de Europese Grondwet moet worden geraadpleegd.
Vervolgens is er de versterking van de rol van het Comité van de Regio's. Het Comité van de Regio's heeft niet het statuut van instelling bekomen, maar de daadwerkelijke bevoegdheden werden wel enigszins versterkt.
Het grondwettelijk verdrag heeft een nieuwe categorie actoren van de Europese Unie in het leven geroepen. Naast de eigenlijke instellingen, bestaat er nu ook een categorie 'andere instellingen en organen', die onder meer het Comité van de Regio's omvat.
Ten slotte som ik nog volgende elementen op. Ten eerste is er de opname in het grondwettelijk verdrag van het respect voor de culturele en taalkundige verscheidenheid en voor de nationale identiteit van de lidstaten. Ten tweede werd een verwijzing naar de territoriale cohesie opgenomen in de doelstellingen van het grondwettelijk verdrag. Ten derde is er de bevestiging van het speciaal statuut van de perifere regio's. Ten vierde is er de verlenging van het mandaat van de leden van het Comité van de Regio's van vier naar vijf jaar, naar analogie van het Europees Parlement.
Welke zijn nu de nog niet-gerealiseerde elementen? Ik som ze even op : ten eerste, het statuut van instelling voor het Comité van de Regio's met het recht om mondelinge en schriftelijke vragen te stellen aan de Commissie met de verplichting voor Raad en Commissie om regelmatig verslag uit te brengen over het volgen of niet volgen van het advies van het Comité ; ten tweede, de uitbreiding van de verplichte raadpleging van het Comité in die gevallen waar regionale en lokale belangen en het subsidiariteitsbeginsel in het geding zijn ; ten derde, de vermelding van het Comité van de Regio's bij de composanten van een toekomstige Conventie ; ten vierde, een duidelijke waarborg voor de mogelijkheid voor regio's met wetgevende bevoegdheden om hun lidstaat te vertegenwoordigen in de Raad van ministers ; ten vijfde, de rechtstreekse rechtstoegang voor regio's met wetgevende bevoegdheden.
Nu kom ik tot de vragen gesteld door de heer Van den Brande. U vroeg welke standpunten werden geformuleerd in de Europese Conventie door de Vlaamse minister-president in verband met de belangenbehartiging van de regio's met wetgevende bevoegdheid, en wanneer dit gebeurde. Deze vraag deed me even aan mevrouw Merckx denken, die in de commissie voor Welzijn telkens een kopie van de agenda van de minister van Welzijn wilde hebben om te zien waar en wanneer ze ergens was geweest. Dat was de tactiek van Mevrouw Merckx om de agenda van de minister te kennen.
De heer Luc Van den Brande : Mevrouw de minister, ik heb er alle begrip voor dat u uw antwoorden afweegt, maar de manier waarop we in deze commissie proberen van gedachten te wisselen, strookt helemaal niet met deze opmerking. Ik vind uw verwijzing naar mevrouw Merckx heel minnetjes. Dat is niet de stijl en de cultuur van deze commissie.
Ik heb die vraag gesteld omdat onder meer door Belga en een aantal journalisten publiekelijk is gesteld dat er een volstrekt onbegrijpelijke afwezigheid is geweest. Daarover zijn er trouwens in deze commissie al vragen gesteld. Doe dit niet af op deze manier. Als u geen antwoorden geeft, zullen we erop doorgaan. Ik vraag niet naar een precies ogenblik of uur, ik vraag gewoon wat de aanwezigheid is geweest van de vertegenwoordiger van de Vlaamse regering in de talloze zittingen van de Europese Conventie. Het is een evidente vraag van parlementaire controle.
Ik verwijs onder meer naar een artikel in een van de kranten van 14 juni, waar uitdrukkelijk wordt vermeld : 'In de voorbije zestien maanden heeft de Belgische delegatie zich het meeste laten opmerken door haar afwezigheid - op Anne Van Lancker en Jean-Luc Dehaene na, die ook achter de schermen zeer actief waren.' Dit klopt met de heel punctuele opmerking van andere mensen die de Conventie hebben gevolgd, dat er een schromelijke afwezigheid was van de vertegenwoordiger die er had moeten zijn. Verwijs dus niet naar een andere commissie. Mevrouw de minister, ik vraag u te antwoorden op de vragen die ik als parlementslid stel.
De voorzitter : De heer Platteau heeft het woord.
De heer Stefaan Platteau : Het is juist wat de heer Van den Brande heeft gezegd, namelijk dat de oppositie en de meerderheid in deze commissie nogal gemoedelijk samenwerken, zonder incidenten. Mijnheer Van den Brande, ik heb in het antwoord van de minister niets agressiefs gevoeld. Ik zou deze zaak toch niet opblazen.
Minister Patricia Ceysens : Als dit een incident is, dan hebben we er nog veel te gaan.
Ik wil nog even opmerken dat de minister-president vooral namens de liberalen in de delegatie zat en niet zozeer als Vlaams minister-president. Deze nuancering wordt af en toe over het hoofd gezien.
Voormalig minister-president Dewael heeft verschillende mondelinge en schriftelijke bijdragen geformuleerd met betrekking tot onder meer het subsidiariteitsprincipe en de rol van de nationale parlementen. Daarnaast heeft hij de vraag gesteld aan het presidium van de Conventie om een werkgroep op te richten met betrekking tot de regionale en lokale overheden. Het presidium is hier niet op ingegaan. Evenwel werd een speciale sessie georganiseerd over de regionale en lokale overheden in Europa op 7 februari jongstleden.
In een volgende fase heeft het presidium telkenmale verdragsartikels voorgesteld, waarop de Conventieleden binnen een zeer korte termijn konden reageren met amendementen. Zo heeft voormalig minister-president Dewael, in samenspraak met de andere Belgische Conventieleden, amendementen ingediend. Als lid van de delegatie van het Comité van de Regio's heeft hij eveneens amendementen ingediend.
