Commissie voor Cultuur, Media en Sport Vergadering van 03/07/2003
Interpellatie van mevrouw Mieke Van Hecke tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de uitvoering van het decreet Vlaams jeugdbeleid
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van mevrouw Van Hecke tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de uitvoering van het decreet Vlaams jeugdbeleid.
Mevrouw Van Hecke heeft het woord.
Mevrouw Mieke Van Hecke : Mijnheer de minister, de beknoptheid van mijn interpellatieverzoek is omgekeerd evenredig met de problematiek die aan de basis ervan ligt. Mijn vraag sluit in hoofdzaak aan bij de brief die u hebt ontvangen van de Vlaamse Jeugdraad. Het probleem is u dus ongetwijfeld gekend.
Ik was nogal geschrokken toen ik een overzicht kreeg van de positieve en negatieve standpunten in de preadviezen. Dat zal ongetwijfeld voor heel wat paniek hebben gezorgd binnen de geledingen van de Vlaamse landelijke jeugdorganisaties. Naar aanleiding van die commotie heb ik heel wat preadviezen bekeken. Ik waardeer de grondige manier waarop de beleidsplannen besproken en becommentarieerd zijn, maar ik heb wel problemen met de conclusies die daaruit getrokken zijn.
De problematiek situeert zich in eerste instantie bij de communicatie vooraf. Met de medewerkers waarover ze beschikken, moeten de landelijke jeugdverenigingen de werking honoreren, de interne communicatie verzorgen en mensen vrijstellen om het planmatige gedeelte uit te voeren. Die realiteit moet men onder ogen durven zien. De communicatie vooraf heeft te maken met de omschakeling naar de kwalitatieve criteria en met de normen die men daarvoor hanteert. Er bestaat nogal wat vaagheid en onduidelijkheid over de manier waarop men inzake de beoordeling omgaat met de inhoud van het decreet. De nodige leidraad voor de financiële component is zeer beperkt of ontbreekt zelfs. Als we het grote aantal negatieve beoordelingen bekijken over het financiële en begrotingsluik, wordt duidelijk dat de voorafgaande informatie onvoldoende was.
Een volgend probleem dat ook in de commentaar van het steunpunt Jeugd stond, is dat de weging van behoud en kwaliteitsverbetering van de core business van die landelijke organisaties ten opzichte van de weging van het element vernieuwing, een zeer moeilijke oefening is geweest, ook voor de bestaande organisaties. Immers, voor hen was ook het kwalitatief bezig zijn met de core business van behoud en kwaliteitsverbetering van wat men al doet, het uitgangspunt. Ze hebben dat ook ingeschreven in de doelstellingen van hun plannen. Het heeft ook te maken met de vraag de primaire doelstellingen het best kunnen ingevuld worden. Het feit dat het element vernieuwing een veel hogere wegingscoëfficient heeft gekregen, speelt zeker een rol, in de negatieve conclusie van een aantal preadviezen. Wie de vergelijking maakt met de bestaande organisaties, zal de weging van de vernieuwing ten opzichte van de kwaliteitsverbetering van de core business wel ervaren hebben.
Er waren ook problemen met het hanteren en invullen van de nulmeting. De nulmeting was de situatie tijdens het jaar voorafgaand aan de indiening van de beleidsnota's. Die nulmeting gaf ook al een vertekend beeld door de werkdruk en de herziening van subsidies in die organisaties tijdens de laatste jaren. Ze konden dus niet groeien. Het nieuwe decreet bevatte een impuls om aan te geven dat die organisaties zouden kunnen groeien. Daarbij werden ze echter beoordeeld op een situatie die eigenlijk bevroren was.
Mijnheer de minister, in de brief die u hebt ontvangen over de preadviezen, hebt u waarschijnlijk gemerkt dat heel veel belang wordt gehecht aan een juiste startpositie voor al die organisaties. Men wil overleg plegen over een andere nulmeting. Wat de definitieve adviezen betreft, wil men eerst overleggen, ook met de administratie en met de sector. We mogen het belang daarvan niet onderschatten.
Ik heb ook nogal wat problemen met het financiële luik in de conclusies van de preadviezen. Er wordt enerzijds een negatief oordeel uitgesproken over de subsidievraag en anderzijds over het gevraagde subsidiebedrag. Een negatief advies voor de subsidievraag zou dan betekenen dat men niet in aanmerking zou komen voor de variabele subsidie. Ik weet ook wel dat de vaste subsidiëring niet in het gedrang komt. De variabele subsidie zorgt echter wel voor de dynamiek binnen de organisatie.