Ik som de belangrijkste amendementen op. Met betrekking tot deel I, titel I, over de definitie en doelstellingen van de Unie, werd onder meer een pleidooi gehouden voor het respect voor de interne bevoegdheidsverdeling en territoriale organisatie van de lidstaten. Bovendien werd geijverd voor de uitbreiding van het respect voor de nationale identiteit tot de regionale, culturele en taalkundige diversiteit. Ook het respect voor territoriale cohesie werd benadrukt.
Met betrekking tot deel I, titel II, over de grondrechten en het burgerschap van de Unie, werd onder meer gepleit voor de opname van het Handvest in het grondwettelijk verdrag.
Met betrekking tot deel I, titel III, over de doelstellingen van de Unie, werd verwezen naar de mogelijkheid voor de lidstaten om aan de EU-instellingen een lijst met regio's met wetgevende bevoegdheden over te maken met inbegrip van een opsomming van de Uniebevoegdheden die volgens het intern recht van de lidstaat aan deze overheden zijn toegekend. Hierdoor zouden deze regio's gemachtigd kunnen worden om op te treden.
Met betrekking tot het protocol over de toepassing van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel werd gepleit voor rechtstreekse toegang tot het Hof van Justitie voor regio's met wetgevende bevoegdheden.
Met betrekking tot het protocol over de rol van de nationale parlementen werd gepleit voor de mogelijkheid voor de lidstaten om in een verklaring aan te geven welk parlement met wetgevende bevoegdheden in functie van elk beleidsdomein van de Unie moet worden beschouwd als nationaal parlement.
Met betrekking tot deel I, titel VI, het democratisch leven van de Unie, werd voorgesteld de titel te wijzigen in 'Participatieve Democratie', om duidelijk te maken dat de vereisten van de democratische legitimiteit zich uitstrekken tot het volledige institutionele bestel, en niet beperkt mogen worden tot deze titel. Daarbij werd ook benadrukt dat een participatieve democratie niet enkel de deelname van de individuele burger, maar ook de erkenning van de rol van verenigingen uit de civiele maatschappij moet omvatten.
Met betrekking tot deel I, titel IV, over de instellingen, werd opnieuw gepleit voor de rechtstreekse toegang tot het Europees Hof van Justitie voor regio's met wetgevende bevoegdheden - hetzelfde wat betreft het Comité van de Regio's. Bovendien werd gepleit voor de erkenning van het Comité als volwaardige instelling van de Unie.
Met betrekking tot de eindtekst werden op 3 juni jongstleden volgende aandachtspunten ingediend. Om de politieke legitimiteit van het Comité van de Regio's te versterken, waren die aandachtspunten het statuut van de instelling ; de rechtstoegang voor de verdediging van de eigen prerogatieven, de bijdrage van het Comité aan de representatieve democratie en de betrokkenheid bij de herziening van het grondwettelijk verdrag. Om de politieke betrokkenheid van het Comité bij het communautair besluitvormingsproces te versterken, waren de aandachtspunten de betrokkenheid bij het ex-antecontrolemechanisme voor de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit, de betrokkenheid als waarnemer bij de wetgevende procedure en de uitbreiding van de verplichte raadplegingsdomeinen. Om de regionale en lokale dimensie in de werking van de Unie te versterken, waren de aandachtspunten het respect voor de interne structuren en de organisatie van openbare bevoegdheden op regionaal en lokaal niveau, een juridische basis voor de grensoverschrijdende en interterritoriale samenwerking en ten slotte het rekening houden met de rol van regionale en lokale overheden bij de uitvoering van communautair beleid.
De kabinetten van de minister bevoegd voor het buitenlands beleid en van de minister-president hebben de werkzaamheden van de Conventie onverdroten opgevolgd. Sinds de start van de Conventie vonden regelmatig vergaderingen plaats waarin de Belgische Conventieleden en hun medewerkers vertegenwoordigd waren. Indien dat nodig bleek, werden er ook P11-vergaderingen op Buitenlandse Zaken gehouden.
Zo werden door het kabinet van de minister-president, net als voorheen, contacten onderhouden met de Belgische Conventieleden en ook met de delegatie van het Comité van de Regio's, wat bijvoorbeeld resulteerde in de vermelde bijdrage aan de Conventie van 3 juni jongstleden met betrekking tot de eindtekst. Op deze manier werd voor continuïteit gezorgd en werden de voorgaande inspanningen om aandacht te vragen voor de regio's met wetgevende bevoegdheden, geheel geconsolideerd.
Tijdens de interministeriële conferentie voor het buitenlands beleid van 5 juni jongstleden werden onder punt 5.2 de werkzaamheden van de Conventie besproken. Daarbij werd duidelijk dat het belangrijk is dat bepaalde belangrijke politieke elementen uit deel III van de grondwet, en in het bijzonder de uitbreiding van de gekwalificeerde meerderheid, het voorwerp zouden uitmaken van een pakket dat zou worden overgemaakt aan de Europese Raad van Thessaloniki. Daarnaast heeft het kabinet van de vorige minister-president contact opgenomen met het kabinet van federaal premier Verhofstadt om de Vlaamse belangen in dit dossier te onderstrepen.
Nog voor het zomerreces zal ik een nota indienen bij de Vlaamse regering met de volgende voorstellen en krachtlijnen voor de voorbereiding van de belangrijke IGC van 15 oktober. De Vlaamse regering zal haar volle medewerking verlenen aan de werkzaamheden van de intergouvernementele conferentie en deze actief opvolgen. Ze zal haar goedkeuring hechten aan de voorgestelde modaliteiten voor overleg in het kader van de intergouvernementele conferentie, met inbegrip van het aanduiden van contactpersonen per kabinet en per administratie, die gemandateerd kunnen optreden tijdens het overleg.
De administratie Buitenlands Beleid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zal worden aangeduid als centraal aanspreekpunt op ambtelijk vlak. De Vlaamse minister bevoegd voor het buitenlands beleid zal worden belast met de coördinatie van de werkzaamheden met het oog op de komende IGC.
Het eindrapport en een samenvatting met de belangrijkste krachtlijnen van het wetenschappelijk onderzoek dat tegen 1 april 2003 het Vlaams standpunt voor de IGC moest voorbereiden, werden onlangs aan de leden van de commissie voor Buitenlands Beleid bezorgd. Gedurende de zestien maanden dat zij aan het onderzoek werkten, kwamen de onderzoekers tot de formulering van een aantal suggesties om de positie van de regio's met wetgevende bevoegdheden binnen de Europese Unie te verbeteren. Deze suggesties werden meteen omgezet in concrete voorstellen tot verdragswijziging die werden ingediend in de Conventie.
Waar nodig besteedden de onderzoekers ook de nodige aandacht aan het voorontwerp van constitutioneel verdrag zoals uitgewerkt door het presidium van de Conventie. Op deze basis kunnen in het najaar ook de institutionele Vlaamse IGCstandpunten worden opgesteld indien in het kader van de IGC tenminste nog ruimte wordt gelaten voor verdere aanpassingen.
Over het verdere verloop en de werkingsmodaliteiten van de IGC moet nog een beslissing vallen. De Raad Algemene Zaken van eind juli kan hierover misschien bijkomende indicaties geven, maar het is evenzeer mogelijk dat pas de openingsraad van de IGC in oktober uitsluitsel zal brengen.
Ten slotte vroeg u of het Vlaamse buitenlands beleid voor mij te herleiden is tot de ondersteuning van het exportbeleid. Ik heb bij het begin van mijn antwoord al een indicatie gegeven van mijn intentie Vlaanderen als een creatieve regio, in al zijn betekenissen, te positioneren. Tot daar de antwoorden op de vragen van de heer Van den Brande.
De heer Van Overmeire legde in zijn interpellatie nog enkele andere accenten. Vlaanderen meer stem geven in de Europese Unie en in andere multilaterale fora betekent in de eerste plaats dat Vlaanderen meer proactief moet optreden ten aanzien van de Europese Unie. Vlaanderen nam tot nu toe actief deel aan de voorbereiding en uitvoering van de Europese regelgeving, maar naar aanleiding van de evaluatie van de werking van de Vlaamse overheid tijdens het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie, werd vastgesteld dat de Vlaamse overheid onvoldoende proactief optreedt ten aanzien van de Europese Unie.
In het Vlaamse regeerakkoord, het Zomerakkoord van de Vlaamse regering en de meest recente beleidsbrieven Buitenlands Beleid werd de vastberadenheid uitgedrukt om hier spoedig verandering in te brengen door de Vlaamse overheid in een zo vroeg mogelijk stadium te doen inspelen op het Europees besluitvormingsproces, en de dossiers doorheen hun verdere traject zo adequaat mogelijk te laten behartigen. De Vlaamse regering drong uitdrukkelijk aan op een early-warningproces om meer proactief te kunnen inspelen op het EU-beleid.Om hieraan tegemoet te komen, zal ik eerstdaags een nota voorleggen aan de Vlaamse regering.
Wat de eisen van de regio's met wetgevende bevoegdheden betreft, hebben Vlaanderen en voormalig minister-president Dewael een zeer actieve rol gespeeld. We denken hierbij aan de trekkersrol van Vlaanderen voor het bereiken van de eerste gemeenschappelijke standpunten van de regio's met wetgevende bevoegdheden, maar ook aan de actieve deelname aan de Conventie over de toekomst van de Europese Unie. Voormalig minister-president Dewael zetelde als waarnemer in deze Conventie voor rekening van het Comité van de Regio's en vroeg aandacht voor de regio's en in het bijzonder die met wetgevende bevoegdheden.
Voor een overzicht van de verwezenlijkingen binnen de Conventie met betrekking tot de regionale dimensie in het ontwerp van grondwettelijk verdrag, verwijs ik naar de zojuist gegeven opsomming.
Verder werden ook de werkzaamheden van Regleg, het netwerk van de regio's met wetgevende bevoegdheden, verder uitgebouwd en geconsolideerd. Zo werd Regleg vernoemd in de documenten die het presidium van de Conventie verspreidde, naar aanleiding van de plenaire sessie van 7 februari over de rol van regionale en lokale overheden. Regleg diende zowel onder het voorzitterschap van de vorige voorzitter,Toscane, als onder de huidige voorzitter, Salzburg, een bijdrage in bij de Conventie met aandachtspunten voor de regio's met wetgevende bevoegdheden. Op 11 en 12 november 2003 zal in Salzburg de vierde conferentie van ministers-presidenten van regio's met wetgevende bevoegdheden plaatsvinden.
De intergouvernementele conferentie zal van start gaan op 15 oktober aanstaande. Voor de acties ter voorbereiding van deze IGC verwijs ik graag naar wat ik zonet heb gezegd. In de tweede helft van 2003 zullen de inspanningen worden voortgezet om te komen tot het formuleren en verdedigen van de Vlaamse standpunten en de standpunten van de regio's met wetgevende bevoegdheden, over de thema's die in het Europese toekomstdebat aan bod komen.
Wat de andere multilaterale fora betreft, keurde de Vlaamse regering op 24 juli 2001 het reglement houdende de toekenning van een financiële tegemoetkoming voor een stage bij multilaterale organisaties goed. De bedoeling van dit financieringsprogramma van de Vlaamse overheid bestaat erin Vlaamse jongeren de kans te bieden internationale ervaring op te doen bij multilaterale organisaties zoals de Unesco, de IAO, de Wereldgezondheidsorganisatie, de Raad van Europa en de OESO.