Een negatief oordeel op het gevraagde subsidiebedrag zou wel het gevolg kunnen zijn van het feit dat sommige organisaties de lat wel zeer hoog hebben gelegd. Men wil dat bedrag tot normale proporties herleiden. Mijnheer de minister, het is me niet helemaal duidelijk of die negatieve beoordeling slaat op het bedrag dan wel op de aanvraag.
Welk gewicht heeft het preadvies? Wat kan daar nog aan veranderen? Ik heb een aantal van die adviezen gelezen. Het is duidelijk de bedoeling dat op die adviezen wordt gereageerd. Aanvullingen zijn mogelijk. Ik heb het nu niet over het indienen van een volledig nieuw beleidsplan. De toegevoegde documenten moeten worden opgenomen in het dossier van elke organisatie. Het gaat dus niet enkel om het eindadvies, maar ook om het preadvies en de opmerkingen. De minister kan de bijkomende elementen beoordelen en nagaan of er voldoende rekening mee werd gehouden.
In het preadvies aan de organisaties is het echter niet altijd duidelijk wat nu opmerkingen, vragen en vaststellingen zijn. In de huidige stand van zaken is er heel wat onzekerheid over wat nu van de organisaties wordt gevraagd. Qua communicatie zal er nog een tandje moeten worden bijgestoken om te zorgen dat de reacties op de preadviezen correct kan gebeuren.
Mijnheer de minister, het was nu de eerste keer. U zult de u kenmerkende mildheid ook hier moeten tonen. De beoordelingscriteria zijn immers vaag.
Op welke wijze zal er rekening worden gehouden met de antwoorden? Kan er nog een gesprek plaatsvinden? Het is bovendien totaal onduidelijk hoe de vertaling van het advies naar een subsidiebedrag zal verlopen.
Het is me eveneens onduidelijk wat de positie van de administratie is. In welke mate werden zij al betrokken bij de formulering van het preadvies? Ik heb daarover diffuse berichten gehoord. Als ik de werkverdeling tussen de beoordelingscommissie en de administratie beschouw, dan zijn er twee adviezen. De beoordelingscommissie houdt zich bezig met het inhoudelijke aspect, zoals de beleidsplannen, de doelstellingen, de actieplannen, enzovoort. De administratie, zo dacht ik, zou zich inlaten met de financiële kant.
In de preadviezen komt dit niet tot uiting, alles valt daar samen. Wil dit zeggen dat de administratie ook al een advies heeft gegeven bij het preadvies? In het huidige preadvies worden de taken van de beoordelingscommissie en van de administratie met elkaar verweven. Leidt dit niet tot problemen bij de administratie? Ze krijgt het advies van de beoordelingscommissie, en daarna adviseert ze u over welke houding u daarover moet aannemen. Het is moeilijk in te schatten welke ruimte u nog hebt bij de definitieve beoordeling of beslissing over elk ingediend dossier. De administratie werd immers al betrokken bij het advies zelf. Ze heeft dan toch niet meer de vrijheid om u een onafhankelijk standpunt te laten innemen, tenzij u beslist die adviezen blindelings te volgen. Dat is echter niet uw gewoonte.
Ik heb de indruk dat de administratie al een relatief actieve rol speelt, zowel bij de totstandkoming van het preadvies als bij het opstellen van het definitieve advies. We mogen niet blind zijn voor de gevolgen van deze finale beoordeling. De Jeugdraad stelt dat de beoordeling van de beleidsnota's - en ik citeer : 'toch wel een hertekening van het jeugdwerklandschap met zich meebrengt. Organisaties op hun werking en kwaliteit beoordelen en subsidiëren, zal een sturing geven door de overheid aan het jeugdwerk'.
Het is dan ook belangrijk dat de visie van de overheid, en de minister in het bijzonder, hierover bekend zijn. De Jeugdraad vindt dat er een open dialoog over de visie mogelijk moet zijn vooraleer men via het opvolgen van de adviezen een bijsturing zal realiseren.
De gevolgen op langere termijn zijn belangrijker dan die op korte termijn. De gevolgen op korte termijn zijn de vertaling van het advies in een subsidiebedrag. Bij de lange termijn gaat het om de weging van de elementen die in het advies worden opgenomen. Daar betreft het een beleid en visie over de richting die het jeugdwerk moet uitgaan.