In het voorjaar van 2003 voerde mijn administratie een grondige evaluatie van het stageprogramma door. Op basis van deze evaluatie werd het bestaande programma bijgestuurd. In de loop van de komende weken zal ik het nieuwe stagereglement voorleggen aan de Vlaamse regering.
Op 28 mei 2002 gaf minister Van Grembergen, bevoegd voor ambtenarenzaken, zijn goedkeuring aan de aanpassing van het Vlaams personeelsstatuut, waardoor verlof voor een opdracht voor detachering naar een multilaterale organisatie waarmee een detacheringovereenkomst is afgesloten, van rechtswege wordt toegekend. Intussen voert mijn administratie gesprekken met de IAO, de Unesco en de OESO over het opstellen van detacheringsovereenkomsten. In de loop van de komende maanden zal de Vlaamse regering zich moeten uitspreken over deze detacheringovereenkomsten en de procedures voor de selectie van de te detacheren ambtenaren. Ik hoop dit dossier nog voor het einde van het jaar te kunnen agenderen in de Vlaamse regering.
Op 14 februari jongstleden werd bij besluit van de Vlaamse regering de Vlaamse Unesco-commissie opgericht. Ze zal bestaan uit vijf ambtenaren en zeven vooraanstaande deskundigen op het vlak van de materies waarvoor de Unesco bevoegd is. Eerstdaags zal deze commissie worden samengesteld zodat ze in het najaar ook effectief van start kan gaan.
In februari 2002 sloot Vlaanderen een overeenkomst met de Unesco voor de oprichting van een trustfonds dat projecten financiert op het vlak van de activiteiten van de Unesco in het kader van Onderwijs voor Allen, culturele en educatieve preventie van HIV/AIDS en culturele diversiteit en de instandhouding van cultureel erfgoed. Op de begrotingen van 2001 en 2002 werd telkens voorzien in 750.000 euro voor dit fonds. Concreet wordt er momenteel gesproken over een algemene bijdrage aan het programma Education for All en de bescherming van het bedreigde cultureel erfgoed in Irak. Ook zal het fonds worden aangevuld met een nieuwe bijdrage voor het jaar 2003.
Wat de Wereldgezondheidsorganisatie betreft, zal ik in het najaar twee beloftevolle initiatieven ter goedkeuring voorleggen aan de Vlaamse regering. De administratie bespreekt namelijk met de WGO een project omtrent ongevallenpreventie in het verkeer, een van de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen, en een project voor de verlaging van moedersterfte in de minst ontwikkelde landen, een van de 'millennium development goals' die werden vastgelegd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
Op 11 december 2001 werd het Vlaamse trustfonds bij de Internationale Arbeidsorganisatie opgericht, dat wordt aangewend voor de financiering van projecten van de IAO en van het IAO-opleidingscentrum in Turijn. De overeenkomst met de IAO bepaalt dat het fonds jaarlijks zal worden aangevuld. In de komende weken zal ik aan de Vlaamse regering voorstellen het fonds aan te vullen voor het jaar 2003. Voor de aanwending van de financiële middelen uit het fonds is telkens het akkoord van de Vlaamse regering vereist.
Op 25 februari 2003 vond een stuurgroepvergadering plaats met vertegenwoordigers van Vlaanderen en de IAO, waarbij een voorstel tot aanwending van deze middelen werd geformuleerd. Ik zal dit voorstel heel binnenkort aan de Vlaamse regering ter goedkeuring voorleggen.
Met betrekking tot de OESO werd in 2001 en 2002 financieel bijgedragen aan projecten inzake goed bestuur, het verbeteren van het investeringsklimaat en de onderwijshervormingen in de Balkan. Een nieuw project inzake het onderwijsbeleid ten aanzien van jongeren met een hoog risico op voortijdig schoolverlaten, dat groeide uit de eerste financiering, gaat binnenkort van start en krijgt eveneens de steun van de Vlaamse overheid. Naast financiële steun zal er nu ook een inhoudelijke betrokkenheid zijn van Vlaamse experts.
Ook wat het zogenaamde investeringscompact voor Zuid-Oost-Europa betreft, wordt een nieuwe bijdrage onderzocht Verder werd de Vlaamse vertegenwoordiger in Parijs eveneens aangesteld bij de OESO, waar hij deelneemt aan de stafvergaderingen van de Belgische permanente vertegenwoordiging bij de OESO en rapporteert over de besproken aangelegenheden die Vlaanderen aanbelangen.
Wat ten slotte de Wereldhandelsorganisatie betreft, wordt prioritair aandacht besteed aan de vijfde ministeriële conferentie die van 10 tot 14 september aanstaande zal plaatsvinden in Cancún (Mexico). Het beleidsdomein Landbouw behoort thans tot de bevoegdheden van het Vlaams Gewest. De sector van de landbouwproducten zal bovenaan op de agenda staan, meteen gevolgd door de economische thema's investeringen en vereenvoudiging van interne handelsprocedures. Ook het ontwikkelingsbeleid, meer bepaald de steun voor de integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldhandel, als randvoorwaarde voor de onderhandelingsronde, zal hoog op de agenda staan.
Om al die redenen zal de Vlaamse overheid voor deze conferentie door minstens vijf personen worden vertegenwoordigd in de Belgische delegatie, in tegenstelling tot de vorige twee conferenties, waaraan Vlaanderen met slechts twee personen deelnam. Tevens zal ik aan de Vlaamse regering voorstellen dat die Vlaamse delegatieleden een duidelijk omschreven mandaat krijgen om tijdens de conferentie zelf een aantal beslissingen te nemen. De toepassing van de conclusies van de conferentie van Cancún wordt toevertrouwd aan de door de regering opgerichte werkgroep Vlaams WHO-beleid. Die werkgroep treedt op als adviesorgaan van alle leden van de Vlaamse regering. Dat gebeurt reeds sinds de Verklaring van Doha over een nieuwe onderhandelingsronde.
Naast het regelgevende aspect van de WHO, waaraan Vlaanderen deelneemt in overleg met de federale overheid en de Europese Unie, draagt de Vlaamse overheid sinds vorig jaar bij tot de vrijwillige financiering van de WHO. Mijn voorganger heeft namelijk een subsidie van maximaal 100.000 euro toegekend aan het Global Trust Fund, dat acties financiert om ontwikkelingslanden toe te laten de WHO-regelgeving vlotter te implementeren en zich beter voor te bereiden op de evolutie ervan. Ik neem mij voor om tijdens het laatste jaar van deze legislatuur met hetzelfde doel een bedrag toe te kennen aan dat fonds of aan een specifieke actie buiten dat fonds.
In verband met de tweede doelstelling uit de beleidsnota, namelijk Vlaanderen als sterke actor/partner in het bilaterale beleid, streef ik op het vlak van het bilaterale beleid binnen Europa vooral naar continuïteit. Meer specifiek voor Nederland en Frankrijk bijvoorbeeld, wens ik uiteraard de samenwerkingsprogramma's en de verdragen die door mijn voorgangers in de steigers zijn gezet, verder uit te voeren. Wat Frankrijk betreft, zal ik ook bijzondere aandacht moeten besteden aan de grensoverschrijdende samenwerking. In verband met Duitsland wens ik me vooral verder te concentreren op de samenwerking met de regio's Noordrijn Westfalen, Beieren en Baden-Württemberg, onze belangrijkste partnerregio's voor overleg in EU-verband en voor de bilaterale relaties met Duitsland.
De samenwerking met het Verenigd Koninkrijk krijgt binnenkort een nieuw elan, naar aanleiding van de bundeling van de Vlaamse diensten in één Vlaamse vertegenwoordiging, gehuisvest buiten de Belgische ambassade. Dit pand, waarin de diensten van de vertegenwoordiger van de Vlaamse regering, van Export Vlaanderen en van Toerisme Vlaanderen worden gegroepeerd, zal deze week donderdag 3 juli nog worden geopend. Samen met de reeds eerdere verwerving van soortgelijke panden in Den Haag en Parijs wordt daardoor de hele buurlandenregio bestreken. Zo is een van de doelstellingen uit de beleidsnota voor 2000 2004 van deze regering volledig gerealiseerd.
Deze investeringen leveren een bijdrage tot het serieus genomen worden door de partners en geven ook een duidelijk gezicht aan het Vlaamse buitenlands beleid. Overwogen kan worden in de volgende regeerperiode op andere, voor Vlaanderen prioritaire plaatsen, eveneens een dergelijke vertegenwoordigingen uit te bouwen.
Wat Centraal- en Oost-Europa betreft, kan ik u eveneens geruststellen. De Vlaamse aanwezigheid in Centraal- en Oost-Europa blijft ook voor mij een prioritaire bekommernis en zal dus met evenveel aandacht en middelen worden ondersteund. In alle kandidaat-lidstaten, op Tsjechië en Slowakije na, lopen op dit ogenblik reeds werkprogramma's ter uitvoering van de samenwerkingsakkoorden. Deze akkoorden zullen ook na 1 mei 2004 onverminderd geldig blijven en wellicht nog aan relevantie winnen, omdat al deze landen administratieve en financiële ondersteuning zullen zoeken voor het beheer van de structuurfondsen. Daarnaast lopen de nog tijdelijk voortdurende Phare-projecten. Met Slowakije en Tsjechië, waarvoor de ratificatieprocedure van de respectieve samenwerkingsakkoorden is afgerond, zullen wellicht nog dit najaar voor het eerst algemene actieprogramma's worden overeengekomen.
Behalve de uitvoering van de samenwerkingsakkoorden vermeld ik ook de financiering van projecten in het kader van het samenwerkingsprogramma voor Centraal- en Oost-Europa. Dit programma lijkt tussen 1992 en 2002 zijn deugdelijkheid te hebben bewezen. Inmiddels werd een studie besteld over de wijze waarop Vlaanderen zijn beleid ten aanzien van de tien Centraal- en Oost- Europese kandidaat-lidstaten het best zou bijsturen in functie van hun toetreding in 2004. Hierbij wordt het Vlaamse middenveld betrokken, alsook de partners van Centraal-Europa en andere betrokken partijen. Bovendien wordt in een tweede studie ook onderzocht of een vergelijkbare actie best kan worden uitgebreid tot de nieuwe buitengordel van de EU, die na 1 mei 2004 zal ontstaan.
Wij zullen de resultaten van beide onderzoeken voor het einde van dit jaar ontvangen en we zullen ons beleid er dus op kunnen afstemmen. Afhankelijk van de budgettaire ruimte zouden dezelfde middelen kunnen worden herschikt voor de Centraal-Europese landen en nieuwe aandachtspunten in Rusland, Oekraïne en de Balkan.
Wat onze politieke vertegenwoordiging in Centraal-Europa betreft, blijft in een eerste fase de vertegenwoordiger van de Vlaamse regering in Wenen zich ontfermen over Hongarije en Tsjechië. Ik ben er echter van overtuigd dat er moet worden onderzocht of een versterking van onze aanwezigheid aangewezen is.
In verband met het bilaterale beleid buiten Europa zal ik nu verschillende landen vermelden die ook partner van Vlaanderen zijn voor wat de ontwikkelingssamenwerking betreft. Ik zal dus niet ingaan op de activiteiten die in deze context worden ontplooid, want dat is de bevoegdheid van Vlaams minister Sannen.