Ik steun de Vlaamse Jeugdraad hierin volledig. Er mag geen verdoken agenda worden gehanteerd. We moeten daar vooraf open over dialogeren als we willen dat iedereen 'mee' is. Het decreet heeft heel veel mogelijkheden, kwaliteit staat boven kwantiteit. Het mag niet leiden tot een verdoken sturing zonder overleg en zonder draagvlak.
Mijnheer de minister, ik vraag uw clementie voor de bezorgdheid en onzekerheid van de Jeugdraad. Het percentage van de negatieve advisering ligt erg hoog. Vermits u het domein kent, verwacht ik een degelijk antwoord dat de onrust kan wegnemen.
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Mijnheer de voorzitter, dames en heren, mevrouw Van Hecke, de adviescommissie heeft - zoals bepaald in artikel 13 van het uitvoeringsbesluit bij het decreet op het Vlaamse jeugdbeleid - eind april preadviezen uitgebracht over de door de landelijk georganiseerde jeugdverenigingen ingediende beleidsnota's. Indien gewenst, konden de verenigingen hierop reageren voor het einde van de maand mei. De preadviezen zijn in feite een doorlichting van de door de verenigingen ingediende dossiers, met daarbij een appreciatie van het werk van die verenigingen. Deze preadviezen tellen gemiddeld een vijftal bladzijden. U hebt er zelf een aantal gelezen en u hebt vastgesteld met welke ernst en deskundigheid ze zijn opgemaakt.
De commissie geeft zowel aan wat zij positief dan wel negatief beoordeelt. Het zal geen verwondering wekken dat er geen enkele beleidsnota is die uitsluitend positieve elementen bevat. Evenmin is er een beleidsnota ingediend van het landelijk jeugdverenigingsleven waarover niets positiefs kan worden gezegd. Het is een analyse ten gronde en zonder vooroordelen. Dit systeem werd voor het eerst ingevoerd. Dit moet als goed voorbeeld dienen voor een technische benadering.
De commissie heeft aan het eind van deze preadviezen, bij wijze van samenvatting, kort gesteld hoe ze de beleidsnota in algemene termen beoordeelt. Hierbij maakt ze een onderscheid tussen de 'inhoud van de beleidsnota' en de door de vereniging geformuleerde subsidievraag. Onder de 'inhoud van de beleidsnota' moet onder andere worden verstaan : werd een heldere missie geformuleerd? Zijn de doelstellingen voldoende specifiek geformuleerd? Zijn de doelstellingen voldoende meetbaar? Zijn de doelstellingen aangepast? Zijn ze realistisch? In welk tijdskader worden ze geplaatst? Dat wordt de Smart-formule genoemd.
Lag er een democratisch proces aan de basis van de beleidsnota? In welke mate wordt maximale participatie van alle jongeren, in het bijzonder kansengroepen, nagestreefd door de vereniging? In welke mate wordt kwaliteitszorg nagestreefd? Is de beleidsnota het product van een of een paar personen of werd naar een draagvlak binnen en buiten de organisatie gezocht? Is de nota inhoudelijk consistent? Ik geef hierop graag het volgende antwoord.
Vaak heeft de commissie moeten vaststellen dat ze op zich een positieve indruk had van de beleidsnota, maar dat de door de vereniging gevraagde subsidiebedragen onvoldoende onderbouwd waren. In een dergelijk geval maakte ze dus duidelijk dat ze een positief oordeel had over de inhoud, maar negatief adviseerde over het gevraagde bedrag.
Deze uitspraak wordt niet geïnspireerd door de hoogte van de volgend jaar voor de subsidiëring van het landelijk georganiseerde jeugdwerk beschikbare kredieten. Ze is uitsluitend gebaseerd op de gegevens die door de verenigingen werden bezorgd en de daarbij geleverde motivatie voor een subsidieverhoging. We willen erop wijzen dat in veel van de door de verenigingen ingediende beleidsnota's plotse en sterke verhogingen worden voorgesteld, die zeer vaak slechts zwak worden onderbouwd. Sommige verhogingen gaan zelfs tot tien keer het huidige subsidiebedrag.
Bovendien is er vaak een sterke en niet of onvoldoende beargumenteerde verhoging van het aandeel van de subsidies van de Vlaamse overheid in de totale inkomsten van de vereniging. De vraag over een verschil in beoordeling van de erkennings- en subsidiëringsaanvragen is niet zo duidelijk. De commissie geeft uitsluitend een advies met het oog op het bepalen van het subsidiebedrag voor 2004 tot 2006.