Op 14 december 2001 besliste de Vlaamse regering, rekening houdend met de politieke situatie en verwijzend naar het standpunt dat ze ten aanzien van Marokko inneemt, om de samenwerking met dat land geleidelijk en gevoelig te versterken. Tevens besliste ze om Marokko te beschouwen als een prioritaire partner van het Vlaamse beleid. In de loop van dit jaar zullen de nodige initiatieven worden genomen om op een gecoördineerde manier en binnen een afgesproken kader de samenwerking met Marokko verder uit te bouwen. Het aanmoedigen van verdere economische samenwerking behoort eveneens tot de taken van de Vlaamse regering. Marokko is voor Vlaanderen een groeiende markt, die steeds belangrijker wordt. De definitieve goedkeuring van het BLEU-akkoord met Marokko biedt de Vlaamse investeerders immers meer garanties.
De omgevingsanalyse die ter voorbereiding van de standpuntbepaling van de Vlaamse regering werd uitgewerkt, werd geactualiseerd en verder uitgediept. Binnenkort zal deze omgevingsanalyse worden bezorgd aan de leden van deze commissie. Als Vlaams minister van Buitenlands Beleid zal ik nader onderzoeken of er bij mijn collega's in de Vlaamse regering een voldoende groot draagvlak is om met Marokko een verdrag te sluiten dat zal dienen als basis voor de verdere samenwerking met Vlaanderen. Vanuit onder andere de beleidsdomeinen Jeugd, Natuur en Landbouw werd er alvast interesse getoond om projecten op te zetten met dit partnerland.
In de loop der jaren is Zuid-Afrika de prioritaire partner buiten Europa geworden. In het voorjaar van 2003 heeft de eerste vergadering van de vaste gemengde commissie ter uitvoering van het verruimde Vlaams Zuid-Afrikaans verdrag plaatsgevonden. Er werd een omstandig werkprogramma voor de jaren 2003 en 2004 afgesproken, dat nagenoeg alle bevoegdheidsdomeinen van de Vlaamse regering omvat. De administratie Buitenlands Beleid vult dit werkprogramma hoofdzakelijk in via de ontwikkelingssamenwerking. Daarvoor werd een subcommissie in het leven geroepen. Tijdens de komende maanden zal vooral dat werkprogramma worden uitgevoerd.
Chili blijft op zijn beurt een belangrijke plaats innemen in de Vlaamse buitenlandse relaties en blijft een prioritaire partner in Latijns-Amerika. Het huidige werkprogramma voor de periode 2002- 2004 is in volle uitvoering. De samenwerking tussen Vlaanderen en Chili vertoont een erg dynamisch karakter en is gesitueerd op verschillende terreinen, zoals de bejaardenzorg, de bijzondere jeugdbijstand, de gemeenschappelijke Vlaams-Chileense onderzoeksvoorstellen die door Vlaamse en Chileense universiteiten werden ingediend, de landbouw, openbare werken, transport, de decentralisatie, het leefmilieu en het buitenlandse beleid.
In verband met cultuur dient 2004 zich aan als een heel belangrijk jaar. Dan wordt de honderdste verjaardag gevierd van de geboorte van Chili's beroemdste dichter en Nobelprijswinnaar Pablo Neruda. In Vlaanderen startten een aantal geïnteresseerde verenigingen en organisaties met een samenwerking om in 2004 een uitgebreid programma te realiseren. Ook steden als Gent, Brugge en Oostende hebben reeds hun interesse laten blijken. Er wordt de laatste hand gelegd aan een programmavoorstel dat aan Vlaams minister van Cultuur Van Grembergen en aan de administratie Cultuur zal worden voorgelegd.
De samenwerking tussen Vlaanderen en Québec is niet nieuw. In maart 2002 werd de bestaande entente over de algemene samenwerking uit 1989 vernieuwd. Ter uitvoering hiervan worden tweejaarlijkse samenwerkingsprogramma's opgesteld, die meestal heel goed worden gerealiseerd. Ze omvatten projecten in verband met onderwijs, cultuur, wetenschap, technologie, economie, jeugd, sport en maatschappelijk welzijn.
Het kunnen opzetten van mechanismen voor politiek overleg op ministerieel en op ambtelijk niveau over thema's van gemeenschappelijk belang, zoals internationaal beleid, defederalisering, staatshervorming, integratie van migranten, hervorming van de administratie, culturele diversiteit, e-government en strategieën inzake technologie en innovatie brengt met zich mee dat Québec voor Vlaanderen een belangrijke politieke partner is. Tijdens een bilateraal onderhoud op 5 september 2002 werd overeengekomen om ook de economische samenwerking tussen beide regio's te bevorderen. De volgende sectoren, die de gemeenschappelijke belangen van beide partijen weergeven, werden geïdentificeerd : lucht- en ruimtevaart, multimedia, biotechniek en logistiek. Het samenwerkingsprogramma voorziet in de jaarlijkse financiering van vijf zendingen naar Vlaanderen van vertegenwoordigers van Québecse verenigingen en onderzoekscentra die binnen die sectoren actief zijn.
Québec is ook een van de regio's die zullen worden betrokken bij de later te organiseren multiregioconferentie. Tijdens de onderhandelingen in oktober 2002 over het opstellen van een nieuw samenwerkingsprogramma sprak de delegatie van Québec de wens uit een werkgroep op te richten om de betrokken actoren te sensibiliseren en er zo voor te zorgen dat het partnerschap tussen Québec en Vlaanderen tot nieuwe ontwikkelingen zal leiden, voornamelijk op economisch en technologisch vlak.
Ik wil nog even ingaan op de vraag over de taalcursussen Nederlands voor ambassadeurs. Dit initiatief werd met het oog op een goede bilaterale samenwerking in het begin van 2002 opgestart door de toenmalige minister van Buitenlands Beleid. De grote belangstelling enerzijds en de lovende commentaren van de ingeschreven ambassadeurs anderzijds, waren een aanzet om dit project niet stop te zetten.
Ook de tweede lessenreeks, die in het najaar van 2002 plaatsvond, kende een overweldigend succes. Uit de dagelijkse contacten blijkt ondertussen dat dit initiatief sterk heeft bijgedragen tot een betere bekendmaking van en beeldvorming over Vlaanderen bij de doelgroep. De ambassadeurs kunnen immers de Nederlandstalige informatiebronnen raadplegen om op de hoogte te blijven van de Vlaamse actualiteit. In het najaar 2003 zal een nieuwe reeks
taalcursussen worden georganiseerd. De lessen worden gegeven door het aan de KU Leuven verbonden taleninstituut Leuven Language Learning en zullen plaatsvinden in De Warande te Brussel.
De voorzitter : De heer Van den Brande heeft het woord.
De heer Luc Van den Brande : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. U hebt de inventaris voorgelezen van wat er in de beleidsbrief staat, en het is goed dat nog eens allemaal te horen. De vraag is echter wat uw politieke visie is.U hebt het gehad over de samenwerkingsverbanden, maar die zijn voor ons niet nieuw. Ik blijf dus een beetje op mijn honger zitten.
U hebt gezegd dat voormalig minister-president Dewael aan de Conventie deelnam als liberaal, maar de feiten zijn enigszins anders. Voormalig minister-president Dewael heeft immers gezegd dat hij als minister president van Vlaanderen namens het Comité van de Regio's als waarnemer in de Conventie zat. Dat is duidelijk. De beoordeling van het werk dat hij al dan niet heeft gedaan, is een taak voor het parlement. Dat staat vast. Ik moet niet weten wanneer voormalig minister-president Dewael werkelijk aanwezig was. Ik ben meer geïnteresseerd in zijn mate van actieve betrokkenheid.
De afronding van de Conventie was een belangrijk moment omdat op dat ogenblik de kaarten werden gelegd. Het is mogelijk dat ik u slecht heb begrepen, maar uit wat u zegt, leid ik af dat er op een aantal ogenblikken geen ministeriële aanwezigheid was.
U hebt bij herhaling verwezen naar contact met het kabinet van de voormalige minister-president, onder meer op 5 juni. Ik meen te weten dat de heer Dewael ontslag heeft genomen op 4 juni, maar dat kan worden geverifieerd. Mijn bezorgdheid gaat echter uit naar de politieke visie, de politieke aanwezigheid en het politiek engagement ten aanzien van een aantal punten.
Ik dank u voor het onderzoeksrapport dat u ons ter zitting hebt bezorgd. Dit rapport dateert van 31 maart en we zijn nu 1 juli. Ik vind het wel eigenaardig dat we een rapport dat werd voltooid op 31 maart, enkel op het ogenblik van een interpellatie ontvangen. Laten we, in de goede geest van deze commissie, op een open en klare manier proberen van gedachten te wisselen : dat zal iedereen vooruit helpen.
Mevrouw de minister, we zullen u met grote overtuiging helpen om heel actief te zijn en een politieke visie te ontwikkelen in de komende weken en maanden op het vlak van het buitenlands beleid.U mag ten volle op onze steun rekenen.
De voorzitter : De heer Van Overmeire heeft het woord.
De heer Karim Van Overmeire : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreid antwoord. Het was zeer interessant een volledige stand van zaken te krijgen. Onze beide interpellaties waren dus nuttig. Voor u was het tevens een nuttige oefening om een overzicht te krijgen van wat het Vlaams buitenlands beleid vandaag betekent en wat uw bevoegdheid inhoudt.
Uw hele antwoord kan ik samenvatten met de term continuïteit. Dat is positief in vergelijking met wat u in De Morgen verklaarde. Als ik het vergelijk met wat we de voorbije jaren hebben gezien op dit terrein, dan hoop ik dat u toch iets ambitieuzer zal zijn dan uw voorgangers.
U ziet Vlaanderen als een creatieve regio, dat zal volgens mij de nieuwe term worden. Voor ons is Vlaanderen in de eerste plaats een politieke entiteit en komt het erop aan Vlaanderen als politieke entiteit op de kaart te zetten. Ik zie Vlaanderen als 6 miljoen mensen en dat is qua bevolkingsaantal groter dan Denemarken, Slovenië, Slowakije, Estland, Letland, Litouwen, Ierland, Finland en noem maar op. Helaas moet Vlaanderen het zonder eigen nationale staat stellen. Dat betekent dat we voor de verdediging van de Vlaamse belangen altijd via het federale niveau en via de heer Michel of zijn opvolger moeten passeren, wat voor Vlaanderen heel vaak nadelig is als het erop aankomt om onze belangen te verdedigen
Wij zijn op zoek naar een manier om Vlaanderen een eigen stem te geven, bijvoorbeeld binnen de EU, die aan belang wint. In deze commissie hebben we steeds de stelling verdedigd dat het denkspoor van de regio's een doodlopend spoor is. We stellen opnieuw vast met de IGC dat er enorm veel verklaringen worden afgelegd en er heel veel papier wordt geproduceerd. Het denkspoor van de regio's zal echter nergens uitkomen, dit om de eenvoudige reden dat we niet mogen verwachten dat de straks 24 andere lidstaten van de EU ons regioconcept zullen overnemen. Wat in België gebeurt, is een aangelegenheid tussen Vlaanderen en Wallonië. De regionalisering en federalisering zijn heel typisch voor België. In Frankrijk en zelfs in Groot Brittannië, Spanje en Italië heeft men een heel andere historiek. Van de tien nieuwe lidstaten is er geen enkele met een regioconcept zoals het onze. Denken dat Vlaanderen via het denkspoor van het Comité van de Regio's en via het idee van de regio's binnen de EU voldoende zeggenschap zal krijgen, is volgens mij een complete illusie.
We pleiten ervoor te onderzoeken op welke manier we België binnen de EU een apart statuut kunnen geven. Ik denk bijvoorbeeld aan de split vote.U moet niet denken dat u de split vote aan 24 andere lidstaten zult kunnen opleggen. Misschien is het wel haalbaar om aan die 24 andere staten uit te leggen dat de Belgische situatie zo specifiek is dat we een uitzondering vragen die dan niet van toepassing is op Duitsland, Spanje en Italië, maar die Vlaanderen wel een stap vooruit kan brengen.