De commissie is niet betrokken bij de erkenningsprocedure voor het landelijk georganiseerd jeugdwerk. De bepalingen die zijn opgenomen in de artikels 2 en 3 en van 41 tot 52 van het decreet geven de erkenningsnormen en de -procedure aan. Indien een vereniging erkend wordt, dan kan ze steeds aanspraak maken op een subsidie. Een negatief advies betekent dus zeker niet dat de vereniging in de toekomst niet gesubsidieerd zal worden. Ik wil benadrukken dat de commissie geen uitspraken in die zin heeft gedaan. Een negatief advies betekent dat de commissie de minister zal adviseren de vereniging een lager bedrag toe te kennen dan door de vereniging gevraagd. Dat kan dus betekenen dat ze meer krijgt dan in het verleden.
Het gaat dus om een preadvies. De organisaties hebben intussen de kans om te reageren, of hebben die kans gekregen. Het eindadvies is in opmaak. De adviescommissie zal nu uitmaken of de commentaar werd opgevolgd of niet.
U hebt het over een bevroren situatie. Dat is natuurlijk een eenzijdige benadering, want het gaat slechts om een momentopname. Voor de eerste keer wordt er naar 100 percent uitvoering van het decreet gestreefd.
De administratie levert alle stukken aan de commissie en ondersteunt de commissie in haar advieswerk. Ze geeft ook advies. Ofwel geeft ze aan dat ze akkoord gaat, ofwel geeft ze aan waarmee ze niet akkoord gaat, en waarom. Er is dus geen rechtstreeks ingrijpen in het advies dat wordt gegeven, maar een soort voorafgaande communicatie over die situatie.
Er wordt een dialoog gevoerd met de organisaties, indien nodig met elke organisatie individueel. Na de beslissing in verband met het bedrag moet in onderling overleg een subsidieovereenkomst worden afgesloten op basis van de beleidsnota van de vereniging. Bovendien is er ook overleg in de reflectiegroep. Er is dus zeker geen verborgen agenda.
De voorzitter : Mevrouw Van Hecke heeft het woord.
Mevrouw Mieke Van Hecke : Mijnheer de voorzitter, misschien ligt het aan de beknoptheid van mijn vraag, maar ik heb nog geen antwoord gekregen op de opmerking van de Vlaamse Jeugdraad over het uitgangspunt van de nulmeting. De raad vroeg een bijsturing naar een meer reëel kader dan vandaag werd gehanteerd.
Bevat het preadvies elementen die al zijn ingebracht door de administratie? Dat is me niet duidelijk. U hebt het over een voorafgaande communicatie. Ik wil niet beweren dat de administratie aanwezig was bij de besprekingen, maar ze heeft blijkbaar de richting die de commissie uitging in bepaalde dossiers gekend en daar al opmerkingen bij geformuleerd. Het preadvies zou dus een combinatie zijn van de eigen beoordeling en die opmerkingen. Ik blijf daar problemen mee hebben in het licht van de verdere stappen. In deze stand van het dossier zijn ze immers al betrokken partij. Tenzij men hen niet heeft beluisterd, kunnen ze niet anders dan consequent zijn en dit als voorstel doen aan de minister, voor zijn eindbeoordeling. Het zou immers verschrikkelijk schizofreen zijn te moeten zeggen : we hebben een inbreng gehad, en ze hebben wel naar ons geluisterd, maar toch lijkt het nergens op.
Ik weet dat sommige verenigingen optimistische bedragen hebben ingebracht, naar aanleiding van de herschikking. Ze vinden wellicht dat het nu of nooit is. Ik vraag toch begrip voor hun positie. In een aantal antwoorden waarin ik inzage heb gekregen, probeert men aan te geven waarom men nu met een zekere hoopvolle verwachting rekent op wat soelaas voor de werking die men nastreeft. Er zijn immers een aantal financieringsbronnen verdwenen. Dan denk ik aan de loterijmiddelen, die destijds ook naar landelijke jeugdorganisaties zijn gegaan. Ook betekenden de detacheringen een enorme ontlasting van het personeelsbudget. Ondertussen zijn de organisaties gaan rekenen op het behouden van dat personeel. Dat was ook nodig voor die werking.