Ik heb een kleine praktische vraag. Ik ben wel veel minder thuis in het wereldje van de kabinetten dan anderen in dit land, maar u zegt dat u de IGC beter zal opvolgen. Ik had van u graag gehoord hoeveel mensen heel het Europees gebeuren, met de IGC, de hele uitbreiding en de Conventie, zullen volgen. Gaat het om een halftijdse secretaresse of een staf van tien wetenschappelijke medewerkers? Wat moet ik me voorstellen bij uw voornemen om vanaf nu het Europese gebeuren meer te zullen opvolgen?
Ten slotte doet het me plezier dat de taalcursussen voor de ambassadeurs worden voortgezet. Ik ben blij dat er interesse voor bestaat. Ik vind dit een goed initiatief, dat ik ten volle ondersteun. Er is echter meer dan dat. U moet zelf eens de proef op de som nemen. Als u vandaag, in 2003, het telefoonboek neemt en een ambassade opzoekt, dan zult u merken dat het overgrote deel van de ambassades zich enkel in het Frans aanmelden. Als u contact opneemt als Vlaming met een ambassade, uitgezonderd enkele grote zoals die van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië enzovoort, stelt u vast dat op heel veel ambassades u niet in het Nederlands terecht kan. Informatie van de ambassades, bijvoorbeeld de visitekaartjes, is vaak eentalig Frans. Dit is niet normaal in een land waar de Vlamingen de meerderheid vormen en twee derde van de economie verwezenlijken. In Hongarije zou het ondenkbaar zijn dat er een ambassade is waar men niet in het Hongaars terecht kan. In Denemarken zou het ondenkbaar zijn dat er een ambassade is waar men niet in het Deens terecht kan. Wel, in België mag het niet denkbaar zijn dat er een ambassade is waar men niet in het Nederlands terecht kan. Dat is geen kwestie van taalstrijd of wat dan ook, het is elementaire belangenbehartiging en elementaire beleefdheid.
De voorzitter : De heer Platteau heeft het woord.
De heer Stefaan Platteau : Mijnheer de voorzitter, ik kon niet bij het begin van de vergadering aanwezig zijn omwille van een interpellatie in een andere commissie. Ik vind dat de minister een zeer uitgebreid exposé heeft gegeven in verband met twee vragen die naar de grond van de zaak zijn gegaan. Ik vind het maar goed dat het antwoord uitgebreid was. Was het niet zo geweest, dan zou er misschien kritiek zijn gekomen en nu heb ik alleen maar instemming gehoord en misschien wat gegniffel.
Ik wil op enkele zaken reageren. We moeten ervoor zorgen dat Vlaanderen aan bod komt in het Europees bestel. Ieder op zijn domein kan daar iets aan doen. U doet dat, en ook ik tracht hier iets aan te veranderen en te verbeteren.
De heer Van Overmeire heeft gelijk : de ambassades in Brussel zijn allemaal, op enkele uitzonderingen na, Franstalig getint. Ik ben het echter niet eens met zijn visie over de republiek Vlaanderen waarop alles moet zijn afgestemd. Wij gaan uit van een Belgisch bestel waar Vlaanderen zijn plaats in heeft, zijn verantwoordelijkheid neemt en aan bod tracht te komen.
Wat betreft het Comité van de Regio's ben ik het evenmin met hem eens. Ik geef toe dat het Comité van de Regio's tot nu toe nog niet heeft kunnen bereiken wat het zou moeten bereiken, maar in de Conventie heeft het Comité van de Regio's meer aandacht gekregen, en het wordt erkend als een instelling. We kunnen beter vertrekken van een bestaande basis die juridisch is onderbouwd dan van nul. Het Comité van de Regio's bestaat en functioneert voorbeeldig. We moeten van daaruit verder gaan, en wat mij betreft is het zeker geen doodlopend spoor, ook niet voor Vlaanderen.
Ik constateer bijvoorbeeld dat in bepaalde commissies van het Comité van de Regio's door de voorzitter permanent Nederlands wordt gesproken. Dat is normaal, maar ik wil het toch als voorbeeld stellen. Het Nederlands komt aan bod en onze Nederlandse en Vlaamse cultuur wordt daar verdedigd. We zijn inderdaad groter dan Denemarken en Tsjechië, maar als we ons naast Frankrijk, Duitsland of Italië plaatsen, zijn we maar een ministaat. Als je die dan nog eens in twee verdeelt, zijn we nog maar met 6 miljoen inwoners.
De voorzitter : Minister Ceysens heeft het woord.
Minister Patricia Ceysens : Ik dacht er goed aan te doen bij de eerste interpellaties die door mij werden beantwoord, een geactualiseerde stand van zaken te brengen, heel ruim, maar ook voldoende diep. Zo weet u waaraan is gewerkt en waar we ongeveer staan. Ik schrijf me uiteraard in in de ruimere nota die door de Vlaamse regering voor deze legislatuur werd geschreven, maar uiteraard komen we elk jaar naar aanleiding van de begroting met een eigen beleidsbrief en zal er dan opnieuw ruimte zijn voor een aantal eigen accenten.
Ik wil nog twee concrete punten aanhalen omdat ik daar geen enkel misverstand over wil hebben. De voormalige minister-president werd formeel aangeduid via de liberale fractie van het Comité van de Regio's. Er was een informatiedoorstroming via het ambtelijk overleg naar alle beleidsdomeinen van de Vlaamse regering.
Wat betreft de split vote, vindt u de voor- en nadelen van de diverse denksporen in de studie die werd rondgedeeld.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door de heer Van den Brande, door de heer Van Overmeire en door de heer Platteau werden tot besluit van deze interpellaties met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.