In de beoordeling wordt ook gesteld dat het niet heel duidelijk is waar de middelen vandaan komen. Moederorganisaties hebben wat geld toegestopt om die jeugdwerking - en ik ben er van overtuigd dat het over jeugdwerk gaat - te laten overleven. Dat geld werd eigenlijk niet gegenereerd door de juiste kanalen, namelijk de subsidiëring van het landelijk jeugdwerk en de eigen inkomsten. Er was dus sprake van een tijdelijke ondersteuning, tot dat nieuwe decreet er zou komen, met vers geld. Die realiteit mag niet worden onderschat. Die jeugdorganisaties konden niet altijd duidelijkheid verschaffen over de herkomst van die middelen. Ze wendden die aan om niet te verzuipen.
Nu maken ze aanspraak op het juiste kanaal voor betoelaging. Er is dus sprake van een grijze zone. Mijnheer de minister, ik vraag uw begrip daarvoor. Ik denk dat de leden van de beoordelingscommissie dat soms wel konden inschatten, maar daar dit niet op papier stond, konden ze niet zeggen dat ze daar een inzicht in hadden. Het is dus niet zo eenvoudig om dit te beoordelen. Alle organisaties hebben hun eigenheid. Nochtans worden ze beoordeeld volgens dezelfde criteria, terwijl ze zich op totaal andere domeinen bevinden en eigenlijk totaal anders werken. Er is dus nood aan een zekere empathie.
Ik hoop dat u, ook op basis van de nu aangebrachte opmerkingen en argumenten, rekening zult houden met het specifieke karakter van elk van die organisaties. Ik reken op een goed verloop van de verdere afhandeling.
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Het lijkt me goed dat bij het zeer nauwgezet volgen van dit dossier nog een aantal aanvullende gegevens worden meegedeeld.
Als men de nulmeting louter decretaal bekijkt, dan kijken we alleen naar de middelen van de allocatie van het landelijk jeugdwerk. Het decreet zegt immers dat de 80-percentregel van toepassing is op het subsidiebedrag van verleden jaar. In feite heeft de commissie niet alleen de bedragen gekregen van de huidige situatie, met die middelen : voor elke organisatie staat ook vermeld welke inkomsten ze heeft gekregen van de nationale loterij en via de detachering. De commissie kent dus de reële situatie van de organisaties en zal bij haar beoordeling uitmaken wat het precieze bedrag is dat ze denkt dat die organisaties nodig hebben.
De administratie is aanwezig bij de werkzaamheden van de commissie, al was het maar om de verslagen te maken. De commissieleden hebben nu al vreselijk veel werk. Als we hen ook nog eens vragen zelf alle brieven te schrijven en te versturen, dan moeten we daar voltijdse jobs van maken. De administratie is daar dus bij aanwezig. Ze levert ook alle elementen die de commissie vraagt of nodig acht om tot een besluit te kunnen komen. De administratie geeft ook duidelijk aan wanneer en waarom ze het niet eens is met de commissie, in een aantal adviezen of preadviezen. Er is dus een duidelijk onderscheid tussen het advies van de administratie en het advies van de commissie als de administratie het niet eens is met de commissie.
In een aantal preadviezen wordt inderdaad gewezen op de relaties met moederorganisaties en het feit dat de herkomst van de middelen niet altijd even duidelijk is. Dat is zelfs zo voor een aantal andere organisaties, waarbij men een stijging van de inkomsten op rekening van de Vlaamse Gemeenschap ziet, maar waarbij andere inkomsten - die niet noodzakelijk afkomstig zijn van andere organisaties - onverklaarbaar dalen. Die opmerking is ook telkens gemaakt. Ik hoop dat de organisaties in hun repliek de kans zullen hebben aangegrepen om dat te verduidelijken.
De voorzitter : Mevrouw Van Hecke heeft het woord.
Mevrouw Mieke Van Hecke : Mijnheer de minister, gaan de definitieve adviezen van de beoordelingscommissie aan u ook naar de organisaties?
Minister Paul Van Grembergen : Tussen het ogenblik dat ik het advies krijg en het ogenblik dat ik de beslissing neem, gaat dat advies niet eerst naar hen.
Mevrouw Mieke Van Hecke : Maar ze zullen het advies uiteindelijk wel zien. Het zal in het dossier zitten, naar aanleiding van uw beslissing.
Minister Paul Van Grembergen : Inderdaad.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door mevrouw Van Hecke werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.